Page 105 of 324

103
Veiligheid
5Het systeem werkt alleen bij hellingen van meer dan 5%.
Het systeem kan worden gebruikt met de
versnellingsbak in de neutraalstand.
Het is echter raadzaam om een voor de
rijsnelheid geschikte versnelling in te schakelen
om te voorkomen dat de motor afslaat.
Bij een automatische transmissie kan het
systeem worden gebruikt als de stand N , D of R
is geselecteerd.
Als het systeem in werking treedt, wordt het Active Safety Brake automatisch
uitgeschakeld.
Het systeem is niet langer beschikbaar als de snelheid van de auto:
–
Hoger is dan 70
km/h.
–
wordt geregeld door de
Adaptieve
snelheidsregelaar, afhankelijk van het type
versnellingsbak / transmissie.
Inschakelen
Het systeem is standaard niet geselecteerd.
De status van de functie wordt niet opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
► Houd deze toets bij snelheden lager dan
50 km/h ingedrukt totdat het lampje gaat
branden om het systeem te selecteren; dit
controlelampje gaat groen branden op het
instrumentenpaneel.
Het systeem wordt actief bij een snelheid lager dan
30
km/h.
►
Zodra de afdaling begint, kan de bestuurder het
gaspedaal en het rempedaal loslaten; het systeem
regelt de snelheid:
– Als de eerste of tweede versnelling is
ingeschakeld, neemt de snelheid af en
knippert het controlelampje snel.
–
Als de versnellingsbak in de neutraalstand staat
of het koppelingspedaal wordt ingedrukt, neemt de
snelheid af en knippert het controlelampje langzaam;
in dat geval is de constante snelheid waarmee wordt
afgedaald lager.
Wanneer de auto tijdens het afdalen stilstaat en de
bestuurder het gaspedaal en het rempedaal loslaat,
vermindert het systeem de remdruk om de auto
geleidelijk in beweging te brengen.
De remlichten gaan automatisch branden als het
systeem in werking is. Als de rijsnelheid hoger wordt dan 30
km/h,
wordt de regeling automatisch onderbroken. Het
controlelampje op het instrumentenpaneel brandt
dan weer grijs, maar het groene controlelampje van
de toets blijft branden.
De regeling wordt automatisch hervat zodra de
rijsnelheid lager wordt dan 30 km/h en er aan de
voorwaarden wordt voldaan met betrekking tot de
helling en het loslaten van de pedalen.
U kunt op elk gewenst moment het gaspedaal of het
rempedaal weer intrappen.
Uitschakelen
► Druk op de toets totdat het controlelampje uit
gaat; het controlelampje op het instrumentenpaneel
gaat ook uit.
Bij een rijsnelheid van meer dan 70
km/h wordt
het systeem automatisch uitgeschakeld; het
controlelampje van de toets gaat uit.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel groen branden en
wordt er een melding weergegeven.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Page 106 of 324

104
Veiligheid
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze veiligheidsgordels zorgen voor extra
bescherming van de personen op de voorstoelen bij
frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige
aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners
ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de
lichamen van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra
het contact wordt ingeschakeld.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee
de gordel tegen het lichaam van de inzittenden
getrokken wordt en verhoogt daarmee de veiligheid.
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een
enkel pyrotechnisch spansysteem (of dubbel aan
de bestuurderszijde, afhankelijk van de uitrusting)
en een spankrachtbegrenzer (of progressieve
krachtbegrenzer aan de bestuurderszijde,
afhankelijk van optionele uitrusting).
Deze veiligheidsgordels zorgen voor extra
bescherming van de personen op de voorstoelen bij
frontale en zijdelingse aanrijdingen.Afhankelijk van de ernst van de aanrijding zorgt het
enkele pyrotechnische spansysteem ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de
inzittenden worden getrokken
Het
dubbele pyrotechnische spansysteem werkt op
dezelfde manier, alleen gebruikt dit systeem twee
ankerpunten in plaats van één, voor een effectievere
werking.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra
het contact wordt ingeschakeld.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee
de gordel tegen het lichaam van de inzittenden
getrokken wordt en verhoogt daarmee de veiligheid.
De progressieve krachtbegrenzer werkt op
dezelfde manier, behalve dat het postuur van de
bestuurder ook wordt meegenomen. Hierdoor
wordt er bij een botsing minder druk door de
veiligheidsgordel op de borst uitgeoefend.
Omdoen
► Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
►
Controleer of de veiligheidsgordel goed is
vastgemaakt door even aan de gordel te trekken.
Losmaken
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
► Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Voorbank met twee zitplaatsen
Als de auto een voorbank heeft, zorg dan dat elke
veiligheidsgordel in de juiste gordelsluiting wordt
gestoken.
Steek de veiligheidsgordel van de bestuurder niet in
de gordelsluiting van de middelste veiligheidsgordel
en andersom, en gebruik de gordel van de
bestuurder niet voor de middelste zitplaats.
Page 107 of 324

105
Veiligheid
5Veiligheidsgordels achter
Elke zitplaats op de achterbank is voorzien van
een veiligheidsgordel, maar zonder pyrotechnische
gordelspanner of spankrachtbegrenzer.
Steek de gesp van elke veiligheidsgordel in de juiste
sluiting.
Verwissel geen gordels of gespen van de buitenste
zitplaatsen met die van de middelste zitplaats.
Veiligheidsgordels achter
(zitrij 2)
Buitenste zitplaatsen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de zitplaatsen
voorzien van een enkele pyrotechnische
gordelspanner en spankrachtbegrenzers.
Bevestig de juiste veiligheidsgordel aan de juiste
gesp.
Verwissel geen gordels of gespen van de buitenste
zitplaatsen met die van de middelste zitplaats.
Middelste zitplaats
De veiligheidsgordel heeft geen pyrotechnische
gordelspanner en spankrachtbegrenzers.
Bevestigen
► Trek aan de riem en steek de gesp A in de
sluiting rechts (links van de passagier wanneer hij of
zij in de auto zit).
►
Steek de gesp
B in de sluiting links (rechts van
de passagier wanneer hij of zij in de auto zit).
►
Controleer of beide gespen goed zijn
vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Losmaken en opbergen
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting B en
vervolgens op de knop van de gordelsluiting A .
►
Geleid de riem bij het oprollen en beweeg gesp
B en daarna gesp A naar de magneet van het
bevestigingspunt in de hemelbekleding.
Controleer voordat u handelingen uitvoert met de achterstoelen of de
veiligheidsgordels goed zijn gespannen, om
beschadiging ervan te voorkomen. De middelste
veiligheidsgordel moet volledig worden opgerold.
Veiligheidsgordels achter
(zitrij 3)
Page 108 of 324

106
Veiligheid
Deze veiligheidsgordels zijn niet voorzien
van een pyrotechnische gordelspanner of
spankrachtbegrenzer.
Waarschuwingslampjes
veiligheidsgordel(s)
1. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
losgemaakt / niet vastgemaakt
2. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
linksvoor losgemaakt / niet vastgemaakt (of
veiligheidsgordel van de bestuurder, afhankelijk
van het land waar de auto is verkocht).
3. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechtsvoor losgemaakt / niet vastgemaakt (of
veiligheidsgordel van de bestuurder, afhankelijk
van het land waar de auto is verkocht).
4. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
middenvoor (zitrij 1) losgemaakt / niet
vastgemaakt.
5. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
linksachter (zitrij 2) losgemaakt / niet
vastgemaakt.
6. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
middenachter (zitrij 2) losgemaakt / niet
vastgemaakt.
7. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechtsachter (zitrij 2) losgemaakt / niet
vastgemaakt.
Niet vastgemaakt voorin
Met het contact aangezet gaat het
waarschuwingslampje (1 ) op het instrumentenpaneel
(afhankelijk van de uitvoering) branden en gaat het
bijbehorende controlelampje (2 , 3 of 4 (afhankelijk
van de uitvoering)) branden als de bestuurder en/of
de voorpassagier de veiligheidsgordel niet hebben
bevestigd.
Bij snelheden hoger dan 20 km/h knipperen
deze waarschuwingslampjes ongeveer twee
minuten in combinatie met een steeds harder
wordend geluidssignaal. Na twee minuten blijven
deze waarschuwingslampjes branden zolang de
veiligheidsgordels voorin niet zijn vastgemaakt.
Niet vastgemaakt achterin
Als het contact wordt aangezet, bij draaiende
motor of bij een snelheid lager dan 20 km/h gaan
het waarschuwingslampje (1 ) (afhankelijk van de
uitvoering) en de betreffende controlelampjes (5 tot
en met 7 ) gedurende ongeveer zestig seconden
branden als één of meer veiligheidsgordels achter
(zitrij 2) niet zijn vastgemaakt.
Er zijn geen waarschuwingslampjes voor de veiligheidsgordels van zitrij 3.
Losgemaakt
Als het contact is aangezet, gaan het
waarschuwingslampje (1 ) (afhankelijk van de
uitvoering) en de betreffende controlelampjes
Page 109 of 324

107
Veiligheid
5branden als de bestuurder en/of één of meer
passagiers hun veiligheidsgordels losmaken.
Bij snelheden hoger dan 20 km/h knipperen deze
waarschuwingslampjes ongeveer twee minuten in
combinatie met een geluidssignaal. Hierna blijven
deze waarschuwingslampjes branden zolang de
veiligheidsgordels niet zijn vastgemaakt.
Advies
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Maak altijd de veiligheidsgordel vast, ongeacht
de reistijd en de plaats waar u in de auto zit.
Wissel de gordelsluitingen van de
veiligheidsgordels onderling niet om; de gordels
zijn dan niet voldoende effectief.
Voor een juiste werking van de gordelsluiting
moet u voor het vastmaken van de gordel
controleren of er geen vreemde voorwerpen
aanwezig zijn in de sluiting.
Controleer zowel voor als na het gebruik van de
gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verstellen van
een stoel of de achterbank of de gordel zich op
de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Omdoen De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle gedeelte
van de schouder worden geplaatst.
Aan de voorkant moet de stoelhoogte mogelijk
worden aangepast om de positie van de
veiligheidsgordel af te stellen.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
–
dient deze strak om het lichaam te worden
gedragen.
–
moet deze in een vloeiende beweging naar
voren worden getrokken, zonder dat de gordel
gedraaid raakt.
–
mag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen.
–
mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen.
–
mag er niets aan de gordel worden gewijzigd
om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt.
Aanbevelingen voor kinderen Maak voor kinderen tot 12 jaar en/of
passagiers kleiner dan 1,5 meter gebruik van een
geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één
kind gedragen worden.
Laat een kind tijdens het rijden nooit op schoot
zitten.
Zie het betreffende deel voor meer informatie
over kinderzitjes.
Onderhoud
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten alle
werkzaamheden aan de veiligheidsgordels
worden uitgevoerd door een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats, om te
garanderen dat de werkzaamheden volgens de
voorschriften worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats, vooral
als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij
PEUGEOT-dealers.
In het geval van een aanrijding De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en
onafhankelijk van de airbags afgaan. Wanneer de
gordelspanners worden geactiveerd, kan er wat
onschadelijke rook en een knal uit komen, als
gevolg van de activering van de pyrotechnische
lading in het systeem.
In alle gevallen gaat het controlelampje van de
airbag branden.
Laat het gordelsysteem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Page 110 of 324

108
Veiligheid
Airbags
Algemene informatie
Het systeem is speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden op de voorstoelen
en de middelste zitplaatsen achterin bij ernstige
aanrijdingen te verhogen. De airbags vullen
de werking van de veiligheidsgordels met
spankrachtbegrenzers aan.
Elektronische schoksensoren registreren en
analyseren de frontale en zijdelingse krachten
waaraan de detectiezones bij een aanrijding worden
blootgesteld:
–
Bij een ernstige aanrijding worden de airbags
onmiddellijk geactiveerd en verhogen deze de
bescherming van de inzittenden van de auto;
direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de
airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de
inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten.
–
Bij een lichte aanrijding, een aanrijding van
achteren en in sommige gevallen bij over de kop
slaan, kan het zijn dat de airbags niet worden
geactiveerd. In deze situaties bieden alleen de
veiligheidsgordels bescherming.
De ernst van de aanrijding hangt af van de aard
van het obstakel en de snelheid van de auto op het
moment van de aanrijding.
* Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het uits chakelen van de airbag vóór aan de passagierszijde.
De airbags werken alleen als het contact
is ingeschakeld.
Deze uitrusting werkt slechts één keer. Als er een
tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde
of een volgend ongeval), worden de airbags niet
meer geactiveerd.
Detectiezones bij aanrijdingen
A. Impactzone vóór
B. Impactzone opzij
Wanneer een of meerdere airbags worden
geactiveerd, veroorzaakt de pyrotechnische
lading in het systeem een geluid en een kleine
hoeveelheid rook.
De rook is niet schadelijk, maar kan irriterend zijn
voor personen die hier gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan van een of meerdere
airbags wordt geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Airbags vóór
Dit systeem beschermt de bestuurder en
passagier(s) voorin bij een ernstige frontale
aanrijding om de kans op hoofd- en borstletsel te
verkleinen.
De bestuurdersairbag is ingebouwd in het stuurwiel
en de airbag vóór aan passagierszijde in de
hemelbekleding.
Bij de tweezitsbank vóór is de passagier in het
midden ook beschermd.
Activering
Ze worden geactiveerd, behalve de airbag vóór aan
passagierszijde als deze is uitgeschakeld.*, bij een
ernstige frontale aanrijding op de volledige of een
gedeelte van de voorste impactzone (A ).
Page 111 of 324

109
Veiligheid
5De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat deze
naar voren wordt geslingerd.
Houd de opbergruimte tijdens het rijden
gesloten. Inzittenden kunnen anders
gewond raken bij een ongeval of een noodstop.
Zijairbags
Dit systeem beschermt de bestuurder en de
voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding
om de kans op letsel aan het bovenlichaam, tussen
de heup en de schouder, te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de
rugleuning, aan de portierzijde.
Activering
De zijairbags worden geactiveerd aan één zijde bij
een ernstige aanrijding van opzij tegen een deel van
de of de gehele impactzone (B ).
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de borstkas
van de inzittende en het betreffende portierpaneel.
Raamairbags
Dit systeem (waar aanwezig) biedt extra
bescherming voor bestuurder en passagier bij
ernstige aanrijdingen van opzij, waarbij de kans op
letsel aan het hoofd wordt beperkt.
De raamairbags zijn in de stijlen en hemelbekleding
aangebracht.
Bij de tweezitsbank vóór is de passagier in het midden niet beschermd.
Dit systeem (waar aanwezig) biedt extra
bescherming voor bestuurder en passagiers
(behalve passagiers op de middelste stoel) bij
ernstige aanrijdingen van opzij, waarbij de kans op
letsel aan het hoofd wordt beperkt.
De raamairbags zijn in de stijlen en hemelbekleding
aangebracht.
Activering
Elke window-airbag wordt gelijktijdig met de zijairbag
aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een
ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte
van) de impactzone opzij (B ).
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden vóór en achter en de betreffende
zijruiten.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden. Neem
contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten
controleren.
Page 112 of 324

11 0
Veiligheid
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan kan het zijn dat de
airbags niet worden geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een frontale
aanrijding worden de zijairbags niet geactiveerd.
Advies
Houd u aan de onderstaande veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Doe de veiligheidsgordel om en zorg dat deze
goed is geplaatst.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de
inzittenden en de airbags (zoals kinderen, dieren
of voorwerpen), en bevestig niets in de buurt of
de baan van de airbags, omdat dit voor letsel kan
zorgen als de airbags afgaan.
Plaats geen voorwerpen op het dashboard.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp van
uw auto, vooral niet in de directe omgeving van
de airbags.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden
nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of
lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de
armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag
wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen
enkele milliseconden) en loopt vervolgens
even snel leeg, waarbij de warme gassen via
de daarvoor bestemde openingen naar buiten
stromen.
Laat de airbagsystemen na een aanrijding of
diefstal van uw auto controleren.
Laat alle werkzaamheden alleen door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren
Airbags vóór Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast
en laat uw handen niet op het stuurwielkussen
rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet op
het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een
pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in
de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op het
stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij
het afgaan van de airbags letsel veroorzaken.
Zijairbags Gebruik alleen goedgekeurde stoelhoezen
die compatibel zijn met deze airbags. Neem voor
informatie over stoelhoezen die geschikt zijn voor
uw auto contact op met een PEUGEOT-dealer.
Bevestig nooit iets aan en hang nooit iets over de
rugleuning van de stoelen (zoals kleding): dit zou
bij het activeren van de airbags kunnen leiden tot
verwondingen aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel
zitten.
De portierpanelen van de voorportieren bevatten
de zijdelingse schoksensoren van de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties) die
niet aan de voorschriften voldoen, kan ertoe
leiden dat deze sensoren niet meer goed werken.
In dat geval werken de zijairbags mogelijk niet!
Laat alle werkzaamheden alleen door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren
Window-airbags Bevestig nooit iets op of aan de
hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de
window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Verwijder de handgrepen aan het dak niet, omdat
deze deels voor de bevestiging van de window-
airbags zorgen.
Kinderzitjes
De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen verschilt per land.
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
–
Conform de Europese wetgeving dienen
kinderen
jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,5 meter
in goedgekeurde, voor het lichaamsgewicht