Page 201 of 324

199
Praktische informatie
7
► Trek de binnenhendel aan de onderzijde van de
portiersponning naar u toe.
►
Duw de externe veiligheidsvergrendeling
omhoog en breng de motorkap omhoog.
► Neem de motorkapsteun uit de houder en
bevestig deze in de uitsparing om de motorkap
geopend te houden.
Sluiten
► Houd de motorkap vast en trek de steun uit de
houder.
►
Bevestig de motorkapsteun in de houder
.
►
Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat
deze aan het einde van de slag in het slot vallen.
►
T
rek aan de motorkap om te controleren of deze
goed vergrendeld is.
In verband met de aanwezigheid van elektrische componenten in de motorruimte
wordt geadviseerd om blootstelling aan water
(regen, wassen, ...) te beperken.
Onder de motorkap
De afgebeelde motor dient slechts als voorbeeld.
De plaats van de volgende componenten kan
verschillen:
–
Luchtfilter
.
–
Oliepeilstok.
–
Olievuldop.
Benzinemotor
Dieselmotor
1. Reservoir ruitensproeiervloeistof
2. Reservoir motorkoelvloeistof
3. Reservoir remvloeistof
4. Accu / zekeringen
5. Afzonderlijk massapunt (-)
6. Zekeringkast
7. Luchtfilter
8. Olievuldop
9. Oliepeilstok
Dieselbrandstofsysteem
Dit systeem staat onder zeer hoge druk.
Laat alle werkzaamheden alleen door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren
Elektromotor
Page 202 of 324

200
Praktische informatie
1.Reservoir ruitensproeiervloeistof
2. Reservoir motorkoelvloeistof (alleen peil)
3. Reservoir remvloeistof
4. Accu/zekeringen
5. Afzonderlijk massapunt (-)
6. Zekeringkast
7. Elektrisch circuit van 400 V
8. Stroomonderbreker voor noodgevallen voor
nooddiensten en onderhoudsmonteurs
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over het laadsysteem (elektrische auto).
Niveaus controleren
Controleer regelmatig alle hieronder aangegeven
niveaus volgens het onderhoudsschema van
de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders
aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau
het desbetreffende circuit controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
De vloeistoffen moeten voldoen aan de eisen die de fabrikant stelt aan vloeistoffen
voor de motor van de auto.
Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor
kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en
de koelventilator kan ieder moment aanslaan
(zelfs bij afgezet contact).
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en
schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of
op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor
bestemde containers bij het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Motorolie
Het peil moet worden gecontroleerd nadat de motor minimaal 30 minuten uitgeschakeld is
geweest en op een vlakke ondergrond staat.
Controleer het peil met de oliepeilindicator op het
instrumentenpaneel terwijl het contact is
ingeschakeld (bij auto's met elektrische meter) of
met de peilstok.
Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. Er
wordt geadviseerd om het oliepeil elke 5000 km te
controleren en, waar nodig, olie bij te vullen.
Gebruik nooit additieven in de motorolie om te voorkomen dat de motor en
emissieregeling minder betrouwbaar werken.
Controle met de oliepeilstok
Zie de afbeelding van onder de motorkap voor de
locatie van de peilstok.
►
T
rek de oliepeilstok aan het gekleurde uiteinde
helemaal naar buiten.
►
V
eeg het uiteinde van de peilstok af met een
schone, niet-pluizende doek.
► Steek de oliepeilstok weer volledig in de buis en
trek hem er weer uit om het oliepeil te controleren:
het oliepeil is juist als het tussen de merktekens
A
(max) en
B (min).
Start de motor niet wanneer het peil staat:
–
boven merkteken
A; neem contact op met
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
–
onder merkteken
B; vul onmiddellijk motorolie bij.
Eigenschappen van de olie
Wanneer u motorolie bijvult of ververst,
controleer dan of de olie geschikt is voor de
motor en voldoet aan de aanbevelingen in het
onderhoudsschema dat bij de auto is geleverd
(of verkrijgbaar is bij uw PEUGEOT-dealer en bij
gekwalificeerde werkplaatsen).
Wanneer er niet-aanbevolen olie wordt gebruikt,
kan de garantie bij een defecte motor vervallen.
Page 203 of 324

201
Praktische informatie
7Motorolie bijvullen
Zie de betreffende afbeelding van de motorruimte
voor de locatie van de motorolievuldop.
►
Giet de olie voorzichtig in de opening om morsen
op motoronderdelen te voorkomen (dit kan brand
veroorzaken).
►
W
acht enkele minuten en controleer vervolgens
nogmaals het oliepeil met de peilstok.
►
V
ul indien nodig bij.
►
Draai, nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd, de motorolievuldop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de schacht.
De indicatie van het oliepeil dat op het instrumentenpaneel wordt weergegeven
wanneer het contact wordt aangezet, is de eerste
30 minuten na het bijvullen van olie niet geldig.
Remvloeistofniveau
Het niveau van deze vloeistof dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAX" te
bevinden. Wanneer dit niet het geval is, controleer of
de remblokken van uw auto zijn versleten.
Zie het onderhoudsschema van de fabrikant om vast
te stellen hoe vaak de remvloeistof moet worden
ververst.
Reinig de dop voordat u deze verwijdert om bij te vullen. Gebruik alleen DOT4-
remvloeistof die in een ongeopende verpakking
zit.
Koelvloeistof
Het is normaal dat de koelvloeistof tussen twee onderhoudsbeurten moet worden
bijgevuld.
De motor moet koud zijn als u het peil controleert en
koelvloeistof bijvult.
Bij te weinig koelvloeistof kan er ernstige schade
aan de motor ontstaan, dus zorgt dat het peil bij de
markering "MAX" staat, maar nooit erboven.
Als het peil zich dicht bij of onder de markering
" MIN" bevindt, moet u koelvloeistof bijvullen.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de
koelvloeistof geregeld door de koelventilator.
Het koelsysteem staat onder druk. Wacht daarom
na het afzetten van de motor ten minste één uur
voordat u er werkzaamheden aan uitvoert.
Wanneer u met spoed moet bijvullen, neem dan een
doek om brandwonden te voorkomen en draai de
dop twee slagen los om de druk te laten dalen.
Als de druk is gedaald, verwijder de dop en vul bij tot
het vereiste peil.
Auto met elektromotor
Vul geen koelvloeistof bij.
Als het peil zich dicht bij of onder de markering
"MIN"
bevindt, neem dan contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Ruitensproeiervloeistof
Vul het reservoir bij wanneer dit nodig is.
Inhoud van het reservoir:
–
5,3 liter bij uitvoeringen voor landen met zeer lage
temperaturen.
–
2,2 liter bij andere uitvoeringen.
Type vloeistof
De vloeistof moet worden bijgevuld met een kant-en-
klaar mengsel.
In de winter (bij temperaturen onder nul) moet
er een vloeistof met antivries (geschikt voor de
temperatuur) worden gebruikt om de componenten
van het systeem (pomp, tank, kanalen, verstuivers)
te beschermen.
Vul het reservoir nooit bij met kraanwater (kans op bevriezing, kalkafzetting enz.).
Dieselbrandstofadditief
(dieseluitvoering met
roetfilter)
Wanneer het minimumpeil in het additiefreservoir van het roetfilter is
bereikt, gaat een van deze waarschuwingslampjes
permanent branden, in combinatie met een
geluidssignaal en een waarschuwingsmelding.
Page 204 of 324

202
Praktische informatie
Bijvullen
Dit additief moet snel worden bijgevuld.
Ga naar een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
AdBlue® (BlueHDi)
Er verschijnt een waarschuwing zodra het
reserveniveau is bereikt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de indicatoren en met name de indicatoren
voor de AdBlue-actieradius.
Vul het AdBlue-reservoir bij om te voorkomen dat de
motor om wettelijke redenen niet meer kan worden
gestart.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over AdBlue
® (BlueHDi) en met name de toevoer
van AdBlue.
Controles
Zie voor het controleren van deze onderdelen het
onderhoudsschema van de fabrikant voor uw motor,
tenzij anders aangegeven.
Laat de controles eventueel uitvoeren door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Voor een optimale werking van belangrijke
onderdelen zoals het remsysteem selecteert en
biedt PEUGEOT specifieke producten aan.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij. Controleer wel regelmatig of de
accupoolklemmen goed vastzitten (bij uitvoeringen
zonder snelsluiting voor de accupoolklemmen) en of
de aansluitingen schoon zijn.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie en de te nemen
voorzorgsmaatregelen voordat u
werkzaamheden aan de 12V-accu uitvoert.
Uitvoeringen met Stop & Start zijn voorzien van een 12
V-loodaccu met speciale
technologie en specificaties.
Deze accu mag uitsluitend worden vervangen
door een PEUGEOT-dealer of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Interieurfilter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof, veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moet het twee keer zo vaak worden
vervangen.
Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en
onaangename geuren veroorzaken.
Luchtfilter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof, veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moet het twee keer zo vaak worden
vervangen.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen ook het oliefilter vervangen.
Roetfilter (diesel)
/ Als het roetfilter verstopt begint te raken, gaat dit
waarschuwingslampje tijdelijk branden, in
combinatie met een waarschuwingsmelding.
Regenereer het roetfilter zodra de
verkeersomstandigheden dit toelaten door ongeveer
15 minuten met een snelheid van minimaal 60
km/h
en een motortoerental van minimaal 2.500 omw/min
te rijden (totdat het waarschuwingslampje uit gaat).
Als u geen snelheid van 60
km/h kunt bereiken,
laat de motor dan ongeveer 15 minuten
stationair draaien en rijd dan 15 minuten met een
motortoerental van meer dan 2.500 omw/min.
Zet de motor pas uit als het filter volledig is geregenereerd; bij herhaalde intervallen kan
de kwaliteit van de motorolie vroegtijdig afnemen.
We raden u niet aan om het filter te regenereren
terwijl de auto stilstaat.
Als het waarschuwingslampje blijft branden, is het minimale peil van het dieseladditief
bereikt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het controleren van de niveaus.
Page 205 of 324

203
Praktische informatie
7Als er langere tijd met een zeer lage snelheid wordt gereden of de motor
langdurig stationair draait, kan er in uitzonderlijke
gevallen waterdamp uit de uitlaat komen als u
gas geeft. Deze emissies hebben geen invloed
op het rijgedrag en het milieu.
Nieuwe auto Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar
keer dat het roetfilter geregenereerd wordt een
brandlucht ruiken. Dit is volkomen normaal.
Handgeschakelde
versnellingsbak
De transmissie is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk).
Automatische transmissie
De transmissie is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk).
Selectiehendel (elektrisch)
De bediening van de transmissie (elektrische auto) is onderhoudsvrij.
Remblokken
De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij
stadsverkeer en veel korte ritten. Het kan gebeuren
dat u de remblokken vaker tussen twee
onderhoudsbeurten moeten laten controleren.
Als er geen lek in het remsysteem zit, betekent een
daling in het remvloeistofniveau dat de remblokken
zijn versleten.
Na het wassen kan er zich een laagje vocht of onder winterse omstandigheden ijs
vormen op de remschijven en remblokken: de
remwerking kan daardoor afnemen. Rem een
paar keer lichtjes om de remmen vocht- en ijsvrij
te maken.
Slijtage remschijven
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie
over het controleren van de slijtage van de
remschijven.
Handbediende parkeerrem
Als de parkeerrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de
parkeerrem, zelfs tussen twee onderhoudsbeurten
door, worden afgesteld.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Elektrische parkeerrem
Dit systeem is onderhoudsvrij. Laat echter in het geval van een storing het systeem
controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem.
Velgen en banden
De bandenspanning van alle banden, inclusief het reservewiel, moet worden
gecontroleerd terwijl de banden koud zijn.
De bandenspanningswaarden op de sticker gelden
voor koude banden. Als u langer dan 10 minuten of
meer dan 10 km met een snelheid van meer dan
50 km/h hebt gereden, moet u een 0,3 bar (30 kPa)
hogere bandenspanning ten opzichte van de op de
sticker aangegeven waarden aanhouden.
Bij een te lage bandenspanning neemt het energieverbruik toe. Wanneer de spanning
van de banden niet correct is, kunnen ze
voortijdig slijten. Bovendien kan dit een negatief
effect hebben op de wegligging: risico van een
ongeval!
Het rijden met versleten of beschadigde banden
vermindert de remwerking en heeft een negatieve
invloed op het wegligging. Controleer de staat
van de banden (loopvlak en flanken) en de
velgen regelmatig, en controleer dan ook of de
ventieldoppen nog aanwezig zijn.
Als de slijtage-indicatoren niet meer onder het
loopvlakprofiel liggen, is de diepte van de groeven
minder dan 1,6 mm. De banden moeten zo snel
mogelijk worden vervangen.
Page 206 of 324

204
Praktische informatie
Het gebruik van wielen en banden in een andere
maat dan gespecificeerd kan van invloed zijn op
de levensduur van de banden, het draaien van de
banden, de bodemvrijheid en de waarde op de
snelheidsmeter, en kan een nadelig effect op de
wegligging hebben.
Gebruik altijd dezelfde banden op de voor-
en achteras, anders kan het elektronische
stabiliteitsprogramma (ESP) niet meer op het juiste
moment ingrijpen.
Markeer altijd de draairichting van de banden die
worden opgeslagen bij het monteren van de winter-
of zomerbanden. Berg ze op een koele, droge plek
op, uit de buurt van direct zonlicht.
Winter- en vierseizoenenbanden zijn te herkennen aan dit symbool op de flanken.
AdBlue® (BlueHDi)
PEUGEOT heeft ervoor gekozen om zijn auto's met
dieselmotor te voorzien van een systeem waarbij
het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd met een
SCR-systeem (Selective Catalytic Reduction) voor
de nabehandeling van de uitlaatgassen zonder
dat de prestaties afnemen of het brandstofverbruik
toeneemt, om het milieu zo min mogelijk te belasten
en om aan de Euro 6-norm te voldoen.
SCR-systeem
Met behulp van een vloeistof die AdBlue® wordt
genoemd en ureum bevat, kan een katalysator tot
85% van de stikstofoxide (NOx) omzetten in stikstof
en water (deze stoffen zijn niet schadelijk voor de
gezondheid en het milieu).
De AdBlue® bevindt zich in een specifiek
reservoir van ongeveer 17 liter.
Met deze inhoud kan de auto ongeveer 5.000
km
rijden (hierbij spelen uw rijstijl en het model
van uw auto ook een grote rol). Wanneer u
met de resterende hoeveelheid nog maximaal
ongeveer 2.400
km kunt rijden totdat het reservoir
helemaal leeg is, wordt er automatisch een
waarschuwingssysteem geactiveerd.
In de resterende 2.400
km worden er nog diverse
waarschuwingen gegeven voordat het reservoir leeg
is en de auto niet meer kan worden gestart.
Zie de betreffende delen voor meer informatie over de waarschuwings- en
controlelampjes en bijbehorende
waarschuwingen of de lampjes.
Wanneer het AdBlue®-reservoir leeg is,
voorkomt een wettelijk verplichte
startblokkeringssysteem dat de motor opnieuw
wordt gestart.
Als het SCR-systeem niet goed werkt, stoot de
auto te veel schadelijke stoffen uit, waardoor hij
niet meer aan de Euro 6-emissienorm voldoet.
Wanneer er een storing in het SCR-systeem
wordt geconstateerd, is het essentieel om
zo snel mogelijk contact op te nemen met
een PEUGEOT-dealer of gekwalificeerde
werkplaats. Na 1.100 km wordt er automatisch
een voorziening geactiveerd die voorkomt dat de
motor kan starten.
In beide gevallen geeft een actieradiusindicator
aan hoever u nog kunt rijden voordat de auto
wordt stilgezet.
Bevriezing van AdBlue®
AdBlue® bevriest bij temperaturen lager dan
ongeveer -11 °C.
Het SCR-systeem is voorzien van een
verwarmingssysteem voor het AdBlue
®-reservoir
waardoor u ook in zeer koude omstandigheden
kunt blijven rijden.
Verkrijgbaarheid van AdBlue®
Het is raadzaam om zo snel mogelijk AdBlue® bij te
vullen zodra de eerste waarschuwing wordt gegeven
dat het minimumniveau is bereikt.
Voor een goede werking van het SCR-systeem:
–
Gebruik
alleen AdBlue
®-vloeistof die aan de
norm ISO 22241 voldoet.
–
Als AdBlue® niet in de originele verpakking
wordt bewaard, verliest het zijn zuiverheid.
–
V
erdun AdBlue
® nooit met water.
AdBlue
® is verkrijgbaar bij een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats, maar ook bij
tankstations met AdBlue
®-pompen die speciaal voor
personenauto's zijn bedoeld.
Page 207 of 324

205
Praktische informatie
7Vul nooit AdBlue® bij met een vulsysteem
dat voor vrachtwagens is bedoeld.
Voorschriften voor opslag
AdBlue® bevriest bij temperaturen lager dan
ongeveer -11 °C en verliest zijn kwaliteit bij
temperaturen vanaf +25 °C. We raden u aan om
flacons koel en buiten direct zonlicht te bewaren.
Onder deze omstandigheden is de vloeistof ten
minste één jaar houdbaar.
Als de vloeistof bevroren is geweest, kan deze weer
worden gebruikt nadat deze bij kamertemperatuur
volledig is ontdooid.
Bewaar flacons met AdBlue® nooit in uw
auto.
Gebruiksvoorschriften
AdBlue® is een oplossing op ureumbasis. Deze
vloeistof is niet ontvlambaar, kleurloos en geurloos
(indien de vloeistof koel wordt bewaard).
Als de vloeistof in contact komt met de huid, moet
u de huid wassen met kraanwater en zeep. Als
de vloeistof in de ogen komt, spoel de ogen dan
onmiddellijk en grondig gedurende ten minste 15
minuten met kraanwater of met een oogspoelmiddel.
Raadpleeg een arts bij een blijvend branderig gevoel
of blijvende irritatie.
Als AdBlue wordt ingeslikt, spoel de mond dan
met schoon water en drink vervolgens een ruime
hoeveelheid water.
Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij
een hoge omgevingstemperatuur) kan het risico
van het vrijkomen van ammoniakdampen niet
worden uitgesloten: adem deze niet in. Dampen
met ammoniak werken irriterend op de slijmvliezen
(ogen, neus en keel).
Bewaar AdBlue® buiten het bereik van
kinderen, in de originele flacon.
Procedure
Controleer voordat u gaat bijvullen of de auto op een
vlakke en horizontale ondergrond staat.
Controleer 's winters of de omgevingstemperatuur
van de auto hoger is dan -11 °C. Als het kouder
is, bevriest de AdBlue
® waardoor u het niet in het
reservoir kunt gieten. Laat de auto enkele uren op
een warmere plaats staan en vul vervolgens het
reservoir bij.
Giet nooit AdBlue® in de tank voor diesel.
Als er AdBlue® op de carrosserie of op een
andere plaats is gemorst, spoel deze dan
onmiddellijk weg met koud water of veeg het weg
met een vochtige doek.
Gekristalliseerde vloeistof moet worden
verwijderd met een spons en warm water.
Belangrijk: als u AdBlue hebt bijgevuld
nadat het reservoir leeg is geraakt, moet
u ongeveer 5 minuten wachten voordat u het
contact weer aanzet, zonder het
bestuurdersportier te openen, de auto te
ontgrendelen, de sleutel in het contactslot te
steken of de sleutel van het "Keyless Entry
and Start"-systeem in het interieur te
brengen.
Zet vervolgens het contact aan en start na 10
seconden de motor.
►
Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het
contactslot om de motor af te zetten.
of
►
Druk bij Keyless Entry and Start op de toets
" START/STOP" om de motor af te zetten.
► Zorg dat de auto is ontgrendeld en open de
brandstofvulklep. Draai de blauwe dop van het
AdBlue
®-reservoir linksom en verwijder de dop.
►
Met een verpakking AdBlue®: controleer eerst
de uiterste houdbaarheidsdatum en lees daarna
zorgvuldig de instructies op het etiket voordat u de
inhoud van de verpakking in het AdBlue-reservoir
van de auto giet.
►
Bij een
AdBlue®-pomp: steek het vulpistool in de
vulpijp en blijf tanken totdat het vulpistool afslaat.
Page 208 of 324

206
Praktische informatie
Om te voorkomen dat u het AdBlue®-
reservoir met te veel vloeistof vult:
–
V
ul 10 tot 13 liter bij met behulp van
AdBlue
®-verpakkingen.
–
Stop met bijvullen als het vulpistool voor het
eerst afslaat als u bij een tankstation tankt.
Het systeem kan alleen hoeveelheden van 5 liter
AdBlue
® of meer registreren.
Als het AdBlue®-reservoir helemaal leeg is,
wat wordt bevestigd met de melding
" Vul
AdBlue
bij: Starten niet mogelijk", dan
moet u minimaal 5 liter bijvullen.
Na het vullen
► Plaats de blauwe dop terug op de tankvulopening
en draai deze rechtsom, totdat u niet verder kunt
draaien.
►
Sluit de brandstofvulklep.
Gooi lege AdBlue®-flacons of
-verpakkingen niet bij het huisvuil.
Doe ze in een speciale houder of breng ze terug
naar het verkooppunt.
Vrijloop
In bepaalde situaties moet de auto in de
vrijloopstand worden gezet (bijvoorbeeld bij slepen,
op een testbank, in een automatische wasstraat
(wasstand), of bij transport per trein of over zee).
De procedure hiervoor is afhankelijk van het type
transmissie en parkeerrem.
Laat de auto niet onbeheerd achter als de vrijloop is ingeschakeld.
Keyless Entry and StartTrap het rempedaal niet in terwijl u het
contact aan en weer uit zet. Als u dat wel doet,
start de motor waardoor u de procedure opnieuw
moet uitvoeren.
Met handgeschakelde
versnellingsbak en elektrische
parkeerrem
/
Voor vrijgeven
► Zet de transmissie met draaiende motor en
ingetrapt rempedaal in de neutraalstand.
►
Houd het rempedaal ingetrapt en zet de motor
uit.
►
Laat het rempedaal los en zet het contact aan.
►
Druk het rempedaal in en duw op de knop om de
parkeerrem uit te schakelen.
►
Laat het rempedaal los en schakel het contact
uit.
Terug naar de normale werking
► Druk het rempedaal in, start de motor en schakel
de parkeerrem in.
Met automatische transmissie
en elektrische parkeerrem
/
Voor vrijgeven
► Zet de schakelhendel in N terwijl de motor draait
en u het rempedaal indrukt.
►
Houd het rempedaal ingetrapt en zet de motor
uit.
►
Laat het rempedaal los en zet het contact weer
aan.
►
Druk het rempedaal in en duw op de hendel om
de parkeerrem uit te schakelen.
►
Laat het rempedaal los en schakel het contact
uit.
Terug naar de normale werking
► Houd het rempedaal ingetrapt, start de motor en
selecteer stand P .
Met selectiehendel of
keuzeschakelaar van de
transmissie en elektrische
parkeerrem
/
Procedure voor het activeren van de vrijloop
► Trap het rempedaal in terwijl de auto stilstaat en
de motor draait, en selecteer stand
N.
Binnen 5 seconden: