Page 217 of 324

215
In geval van pech
8
► Draai krik 6 naar buiten totdat de kop van de krik
krikpunt A of B raakt; het contactvlak van krikpunt A
of B moet goed in het middelste deel van de kop van
de krik steken.
►
Krik de auto op totdat er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het reservewiel te
monteren.
Kans op letsel! Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op
een gladde of losse ondergrond kan de krik
wegglijden.
Plaats de krik uitsluitend bij krikpunt A of B onder
de auto en zorg ervoor dat het contactvlak van
de auto goed in het middelste deel van de kop
van de krik staat. Anders kan de auto beschadigd
raken en/of de krik wegzakken.
► Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone
plaats weg.
►
V
erwijder het wiel.
Monteren van een wiel
► Monteer het wiel op de naaf.
► Draai de bouten met de hand vast.
►
Draai de slotbout met de wielsleutel
(5) en de
dop
(8)
voorlopig vast.
►
Draai de overige wielbouten met alleen de
wielsleutel (5 ) handvast.
►
Laat de auto weer volledig zakken.
►
V
ouw de krik (6 ) op en verwijder deze.
Page 218 of 324

216
In geval van pech
► Draai de slotbout (indien aanwezig) met de
wielsleutel (5 ) en de dop (8 ) vast.
►
Draai de overige wielbouten met alleen de
wielsleutel (5 ) vast.
►
Berg het gereedschap op.
Een reservewiel monteren
Als de auto is voorzien van lichtmetalen velgen,
raken de ringen (A ) de stalen velg niet. Het wiel
wordt door het conische contactvlak (B ) van elke
bout op zijn plek gehouden.
Na het verwisselen van een
wiel
Berg het wiel met de lekke band op in de
reservewielhouder.
Met een niet-standaard reservewiel
Schakel bepaalde rijhulpsystemen uit (Active
Safety Brake, Adaptieve snelheidsregelaar enz.).
Overschrijd de maximaal toegestane snelheid
van 80 km/h of de maximale afstand van 80 km
niet.
Het is niet toegestaan om met meerdere
reservewielen van dit type op de auto
gemonteerd te rijden.
De wielvelg van het vervangen wiel mag niet
worden teruggeplaatst.
Ga naar een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Laat het aantrekkoppel van de bouten van het
reservewiel en de bandenspanning nakijken.
Laat de lekke band controleren. Na inspectie kan
de monteur u vertellen of de band kan worden
gerepareerd of moet worden vervangen.
Wiel met naafdop Monteren: plaats de naafdop met de
inkeping tegenover het ventiel en druk de rand
ervan vervolgens rondom met de hand vast.
Op deze sticker staat de bandenspanning aangegeven.
Zie het betreffende deel voor meer informatie
over de identificatie, vooral dit label.
Een lamp vervangen
Onder bepaalde weersomstandigheden (zoals een lage temperatuur of vocht) kan er
een laagje condens aan de binnenzijde van de
koplampen en de achterlichten ontstaan; dit
verdwijnt als de lampen enkele minuten branden.
De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag:
–
Gebruik voor het schoonmaken van de
koplampen nooit een droge doek of een
schuur-, schoonmaak- of oplosmiddel.
–
Gebruik een spons met zeepwater of een
pH-neutraal product.
–
W
anneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd
de straal dan nooit langdurig op de koplampen,
de achterlichten en de randen ervan gericht,
om beschadiging van de vernislaag en de
afdichtrubbers te voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet het contact en de koplampen/lampen minstens
enkele minuten zijn uitgeschakeld - risico op
ernstige brandwonden!
Raak de lamp niet met de vingers aan, maar
gebruik een niet-pluizende doek.
Het is van belang dat u uitsluitend lampen
van het type anti-ultraviolet (UV) gebruikt om
beschadiging van de koplamp te voorkomen.
Page 219 of 324

217
In geval van pech
8Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe
lamp met dezelfde specificaties. Vervang de
lampen per paar om onbalans in de verlichting te
voorkomen.
De motorkap openen/toegang tot de lampen
Wees voorzichtig wanneer de motor heet is -
kans op brandwonden!
Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die
in de bladen van de koelventilator kunnen komen
- kans op verstikking!
Halogeenlampen (Hx) Controleer om verzekerd te zijn van een
goede verlichtingskwaliteit of de lamp op de juiste
wijze in de behuizing is geplaatst.
Na het verwisselen van een lamp Voer voor de montage de handelingen voor
het verwijderen in omgekeerde volgorde uit.
Sluit uiterst zorgvuldig de beschermkap om
ervoor te zorgen dat de lampen goed worden
afgedicht.
Koplampen en andere
verlichting met ledlampen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de betreffende
typen (kop)lampen:
–
Dagrijverlichting / parkeerlichten.
Als u dit type gloeilamp moet vervangen, neem dan contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Typen lampen
Uw auto is voorzien van verschillende typen lampen.
Verwijder ze als volgt:
Type A Glassokkellamp: de lamp is gemonteerd
met een drukbevestiging.
Type B Lamp met bajonetsluiting: druk de lamp iets
in en draai deze linksom.
Type C Halogeenlamp: duw de borgveer open en
verwijder de lamp uit de lamphouder.
Type D Halogeenlamp: draai de lamp linksom.
Controleer na het vervangen of de
verlichting goed werkt.
Verlichting vóór
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het vervangen van lampen en in
het bijzonder de typen lampen.
Uitvoering A
Uitvoering B
1. Parkeerlichten / dagrijverlichting
Type
A, W21/5W of led (afhankelijk van de
uitvoering)
2. Grootlicht
Type
C, H1
Page 220 of 324

218
In geval van pech
3.Dimlicht
Type
C, H7
4. Richtingaanwijzer
Type
B, PY21W
5. Mistlamp
Type
D, H11
Zijrichtingaanwijzer
Type A, WY5W-5W (oranje)
– Druk de zijrichtingaanwijzer naar achteren en trek
het los.
–
Breng de zijrichtingaanwijzer richting de voorzijde
aan en schuif hem vervolgens naar achteren.
De amberkleurige lampen (richtingaanwijzers en
zijrichtingaanwijzers) moeten worden vervangen
door lampen met dezelfde kleur en eigenschappen.
Dimlicht
Type C, H7
► Trek aan het lipje om de beschermkap te
verwijderen.
►
Draai de eenheid ten opzichte van de steun.
►
T
rek de stekker van de gloeilamp los.
►
V
erwijder de gloeilamp en vervang deze.
Plaats de beschermkap terug terwijl het lipje toegankelijk blijft.
Parkeerlichten / dagrijverlichting
Type A, W21/5W
Uitvoering A
► Draai de stekker een kwartslag rechtsom.
► T rek de stekker van de gloeilamp los.
►
V
erwijder de lamp en vervang deze.
Uitvoering B
Lampjes (Leds)Als u dit type gloeilamp moet vervangen,
neem dan contact op met een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Page 221 of 324

219
In geval van pech
8Grootlicht
Type C, H1
► Trek aan het lipje om de beschermkap te
verwijderen.
►
Haal de eenheid los van de steun.
►
T
rek de stekker van de gloeilamp los.
►
V
erwijder de lamp en vervang deze.
Plaats de beschermkap terug terwijl het lipje toegankelijk blijft.
Richtingaanwijzers
Type B, PY21W
Als een van de controlelampjes voor een richtingaanwijzer (links of rechts) sneller
gaat knipperen, is één van de gloeilampen aan
die zijde defect.
► Draai de stekker een kwartslag linksom.
► T rek aan de eenheid ten opzichte van de steun.
►
V
erwijder de gloeilamp en vervang deze.
Mistlampen vóór
Type D, H11
Uitvoering A
Uitvoering B
► Steek een platte schroevendraaier tussen de
lampeenheid en de behuizing.
►
Wip de behuizing voorzichtig los.
► Verwijder de twee bevestigingsbouten van de
module.
►
Neem de module uit de behuizing.
► Druk op de borgklem en maak de stekker los.
► Draai de lamphouder los door hem een kwartslag
linksom te draaien.
►
V
erwijder de lamphouder.
►
V
ervang de defecte lamp.
U kunt voor het vervangen van deze lampen contact opnemen met een PEUGEOT-
dealer of gekwalificeerde werkplaats.
Page 222 of 324

220
In geval van pech
Achterlichten
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het vervangen van lampen en in
het bijzonder de typen lampen.
Met achterdeuren / achterklep
1.Remlicht/parkeerlicht.
Type
B, P21/5W
2. Richtingaanwijzers.
Type
B, PY21W (amberkleurig)
3. Achteruitrijlichten.
Type
B, P21W
4. Mistlampen.
Type
B, P21W
► Neem in het interieur de stekker aan de
achterzijde van het achterlicht los.
► Verwijder de twee bevestigingsbouten met
behulp van de meegeleverde Torx-sleutel.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de gereedschapsset.
►
T
rek de lampeenheid vanaf de buitenzijde naar u
toe (bij deuren) of in de richting van het midden van
de auto (bij achterklep).
► Open de lipjes en trek de lamphouder eruit.
► Druk de defecte lamp iets in en draai hem een
kwartslag linksom om hem te verwijderen.
►
V
ervang de lamp.
Zorg ervoor dat de lippen en de bedrading weer correct worden teruggeplaatst om te
voorkomen dat de bedrading klem komt te zitten.
Nadat de gloeilamp van een richtingaanwijzer achter vervangen is, duurt
het resetten ten minste ongeveer 2 minuten.
Kentekenplaatverlichting
Type A, W5W - 5W
Met achterdeuren
Page 223 of 324

221
In geval van pech
8► Maak de binnenbekleding los.
► Neem de stekker los door de lip opzij te
bewegen.
►
Draai de lamphouder los door hem een kwartslag
linksom te draaien.
►
V
ervang de gloeilamp.
►
Plaats de lamphouder terug en sluit de stekker
weer aan.
►
Plaats de binnenbekleding terug.
Met achterklep
► Verplaats het kunststof lampglas opzij met
behulp van een schroevendraaier.
►
V
ervang de gloeilamp.
►
Plaats het lampglas terug en druk het vast.
Derde remlicht
Type A, W16W - 16W
– Draai de twee moeren los.
– Duw op de stangen.
–
Haal waar nodig de stekker los om de lamp te
verwijderen.
–
V
ervang de lamp.
Zekeringen
Een zekering vervangenLaat alle werkzaamheden alleen door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren
Wanneer een zekering door een derde partij
wordt vervangen, kan er een ernstige storing in
de auto ontstaan.
Montage van elektrische accessoires Bij het ontwerp van het elektrische systeem
van uw auto is al rekening gehouden met de
montage van zowel de standaarduitrusting als
eventuele opties.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere
elektrische voorzieningen of accessoires in de
auto monteert of laat monteren.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt
door het repareren van de auto of het oplossen
van storingen die zijn ontstaan door de montage
van accessoires die niet door PEUGEOT zijn
geleverd of aanbevolen, of die niet zijn
gemonteerd in overeenstemming met de
aanbevelingen. Dit geldt met name als het
gezamenlijke stroomverbruik van de extra
uitrusting meer dan 10 milliampère bedraagt.
12V-accu
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor
het starten van de motor met behulp van startkabels
of voor het laden van een lege accu.
Loodstartaccu's
Deze accu's bevatten schadelijke stoffen (zwavelzuur en lood).
Ze moeten conform de regelgeving worden
afgevoerd en mogen nooit samen met
huishoudelijk afval worden weggegooid.
Lever gebruikte accu's in bij een aangewezen
inzamelpunt.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat u handelingen aan de accu uitvoert.
Voer handelingen aan de accu uitsluitend uit in
een goed geventileerde ruimte, ver van open
vuur of vonken veroorzakende bronnen, om elk
risico van brand of explosie uit te sluiten.
Was na afloop uw handen.
Page 224 of 324

222
In geval van pech
Elektromotor
Lege 12V-accuDe motor kan niet meer worden gestart
en de tractiebatterij kan niet meer worden
opgeladen.
Voorzorgsmaatregelen bij werkzaamheden aan de 12V-accu
Selecteer stand P , zet het contact af, en
controleer of het instrumentenpaneel is
uitgeschakeld en het voertuig niet wordt
opgeladen.
Een ander voertuig met startkabels starten
Gebruik de 12V-accu niet om een ander voertuig
met startkabels te starten of de accu van een
ander voertuig op te laden.
Symbolen
Geen vonken of open vuur, niet roken.
Bescherm altijd uw ogen. Explosieve gassen
kunnen blindheid en letsel veroorzaken.
Houd de accu van de auto buiten het bereik van kinderen.
De accu van de auto bevat zwavelzuur, wat blindheid of ernstige brandwonden kan
veroorzaken.
Zie de handleiding voor meer informatie.
Vlak bij de accu kunnen explosieve gassen
aanwezig zijn.
Toegang tot de accu
De accu bevindt zich onder de motorkap.
► Open de motorkap met de hendel binnenin de
auto en haal vervolgens de veiligheidshaak aan de
buitenzijde los.
►
Bevestig de motorkapsteun.
De minpool (-) van de accu is niet bereikbaar.
Dit is een afzonderlijk massapunt vlak bij de accu.
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer informatie over de motorkap en de motor.
Starten van de motor met een
hulpaccu en startkabels
Als de accu van uw auto leeg is, kan de motor
worden gestart met een hulpaccu (externe accu of
de accu van een andere auto) en startkabels of met
een startbooster.
Start de motor nooit als er een acculader is aangesloten.
Gebruik nooit een startbooster van 24
V of hoger.
Controleer eerst of de hulpaccu een nominale
spanning van 12
V en een capaciteit minimaal
gelijk aan die van de lege accu heeft.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers (audiosysteem,
ruitenwissers, verlichting enz.) van beide auto's
uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich niet in de
buurt van bewegende delen van de motor (zoals
ventilator en riemen) bevinden.
Maak de plusklem (+) niet los bij draaiende
motor.
► Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van
de ontladen accu (A ) (bij het gebogen metalen
gedeelte) en vervolgens op de pluspool (+) van de
hulpaccu (B ) of de startbooster.
►
Sluit het ene uiteinde van de groene of zwarte
kabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu (B ) of