Page 121 of 324

11 9
Veiligheid
5Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Lichter dan 10
kg
(groep 0) Tot ca. 6
maanden Lichter dan 10
kg
(groep 0)
Lichter dan 13
kg
(groep 0+)
Tot ongeveer 1 jaar Van 9 - 18 kg
(groep 1)
Van 1 tot ongeveer 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg"Rug in de rijrichting" "Rug in de
rijrichting""Gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1 B2 B3
Zitrij 1 (a) Geen ISOFIX
Zitrij 2 (b) Achterste zitplaats
achter de bestuurder IL (c)
IL IUF/IL
Zitplaats middenachter
(f) en zitplaats achter
de voorpassagier IL (d)
Zitrij 3 (b) (e) Geen ISOFIX
Legenda
(a) Raadpleeg de wettelijke bepalingen van het land waar u rijdt voordat u \
een kinderzitje op deze plaats bevestigt.
(b) Wanneer u een kinderzitje met de rug of het gezicht in de rijrichting op \
een zitplaats achterin wilt plaatsen, zet de stoel dan helemaal naar achteren met de
rugleuning rechtop
(c) Als er een reiswieg op deze zitplaats is bevestigd, kunnen één of \
meer andere zitplaatsen van dezelfde zitrij mogelijk niet meer worden gebruikt.
(d) Schuif de passagiersstoel voor zonder hoogteverstelling helemaal naar a\
chteren.
(e) Plaats een kinderzitje met steunpoot nooit op de derde zitrij.
(f) Bij sommige uitvoeringen is de middelste zitplaats niet voorzien van IS\
OFIX-bevestigingen.
IUF Zitplaats geschikt voor plaatsing van een universeel ISOFIX-kinderzitje\
met het gezicht in de rijrichting, dat met de bovenste riem wordt bevestigd.
IL Zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel ISOFIX-k\
inderzitje:
–
met de rug in de rijrichting, bevestigd met behulp van een bovenste riem\
of een steunpoot.
–
"met het gezicht in de rijrichting", bevestigd met behulp van een steun.\
Page 122 of 324

120
Veiligheid
– een reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over ISOFIX-kinderzitjes en met name over het bevestigen van de bovenste riem.
i-Size-kinderzitjes
i-Size-kinderzitjes A) moeten worden bevestigd.
Deze i-Size-kinderzitjes zijn ook uitgerust met:
–
een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan bevestiging\
sring
B.
–
of een steun die op de vloer rust, vóór de voor i-Size-kinderzitje\
s geschikte zitplaats van de auto.
Ze voorkomen dat het kinderzitje bij een ongeval naar voren kantelt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over
ISOFIX-bevestigingen.
Overzicht voor het bevestigen van i-Size-kinderzitjes
Volgens de nieuwe Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden\
aan voor het bevestigen van een i-Size-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van
ISOFIX-bevestigingen die voor i-Size-kinderzitjes zijn goedgekeurd.
Zitplaats i-Size-kinderzitje
Zitrij 1 (a) Passagiersstoel Geen i-Size
Zitrij 2 (b) (c) (d) i-U
Zitrij 3 (b) Geen i-Size
Legenda
(a) Raadpleeg de wettelijke bepalingen van het land waar u rijdt voordat u \
een kinderzitje op deze plaats bevestigt.
(b) Wanneer u een kinderzitje met de rug of het gezicht in de rijrichting op \
een zitplaats achterin wilt plaatsen, zet de stoel dan helemaal naar achteren met de
rugleuning rechtop
(c) Zet de voorstoel in de hoogste stand.
(d) Bij sommige uitvoeringen is de middelste zitplaats niet voorzien van IS\
OFIX-bevestigingen.
i-U Zitplaats geschikt voor plaatsing van universele i-Size-kinderzitjes me\
t het gezicht of de rug in de rijrichting.
i-UF Zitplaats alleen geschikt voor universele i-Size-kinderzitjes met het g\
ezicht in de rijrichting.
Page 123 of 324

121
Veiligheid
5Mechanische
kinderbeveiliging
Beide schuifdeuren zijn voorzien van een
kinderbeveiliging om het openen van binnenuit te
verhinderen.
Vergrendelen/ontgrendelen
► Draai de knop op de zijkant van de schuifdeur
omhoog om deze te vergrendelen en omlaag om
deze te ontgrendelen.
Elektrisch kinderslot
Het elektrische kinderslot, die met een toets voorin
kan worden ingeschakeld, voorkomt dat de deuren
achter (schuifdeur(en) en deuren of achterklep) van
binnenuit worden geopend.
Inschakelen / uitschakelen
► Druk met het contact ingeschakeld op deze toets
om het kinderslot in of uit te schakelen.
Als het controlelampje brandt, is het kinderslot
ingeschakeld.
Als het controlelampje een andere status aangeeft, wijst dit op een storing in het
elektrische kinderslot.
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als het kinderslot is ingeschakeld, kunnen de deuren nog altijd van buitenaf worden
geopend.
Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling; gebruik het nooit in
plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van het contact altijd
de stand van het kinderslot.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een
korte periode, altijd de sleutel mee.
Bij een ernstige aanrijding wordt het elektrische
kinderslot automatisch uitgeschakeld, zodat de
achterpassagiers de auto kunnen verlaten.
Page 124 of 324

122
Rijden
Rijadviezen
► Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder
alle omstandigheden goed op.
►
Let goed op uw omgeving en houd uw handen
op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op
onverwachte situaties.
►
Kies voor een soepele rijstijl, anticipeer op
situaties waarbij u moet remmen en houd afstand
van de auto's voor u, vooral bij slecht weer.
►
Zet de auto stil wanneer u handelingen wilt
uitvoeren waarvoor u uw aandacht nodig hebt (zoals
voor het veranderen van instellingen).
►
Bij lange ritten is het raadzaam om elke 2 uur
pauze te nemen.
Belangrijk!
Laat de motor nooit stationair draaien in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte. Verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Kans op
vergiftiging met dodelijke afloop!
Laat de motor bij zeer winterse omstandigheden (temperaturen lager dan
-23 °C) gedurende 4 minuten stationair draaien
voordat u wegrijdt. Dit is belangrijk voor de goede
werking en de levensduur van de mechanische
onderdelen van uw auto (de motor en de
transmissie).
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem. Risico op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Parkeer de auto nooit of laat de motor nooit draaien op een brandbare
ondergrond (zoals droog gras en dode
bladeren).Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten van de
motor nog enkele minuten warm. Brandgevaar!
Rijd nooit op oppervlakken die met vegetatie zijn bedekt (zoals hoog gras,
dode bladeren, gewassen en vuil), zoals op
een akker, een plattelandsweg die met
struiken is dichtgegroeid of bermen met veel
gras.
Deze vegetatie kan tegen het uitlaatsysteem
of andere systemen van de auto die zeer heet
worden komen. Brandgevaar!
Zorg ervoor dat u geen voorwerpen in het interieur laat liggen die in zonlicht als een
vergrootglas kunnen fungeren en brand kunnen
veroorzaken. Kans op brand of schade aan
oppervlakken in de auto!
Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende motor achter. Als u uw auto met
draaiende motor moet verlaten, trek dan de
parkeerrem aan en zet de versnellingsbak in de
neutraalstand of in stand N of P, afhankelijk van
het type versnellingsbak.
Laat nooit kinderen zonder toezicht in de auto achter.
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo veel
mogelijk te vermijden, want het water kan de motor,
de versnellingsbak en het elektrische systeem van
uw voertuig ernstig beschadigen.
Wanneer u genoodzaakt bent om over een
overstroomd weggedeelte te rijden:
►
Controleer of het water nergens meer dan 15
cm
diep is en houd daarbij rekening met de golven die
kunnen worden veroorzaakt door andere gebruikers.
►
Schakel de functie Stop & Start uit.
►
Rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan
10
km/h.
►
Zet het voertuig niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt
gelaten, rem dan meerdere keren licht af zodra de
verkeerssituatie dat toelaat om de remschijven en
remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw voertuig,
neem dan contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Geluid (elektrisch)
Buiten
De auto maakt onder het rijden bijna geen geluid;
daarom moet de bestuurder extra goed opletten.
Bij het manoeuvreren moet de bestuurder altijd de
directe omgeving van het voertuig controleren.
Bij snelheden tot 30 km/h waarschuwt het
geluidssignaal voor voetgangers andere
weggebruikers dat uw auto eraan komt.
Koelen van de tractiebatterij De ventilator gaat tijdens het laden aan om
de geïntegreerde lader en de tractiebatterij te
koelen.
Binnen
Onder het rijden kunt u bepaalde geluiden horen die
bij een elektrische auto horen. Deze geluiden zijn
bijvoorbeeld:
– Het relais van de tractiebatterij bij het starten.
– De vacuümpomp bij het remmen.
– Afrolgeluiden van de banden of windgeruis tijdens
het rijden.
– Schokkende en kloppende geluiden bij het
wegrijden op een helling.
Page 125 of 324

123
Rijden
6verkeerssituatie dat toelaat om de remschijven en
remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw voertuig,
neem dan contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Geluid (elektrisch)
Buiten
De auto maakt onder het rijden bijna geen geluid;
daarom moet de bestuurder extra goed opletten.
Bij het manoeuvreren moet de bestuurder altijd de
directe omgeving van het voertuig controleren.
Bij snelheden tot 30 km/h waarschuwt het
geluidssignaal voor voetgangers andere
weggebruikers dat uw auto eraan komt.
Koelen van de tractiebatterijDe ventilator gaat tijdens het laden aan om
de geïntegreerde lader en de tractiebatterij te
koelen.
Binnen
Onder het rijden kunt u bepaalde geluiden horen die
bij een elektrische auto horen. Deze geluiden zijn
bijvoorbeeld:
–
Het relais van de tractiebatterij bij het starten.
–
De vacuümpomp bij het remmen.
–
Afrolgeluiden van de banden of windgeruis tijdens
het rijden.
–
Schokkende en kloppende geluiden bij het
wegrijden op een helling.
Trekken van een aanhanger
Wanneer de auto met een aanhanger rijdt, wordt de auto zwaarder belast en moet u
extra voorzichtig zijn.
Overschrijd nooit het maximaal toegestane aanhangergewicht.
Op hoogte: verlaag het maximale
aanhangergewicht met 10% voor elke extra 1000
meter; door de lagere luchtdichtheid op grote
hoogte nemen de motorprestaties af.
Nieuwe auto: gebruik de auto pas om een
aanhanger te trekken als deze minstens
1000 kilometer heeft gereden.
Als de buitentemperatuur hoog is, raden wij u aan om de motor 1 tot 2 minuten stationair
te laten draaien voordat u de motor afzet, zodat
de motor sneller kan afkoelen.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
► Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger
gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst
bij uw auto) en probeer de maximaal toegestane
kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder
deze te overschrijden.
Banden
► Controleer de bandenspanning van de auto en
de aanhanger en breng deze indien nodig op de
juiste waarde.
Verlichting
► Controleer de verlichting van de aanhanger en
de hoogteverstelling van de koplampen van uw auto.
De parkeerhulp wordt automatisch uitgeschakeld om een geluidssignaal te
vermijden als bij het aankoppelen van een
aanhanger een originele PEUGEOT-trekhaak
wordt gebruikt.
Tijdens het rijden
Koeling
Het trekken van een aanhanger op een helling
veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.
Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van
het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het
koelvermogen van de ventilator neemt niet toe met
het motortoerental.
►
V
erlaag de snelheid en het motortoerental zodat
er minder warmte wordt gegenereerd.
►
Let voortdurend op de temperatuur van de
koelvloeistof.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met het
waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel
mogelijk en zet de motor af.
Page 126 of 324

124
Rijden
Remsysteem
Remmen op de motor wordt aangeraden om
oververhitting van de remmen te beperken. Met
een aangekoppelde aanhanger heeft de auto een
langere remweg.
Zijwind
Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer last
heeft van de wind.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de afstandsbediening is een chip met een
specifieke code aangebracht. Om te kunnen starten
moet bij het aanzetten van het contact deze code
worden herkend door de startblokkering.
Enkele seconden na het uitschakelen van
het contact vergrendelt dit systeem het
motormanagementsysteem om te voorkomen dat de
motor na een eventuele inbraak in de auto gestart
kan worden.
Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit
waarschuwingslampje in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het display.
Uw auto kan dan niet gestart worden. Neem zo snel
mogelijk contact op met een PEUGEOT-dealer.
Starten/afzetten van de
motor
Starten
De parkeerrem moet zijn aangetrokken.
►
Zet bij een handgeschakelde versnellingsbak
de versnellingshendel in de neutraalstand, trap het
koppelingspedaal volledig in en houd het pedaal
ingetrapt totdat de motor start.
►
Zet bij een automatische transmissie de
keuzeschakelaar van de transmissie in stand P en
trap het rempedaal in.
Met de conventionele sleutel/Met de
sleutel met afstandsbediening
1. Stand Stop.
2. Stand Contact AAN.
3. Stand Starten.
► Steek de sleutel in het contactslot. Het systeem
herkent de code van de startblokkering.
►
Ontgrendel het stuurslot door gelijktijdig aan het
stuurwiel en de sleutel te draaien.
In bepaalde gevallen moet u flink aan het stuurwiel draaien om de wielen vrij te krijgen
(bijvoorbeeld als de wielen naar het trottoir zijn
gestuurd).
►
Draai de sleutel in stand
2 (contact aan) om de
motor te laten voorgloeien.
► Wacht totdat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel uit gaat en draai dan
de sleutel in stand 3 zonder het gaspedaal in te
drukken om de startmotor in te schakelen totdat de
motor start. Zodra de motor start, laat u de sleutel
los, zodat deze teruggaat naar stand 2 .
Het waarschuwingslampje gaat niet branden
als de motor al op bedrijfstemperatuur is.
Onder sommige weersomstandigheden moeten
de volgende aanbevelingen worden gevolgd:
–
Laat de motor bij gematigde temperaturen
niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel
mogelijk weg zonder de motor veel toeren te
laten draaien.
–
Afhankelijk van de uitvoering: als de
airconditioning is ingeschakeld en de
buitentemperatuur hoger is dan 35 °C, dan kan
het stationaire motortoerental oplopen tot 1.300
t/min (afhankelijk van het voor de airconditioning
benodigde vermogen).
Page 127 of 324

125
Rijden
6– Bij winterse omstandigheden blijft het
waarschuwingslampje voor voorgloeien langer
branden na het inschakelen van het contact.
Wacht met starten totdat het lampje uit is.
–
Laat de motor
onder extreem koude
omstandigheden (temperatuur lager dan
-23
°C) gedurende 4 minuten stationair
draaien voordat u wegrijdt. Dit zorgt ervoor dat
de mechanische onderdelen van de auto (motor
en versnellingsbak) goed werken en langer
meegaan.
Laat de motor nooit stationair draaien in
een slecht geventileerde, afgesloten ruimte:
verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaatgassen
uit, zoals koolmonoxide. Kans op vergiftiging met
dodelijke afloop!
Bij een benzinemotor kan het na een koude start gebeuren dat u 2 minuten lang
duidelijke motortrillingen voelt terwijl de auto
stilstaat en de motor stationair draait (met een
verhoogd stationair toerental). Dat komt door het
voorverwarmen van de katalysator.
Als de motor niet onmiddellijk start, zet dan het contact uit.
Wacht een paar seconden voordat u opnieuw
probeert te starten. Als de motor ook na een
aantal pogingen niet start, probeer dan niet
langer de motor te starten: de startmotor en de
motor kunnen dan beschadigd raken.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Met Keyless Entry and Start
► Zorg ervoor dat de afstandsbediening zich in de
auto bevindt, in het detectiegebied.
► Druk op de knop " START/STOP".
Bij een handgeschakelde versnellingsbak wordt het
stuurslot ontgrendeld en start de motor vrijwel direct.
Bij een auto met de EAT8 automatische transmissie
start de motor vrijwel direct.
Het waarschuwingslampje gaat niet branden als de motor al op bedrijfstemperatuur is. Bij
sommige weersomstandigheden wordt
aanbevolen om de volgende voorschriften te
volgen:
–
Laat de motor bij gematigde temperaturen niet
stationair warmdraaien, maar rijd meteen weg
zonder de motor veel toeren te laten maken.
–
Afhankelijk van de uitvoering: als de
airconditioning is ingeschakeld en de
buitentemperatuur hoger is dan 35 °C, kan het
stationaire motortoerental oplopen tot 1.300 t/
min (afhankelijk van het voor de airconditioning
benodigde vermogen).
–
Als het contact onder winterse
omstandigheden wordt ingeschakeld, blijft het
controlelampje voor voorgloeien langer branden.
Wacht totdat het lampje uit is voordat u de motor
start.
–
Laat de motor
onder extreem koude
omstandigheden (temperatuur lager dan -23
°C) gedurende 4 minuten stationair draaien
voordat u wegrijdt. Dit zorgt ervoor dat de
mechanische onderdelen van de auto (motor
en versnellingsbak) goed werken en langer
meegaan.
Laat de motor nooit stationair draaien in
een slecht geventileerde, afgesloten ruimte:
verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaatgassen
uit, zoals koolmonoxide. Kans op vergiftiging met
dodelijke afloop!
Bij een benzinemotor kan het na een koude start gebeuren dat u 2 minuten lang
duidelijke motortrillingen voelt terwijl de auto
stilstaat en de motor stationair draait (met een
verhoogd stationair toerental). Dat komt door het
voorverwarmen van de katalysator.
Als, bij een auto met dieselmotor, de temperatuur onder nul is, start de
Page 128 of 324

126
Rijden
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor niet afgezet.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen:
– gebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen; het gebruik
van deze bevestigingen is verplicht,
– leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Bij gebruik van niet door PEUGEOT
goedgekeurde matten kunnen de bediening
van de pedalen en de werking van de
snelheidsregelaar/-begrenzer worden gehinderd.
De door PEUGEOT goedgekeurde matten zijn
voorzien van twee bevestigingen onder de stoel.
Starten / afzetten van de
elektromotor
Starten
De keuzehendel moet in stand P staan.
► Wanneer u een gewone sleutel of
afstandsbediening gebruikt, trap het rempedaal in
en draai de sleutel in stand 3 totdat de motor start,
zonder het gaspedaal in te trappen. Zodra de motor
start, laat u de sleutel los, zodat deze teruggaat naar
stand 2.
► Wanneer u Keyless Entry and Start gebruikt,
trap dan het rempedaal in en druk kort op de knop
" START/STOP".
motor alleen wanneer het waarschuwingslampje
voor het voorgloeien uit is.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden nadat
u op de toets "START/STOP" hebt gedrukt, moet
u het rem- of het koppelingspedaal ingetrapt
houden totdat het lampje dooft. Druk niet
nogmaals op de toets "START/STOP" voordat de
motor draait.
De afstandsbediening van het "Keyless
Entry and Start"-systeem moet zich binnen
het detectiegebied bevinden.
Verlaat de auto nooit bij draaiende motor terwijl u
de afstandsbediening op zak hebt.
Als de afstandsbediening zich buiten het
detectiegebied bevindt, wordt er een melding
weergegeven.
Als u dan de motor wilt starten, moet u ervoor
zorgen dat de afstandsbediening zich binnen het
gebied bevindt.
Als er niet aan alle voorwaarden voor het starten wordt voldaan, wordt er een melding
op het instrumentenpaneel weergegeven. In
sommige gevallen moet het stuurwiel heen en
weer worden bewogen terwijl de toets "START/
STOP" wordt ingedrukt om het stuurslot te
ontgrendelen. Er wordt een melding
weergegeven.
Uitschakelen
► Zet de auto stil en laat de motor stationair
draaien.
►
Zet de versnellingshendel bij een
handgeschakelde versnellingsbak bij voorkeur in de
neutraalstand.
►
Zet de versnellingshendel bij een automatische
transmissie in stand P .
Met de conventionele sleutel/Met de
sleutel met afstandsbediening
► Draai de sleutel volledig naar stand 1 (Stop) en
verwijder deze vervolgens uit het contact.
►
Draai om het stuurslot te vergrendelen aan het
stuurwiel tot het blokkeert.
Zet de voorwielen in de rechtuitstand alvorens de motor af te zetten. Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van het
stuurslot.
►
Controleer of de parkeerrem correct is
aangetrokken, met name als de auto op een helling
staat.
Zet nooit het contact af voordat de auto volledig tot stilstand is gekomen. Als de
motor wordt afgezet, worden ook de
rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging
uitgeschakeld: u zou dan de controle over de
auto kunnen verliezen.
Verlaat om veiligheidsredenen de auto nooit, zelfs niet voor een korte tijd, zonder de
afstandsbediening mee te nemen.
Hang geen zware voorwerpen aan de sleutel of de afstandsbediening: dit kan
namelijk storingen met het contactslot
veroorzaken.
Sleutel vergeten
Als de sleutel nog in het contactslot zit en in de stand 1 (Stop) staat, wordt bij het
openen van het bestuurdersportier een
waarschuwingsmelding weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal.
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2 (Contact)
van het contactslot blijft staan, zal het contact na
een uur automatisch worden afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en
vervolgens opnieuw in de stand 2 (Contact) om
het contact weer aan te zetten.
Met Keyless Entry and Start
► Druk op de toets " START/STOP" terwijl de
afstandsbediening zich in het detectiegebied
bevindt.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak wordt de
motor afgezet en het stuurslot vergrendeld.
Bij een auto met de automatische transmissie EAT8
wordt de motor afgezet.