Page 169 of 324

167
Rijden
6Het systeem beoordeelt de mate van waakzaamheid, vermoeidheid en afleiding
van de bestuurder door afwijkingen in de koers van
de auto ten opzichte van de rijstrookmarkeringen te
detecteren.
Het systeem maakt hiervoor gebruik van een
camera aan de bovenzijde van de voorruit.
Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)wegen
(snelheden hoger dan 70
km/h).
In eerste instantie wordt de bestuurder
gewaarschuwd door de melding "Wees alert!" in
combinatie met een geluidssignaal.
Als het systeem drie waarschuwingen heeft
gegeven, geeft het systeem een nieuwe
waarschuwing met de melding "Doorrijden
gevaarlijk: Las een rustpauze in!", en wordt het
geluidssignaal harder.
Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet:
–
slecht zicht (bijv
. onvoldoende wegverlichting,
sneeuwval, zware regen, dichte mist).
–
verblinding (bijv
. verlichting van een
tegenligger, laagstaande zon, spiegeling op een
nat wegdek, uitrijden van een tunnel, afwisseling
van schaduw en licht);
–
gedeelte van de voorruit vóór de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door sneeuw,
beschadigd of bedekt door een sticker;
–
rijstrookmarkeringen afwezig, versleten,
niet zichtbaar (door sneeuw of modder), of
meerdere rijstrookmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden enz.);
– geringe afstand tot de voorligger (geen
detectie van rijstrookmarkeringen);
–
smalle of bochtige wegen.
Onder bepaalde omstandigheden (slecht wegdek of harde windstoten) kan het
systeem waarschuwingen geven zonder dat er
sprake is van vermoeidheid bij de bestuurder.
Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet:
–
wegmarkeringen afwezig, versleten,
niet zichtbaar (door sneeuw of modder), of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden enz.);
–
geringe afstand tot de voorligger (geen
detectie van wegmarkeringen);
–
smalle of bochtige weg.
Parkeerhulp
Raadpleeg de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Het systeem detecteert de nabijheid van obstakels
(bijvoorbeeld voetganger, voertuig, boom, hek) met
de hulp van de sensoren in de bumper en geeft
deze aan.
Parkeerhulp achter
► Schakel de achteruitversnelling in om het
systeem te activeren (bevestigd door een
geluidssignaal).
Het systeem wordt uitgeschakeld wanneer uit de
achteruitversnelling wordt geschakeld.
Geluidssignalen
Dit systeem signaleert de aanwezigheid van
obstakels binnen de detectiezone van de sensoren
die zich in de baan van de auto, zoals bepaald door
de stand van het stuurwiel, bevinden.
Page 170 of 324

168
Rijden
Uitschakelen / inschakelen
Zonder touchscreen
► U kunt het systeem in- of uitschakelen door op
deze toets te drukken.
Het controlelampje brandt als het systeem is
uitgeschakeld.
Met touchscreen
De instellingen kunnen worden gewijzigd via het menu
Rijverlichting/ Auto van het touchscreen.
De status van de functie wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Het parkeerhulpsysteem achter wordt automatisch uitgeschakeld wanneer er een
In het weergegeven voorbeeld worden, afhankelijk
van de uitvoering, alleen de obstakels die zich in het
gestreepte gebied bevinden door het geluidssignaal
gesignaleerd.
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner dan ongeveer dertig centimeter is, klinkt het
geluidssignaal ononderbroken.
U hoort via de luidspreker (rechts of links) aan welke
zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Het geluidssignaal instellenAfhankelijk van de uitvoering: als u bij PEUGEOT Connect Radio of
PEUGEOT Connect Nav op deze toets drukt,
wordt het venster geopend waarop u het volume
van het geluidssignaal kunt instellen.
Grafische weergave
Dit is een aanvulling op het geluidssignaal, waarbij
geen rekening worden gehouden met de rijrichting
van de auto. Dit systeem geeft met balken op het
scherm de afstand tussen het obstakel en de auto
aan (wit: veraf, oranje: in de buurt en rood: heel
dichtbij).
Als de auto het obstakel zeer dicht is genaderd,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de
parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij
een rijsnelheid van maximaal 10
km/h vóór de auto
een obstakel wordt gedetecteerd.
De werking van de parkeerhulp vóór wordt
onderbroken als de auto langer dan drie
seconden stilstaat terwijl een versnelling vooruit
is ingeschakeld, als er geen obstakel meer wordt
gedetecteerd of als de auto harder dan 10 km/h rijdt.
Het geluid uit de luidspreker (voor of achter) geeft de positie van het obstakel ten
opzichte van de auto aan (voor of achter).
Parkeerhulp zijkant
Met vier extra sensoren aan de zijkant van de
bumpers registreert het systeem de positie van
obstakels tijdens het manoeuvreren en geeft ze
weer als de obstakels zich aan de zijkant van de
auto bevinden.
Alleen vaste obstakels worden juist weergegeven. Bewegende obstakels die
aan het begin van de manoeuvre worden
gedetecteerd, kunnen ten onrechte worden
weergegeven, terwijl bewegende obstakels langs
de auto niet worden weergegeven als ze in een
eerder stadium niet zijn geregistreerd.
Voorwerpen die tijdens de manoeuvre worden geregistreerd, worden uit het
geheugen gewist als het contact wordt afgezet.
Page 171 of 324

169
Rijden
6Uitschakelen / inschakelen
Zonder touchscreen
► U kunt het systeem in- of uitschakelen door op
deze toets te drukken.
Het controlelampje brandt als het systeem is
uitgeschakeld.
Met touchscreen
De instellingen kunnen worden gewijzigd via het menu
Rijverlichting/ Auto
van het touchscreen.
De status van de functie wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Het parkeerhulpsysteem achter wordt automatisch uitgeschakeld wanneer er een
aanhanger of fietsendrager wordt aangekoppeld
aan een trekhaak die volgens de voorschriften
van de fabrikant is gemonteerd.
In dat geval wordt de omtrek van een aanhanger
weergeven aan de achterzijde van het beeld van
de auto.
De parkeerhulp wordt uitgeschakeld wanneer de
functie Park Assist bezig is om de beschikbare
ruimte van een parkeerplaats te meten.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de functie Park Assist.
Werkingslimieten
Bij zware belading van de bagageruimte kan de
hoek van de auto de afstandsmetingen verstoren.
Storing
Als er een storing optreedt wanneer u de achteruitversnelling inschakelt, dan gaat dit
waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel
branden, in combinatie met een melding en een
geluidssignaal (kort piepsignaal).
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Achteruitrijcamera
Raadpleeg de algemene adviezen over
het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Bij ingeschakeld contact maakt dit systeem gebruik
van een camera, ter hoogte van het derde remlicht,
om beelden van de omgeving achter de auto op het
scherm weer te geven (bij een gesloten bestelwagen
of een bestelwagen met volledige scheidingswand).
De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd
wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De beelden van de camera worden op het scherm
weergegeven. Het scherm wordt zwart wanneer
de versnellingsbak in de neutraalstand of in een
versnelling vooruit wordt gezet.
De blauwe lijnen (1 ) geven de rijrichting van de auto
weer (de afstand tussen de lijnen komt overeen met
de breedte van uw auto inclusief de buitenspiegels).
Page 172 of 324

170
Rijden
De rode lijn (2) geeft een afstand van 30 cm direct
achter de achterbumper van uw auto weer.
De groene lijnen (3 ) geven een afstand van circa
1 en 2 meter achter de achterbumper van uw auto
weer.
De turquoise gebogen lijnen (4 ) geven de maximale
draaicirkel weer.
Sommige voorwerpen zijn wellicht niet zichtbaar voor de camera.
Sommige auto's kunnen moeilijk zichtbaar zijn (donkere kleuren, verlichting uit) als de
helderheid van het scherm is verlaagd door de
dimfunctie van de verlichting van de auto.
De beeldkwaliteit kan worden beïnvloed door de omgeving, de omstandigheden
buiten (regen, vuil, stof), de manier van rijden en
de lichtomstandigheden (bijvoorbeeld 's nacht of
bij verblindend zonlicht).
Bij de aanwezigheid van schaduwzones, bij
zonnig weer of bij onvoldoende omgevingslicht
kan het beeld donkerder en minder contrastrijk
zijn.
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens parkeermanoeuvres en het wisselen van
rijstrook is het belangrijk om met behulp van de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in de
gaten te houden.
De parkeerhulp achter geeft bovendien extra
informatie over de omgeving van de auto.
Werkingslimieten
In de volgende situaties wordt de werking van het
systeem mogelijk tijdelijk onderbroken of wordt het
systeem uitgeschakeldt:
–
Montage van een fietsendrager op de achterklep
of achterdeur (afhankelijk van de uitvoering).
–
Aankoppelen van een aanhanger
.
–
Rijden met een geopend portier of geopende
deur.
Let op: de camera mag niet afgedekt zijn (door een sticker, een fietsendrager, enz.).
Het gezichtsveld van de camera is afhankelijk van de belading van de auto.
Onderhoudstips
Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de camera
niet met modder, ijs of sneeuw bedekt raakt.
Controleer regelmatig of de lens van de camera
schoon is.
Reinig de camera indien nodig met een zachte en
droge doek.
Wanneer u de auto wast met een hogedrukspuit,
moet u de spuit op minimaal 30 cm van de camera
houden.
Surround Rear Vision
Raadpleeg de algemene adviezen over
het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Beperk de dode hoek aan passagierszijde zo veel
mogelijk en zorg voor goed zicht op de zijkant
en achterzijde van de auto door met het contact
ingeschakeld dit systeem te gebruiken; dit systeem
gebruikt twee camera’s waarvan beelden uit de
nabije omgeving van de auto op het scherm worden
weergegeven (bij gesloten bestelwagens en
bestelwagens met een volledige scheidingswand).
Dit systeem heeft drie subfuncties:
Page 173 of 324

171
Rijden
6
– Beeld zijkant aan passagierszijde: toont het
gebied aan de passagierszijde van de auto.
De oranje lijn (1 ) geeft een afstand van 5
m weer
vanaf de achterbumper.
– Bewakingsbeeld achter : laat een lang gebied
achter de auto zien.
De oranje lijn (1 ) geeft een afstand van 5
m weer
vanaf de achterbumper.
– Visuele ondersteuning bij achteruit rijden:
toont het gebied vlak bij de achterzijde van de auto.
De blauwe lijnen (1 ) geven de breedte van uw auto,
inclusief buitenspiegels, weer.
De rode lijn (2 ) geeft een afstand van 30
cm vanaf
de achterbumper weer; de twee groene lijnen 3 en 4
een afstand van respectievelijk 1 en 2 meter.
De blauwe gebogen lijnen (5 ) verschijnen achter
elkaar; deze zijn gebaseerd op de stand van het
stuurwiel en geven de draaicirkel van uw auto weer.
De oranje stippellijnen (6 ) geven de ruimten weer die
nodig zijn voor het openen van de achterdeuren.
Kijk tijdens het rijden en het manoeuvreren regelmatig in de buitenspiegels.
Sommige voorwerpen zijn wellicht niet zichtbaar voor de camera achter.
Sommige auto's kunnen moeilijk zichtbaar zijn (donkere kleuren, verlichting uit) als de
helderheid van het scherm is verlaagd door de
dimfunctie van de verlichting van de auto.
De beeldkwaliteit kan worden beïnvloed door de omgeving, de omstandigheden
buiten (regen, vuil, stof), de manier van rijden en
de lichtomstandigheden (bijvoorbeeld 's nacht of
bij verblindend zonlicht).
Bij de aanwezigheid van schaduwzones, bij
zonnig weer of bij onvoldoende omgevingslicht
kan het beeld donkerder en minder contrastrijk
zijn.
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens parkeermanoeuvres en het wisselen van
rijstrook is het belangrijk om met behulp van de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in de
gaten te houden.
De parkeerhulp achter geeft bovendien extra
informatie over de omgeving van de auto.
Inschakelen / uitschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het contact
wordt aangezet.
Page 174 of 324

172
Rijden
Het gezichtsveld van de camera achter ( bewakingsbeeld achter en visuele hulp
bij achteruitrijden) kan variëren afhankelijk van
de belading van de auto.
Als de achterdeur wordt geopend tijdens de weergave van het bewakingsbeeld achter
of de visuele hulp bij achteruitrijden terwijl er
eenversnelling vooruit of achteruit is
ingeschakeld, dan wordt het scherm grijs.
Als het voorpassagiersportier wordt geopend
tijdens de weergave van het beeld van de
zijkant aan passagierszijde terwijl er een
versnelling vooruit of achteruit is ingeschakeld,
dan wordt het scherm grijs.
Wanneer een aanhanger is aangekoppeld en de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, dan werkt de visuele hulp bij
achteruitrijden niet meer totdat de aanhanger is
losgekoppeld. Het bewakingsbeeld achter
wordt de standaardweergave.
Neem contact op met een PEUGEOT- dealer, als er in het systeem een storing
optreedt, om veiligheidsproblemen te voorkomen.
Visiopark 1
► Druk met ingeschakeld contact op toets 2 om het
scherm in of uit te schakelen.
Er wordt een melding weergegeven.
►
Let goed op deze melding en bevestig de
melding met toets 1 , wat overeenkomt met
" Bevestigen".
Het scherm wordt ingeschakeld.
►
Druk met draaiende motor op toets
2 om het
scherm in of uit te schakelen.
De functie wordt automatisch onderbroken (het scherm wordt grijs) als de
achteruitversnelling is ingeschakeld en de
snelheid hoger wordt dan 15
km/h.
De functie wordt weer ingeschakeld wanneer de
auto met een snelheid rijdt die lager is dan deze
drempelwaarde.
Werking
► In de neutraalstand wordt het bewakingsbeeld
achter standaard weergegeven.
►
W
anneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de visuele hulp bij
achteruitrijden op het scherm weergegeven (zelfs
als het scherm is uitgeschakeld).
► Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar of op
de desbetreffende toets onder het scherm om het
weergegeven beeld te wijzigen.
De reconstructie van de omgeving wordt alleen uitgevoerd bij het bewakingsbeeld
achter en bij het beeld van de zijkant aan
passagierszijde.
Werkingslimieten
In de volgende situaties kan de werking van het
systeem worden onderbroken of kan het systeem
worden uitgeschakeld:
–
Montage van een fietsendrager op de achterklep
of achterdeur (afhankelijk van de uitvoering).
–
Aankoppelen van een aanhanger
.
–
Rijden met een geopend portier of geopende
deur.
Let op: de camera's mogen niet afgedekt zijn (door een sticker, een fietsendrager,
enz.).
Page 175 of 324

173
Rijden
6Het gezichtsveld van de camera achter ( bewakingsbeeld achter en visuele hulp
bij achteruitrijden) kan variëren afhankelijk van
de belading van de auto.
Als de achterdeur wordt geopend tijdens de weergave van het bewakingsbeeld achter
of de visuele hulp bij achteruitrijden terwijl er
eenversnelling vooruit of achteruit is
ingeschakeld, dan wordt het scherm grijs.
Als het voorpassagiersportier wordt geopend
tijdens de weergave van het beeld van de
zijkant aan passagierszijde terwijl er een
versnelling vooruit of achteruit is ingeschakeld,
dan wordt het scherm grijs.
Wanneer een aanhanger is aangekoppeld en de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, dan werkt de visuele hulp bij
achteruitrijden niet meer totdat de aanhanger is
losgekoppeld. Het bewakingsbeeld achter
wordt de standaardweergave.
Neem contact op met een PEUGEOT- dealer, als er in het systeem een storing
optreedt, om veiligheidsproblemen te voorkomen.
Visiopark 1
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
Wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld
bij draaiende motor, geeft dit systeem beelden van
de directe omgeving van de auto op het touchscreen
weer met behulp van een camera aan de achterzijde
van de auto.
Het scherm is in twee delen opgedeeld, met in het
ene deel de omgeving zoals die door de camera('s) wordt geregistreerd en in het andere deel het beeld
van bovenaf van de directe omgeving van de auto.
De informatie van de parkeerhulpsensoren vult het
beeld van bovenaf aan.
Er kunnen diverse weergaven worden weergegeven:
–
Standaardweergave.
–
180° weergave.
–
Ingezoomde weergave.
Standaard is de stand
AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem voor de beste
weergave (standaard of ingezoomd).
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk gewenst
moment de weergave wijzigen.
De systeemstatus wordt niet opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Dit systeem registreert met de camera achterop de
omgeving van de auto tijdens het manoeuvreren bij
lage snelheid.
Van boven de auto wordt er, in realtime en terwijl
de manoeuvre wordt uitgevoerd, een beeld van de
directe omgeving gereconstrueerd (weergegeven
tussen de haakjes).
Page 176 of 324

174
Rijden
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u de zijkanten
van de auto via de buitenspiegels in de gaten
houden.
De parkeersensoren geven ook extra informatie
over het gebied rondom de auto.
180°-weergave
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave voertuigen,
voetgangers of fietsers zien aankomen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A , midden B en
rechts C.
Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid om de
obstakels in de buurt van de auto te zien. Dit beeld
verdwijnt automatisch als de auto langere tijd
stilstaat.
Beeld achterzijde
U activeert de camera op de achterklep door de
achteruitversnelling in te schakelen en niet harder
dan 10
km/h te rijden.
De functie wordt uitgeschakeld:
–
Automatisch, bij snelheden hoger dan ongeveer
10
km/h,
–
Automatisch, als de achterklep wordt geopend.
–
Als er uit de achteruitversnelling wordt geschakeld
(het beeld wordt dan nog 7 seconden weergegeven).
–
Als op de witte pijl linksboven in de hoek van het
touchscreen wordt gedrukt.
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer een obstakel zich ter hoogte van de
rode lijn bevindt (minder dan 30
cm van de auto)
wordt dankzij de sensoren in de achterbumper
automatisch overgeschakeld van de weergave van
de omgeving achter de auto (standaard) naar de
weergave van het beeld van bovenaf (ingezoomd)
van de auto.
Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt weergegeven op
het scherm.
De blauwe lijnen (1 ) geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze verplaatsen
zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30
cm vanaf de
achterbumper weer; de twee blauwe lijnen 3 en 4
een afstand van respectievelijk 1 m en 2 m.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld van
bovenaf van de achterzijde van de auto en van
zijn nabije omgeving te creëren zodat de obstakels
rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.