Page 49 of 324

47
Toegang tot de auto
2– Breng de dakklep voorbij het weerstandspunt om
deze te vergrendelen met de steunen.
Rijd nooit zonder dat de steunen zijn aangebracht.
Sluiten van de dakklep:
–
Controleer of de steunstang goed is vergrendeld.
–
Beweeg de dakklep omlaag.
–
Druk de dakklep omlaag, houd de twee ringen van
de veer vast en plaats de haak in de behuizing.
–
Beweeg de zwarte handgreep omlaag om de
dakklep te vergrendelen.
Wanneer de dakklep achter is vergrendeld, zit deze
stevig tegen de afdichting, voor een waterdichte
afdichting zonder geluid.
Steunstang
De auto is uitgerust met een steunstang voor het
vervoeren van lange ladingen, na het openen van de
dakklep aan de achterkant.
►
Klap de steunstang terug door de handgreep
omhoog te bewegen.
►
Beweeg deze naar de stijl.
►
Ondersteun lange ladingen die moeten worden
getransporteerd, til ze op en verplaats de steunstang
met een hand.
►
Zorg dat de stang goed wordt vastgezet door
de handgreep omlaag te drukken voorbij het
weerstandspunt en zet de lading stevig vast.
De zijsteunen kunnen als vasthaakpunten worden
gebruikt.
De achterbumper is versterkt, zodat deze kan fungeren als opstap om in de auto te
komen.
Bevestig geen ladingen op de dakklep.
Rijd nooit zonder aangebrachte steunstang.
De achterdeuren kunnen alleen worden
vergrendeld als de steunstang is aangebracht.
Wanneer de dakklep open is, wees dan
voorzichtig wanneer u op een weg met
hoogtebeperking rijdt.
Laat ladingen nooit direct op de achterdeuren
steunen.
Neem de instructies met betrekking tot het
waarschuwen van andere weggebruikers in acht.
Gebruik de dakklep alleen bij korte ritten.
Alarm
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en
diefstal.
Zelfbeveiligingsfunctie Het systeem controleert op storingen in
systeemcomponenten.
Het alarm gaat af als iemand de accu, de toets of
de kabels van de sirene probeert los te koppelen
of te beschadigen.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats voor alle
werkzaamheden aan het alarmsysteem.
Omtrekbeveiliging
Het systeem controleert of de auto wordt geopend.
Het alarm gaat af als iemand een van de te openen
carrosseriedelen (waaronder ook de motorkap)
probeert te openen.
Interieurbeveiliging
(zonder scheidingswand)
Het systeem controleert op bewegingen in het
interieur.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen,
als iets of iemand de auto binnendringt of als iets of
iemand in de auto beweegt.
Page 50 of 324

48
Toegang tot de auto
(met scheidingswand)
Het systeem controleert alleen de bewegingen in de
cabine.
Het alarm wordt geactiveerd als er een ruit wordt
ingeslagen of iemand de cabine betreedt.
Het alarm wordt niet geactiveerd als iemand de
laadruimte betreedt.
Als uw auto is voorzien van het extra verwarmings-/ventilatiesysteem, kan er
geen interieurbeveiliging worden gebruikt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het extra verwarmings-/
ventilatiesysteem.
Wegsleepbeveiliging
Het systeem controleert op veranderingen in de
positie van de auto.
Het alarm gaat af als de auto wordt opgetild of
verplaatst.
Wanneer de auto is geparkeerd, gaat het alarm niet af als de auto wordt aangestoten
of aangereden.
Vergrendelen van de auto met
volledig ingeschakeld alarm
Inschakelen
► Zet het contact af en verlaat de auto.
► Vergrendel de auto met de afstandsbediening of
met het "Keyless Entry and Start"-systeem.
Het alarmsysteem is geactiveerd: het rode
controlelampje van de toets knippert één keer per
seconde en de richtingaanwijzers gaan gedurende
ongeveer 2 seconden branden.
De omtrekbeveiliging wordt 5 seconden nadat de auto is vergrendeld, geactiveerd.
De interieur- en wegsleepbeveiliging worden 45
seconden nadat de auto is vergrendeld,
geactiveerd.
Als een portier, de achterklep of de motorkap niet goed is gesloten, wordt de
auto niet vergrendeld, maar worden de
omtrekbeveiliging, de interieurbeveiliging en de
wegsleepbeveiliging na 45 seconden wel
ingeschakeld.
Uitschakelen
► Druk op de ontgrendeltoets van de
afstandsbediening.
of
►
Ontgrendel de auto met het Keyless Entry and
Start-systeem.
Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het
controlelampje van de toets gaat uit en de
richtingaanwijzers knipperen gedurende ongeveer 2
seconden.
Als de auto automatisch opnieuw wordt vergrendeld (als binnen 30 seconden één
van de portieren of de achterklep niet is
geopend), wordt het alarmsysteem automatisch
weer ingeschakeld.
Vergrendelen van de auto met
alleen de omtrekbeveiliging
ingeschakeld
Schakel de interieurbeveiliging en de
wegsleepbeveiliging uit om vals alarm te voorkomen,
bijvoorbeeld in de volgende gevallen:
–
Het raam of schuif- / kanteldak staat een klein
stukje open.
–
De auto wordt gewassen.
–
Er wordt een wiel verwisseld.
–
De auto wordt gesleept.
–
De auto staat op een schip of veerboot.
Uitschakelen van de interieur- en
wegsleepbeveiliging
► Zet het contact af en druk binnen 10 seconden
op de alarmtoets totdat het rode controlelampje blijft
branden.
►
V
erlaat de auto.
►
V
ergrendel de auto meteen met de
afstandsbediening of het Keyless Entry and
Start-systeem.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt ingeschakeld: het
rode controlelampje in de toets knippert één keer
per seconde.
De interieur- en wegsleepbeveiliging worden uitsluitend uitgeschakeld als deze procedure
Page 51 of 324

49
Toegang tot de auto
2elke keer na het afzetten van het contact wordt
uitgevoerd.
Opnieuw inschakelen van de interieur-
en wegsleepbeveiliging
► Schakel de omtrekbeveiliging uit door de auto
met de afstandsbediening of het Keyless Entry and
Start-systeem te ontgrendelen.
Het controlelampje in de toets gaat uit.
►
Schakel alle beveiligingsvoorzieningen opnieuw
in door de auto met de afstandsbediening of het
Keyless Entry and Start-systeem te vergrendelen.
Het rode controlelampje in de toets knippert weer
één keer per seconde.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt het hoorbare alarm
in werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende 30 seconden.
Afhankelijk van het land van verkoop blijven
bepaalde bewakingsfuncties ingeschakeld totdat het
alarm voor de 11e keer achtereenvolgens afgaat.
Als de auto wordt ontgrendeld met de
afstandsbediening of met het Keyless Entry and
Start-systeem, gaat het controlelampje in de toets
knipperen om aan te geven dat het alarm tijdens
uw afwezigheid is afgegaan. Het lampje stopt met
knipperen als het contact wordt aangezet.
Storing afstandsbediening
Om de beveiligingsfuncties uit te schakelen: ►
Ontgrendel de auto met de sleutel in het slot van
het portier linksvoor.
►
Open het portier; het alarm gaat af.
►
Zet het contact aan; het alarm stopt. Het
controlelampje in de toets gaat uit.
De auto vergrendelen zonder
het alarm in te schakelen
► Vergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling in met de sleutel (geïntegreerd
in de afstandsbediening) in het slot van het
bestuurdersportier.
Storing
Wanneer het contact wordt aangezet, betekent het
permanent branden van het rode controlelampje in
de toets dat er een storing in het systeem aanwezig
is.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Automatisch inschakelen van het alarm
(Afhankelijk van de uitvoering)
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld 2
minuten nadat het laatste portier of de bagageruimte
is gesloten.
►
Om het afgaan van het alarm bij het openen
van een portier of de achterklep te voorkomen,
moet u eerst op de ontgrendeltoets van de
afstandsbediening drukken of moet u de auto ontgrendelen met het Keyless Entry and
Start-systeem.
Elektrische ruitbediening
Type 1
1.
Linksvoor.
2. Rechtsvoor.
Page 52 of 324

50
Toegang tot de auto
Type 2
1.Linksvoor
2. Rechtsvoor
3. Rechtsachter (afhankelijk van de uitvoering)
4. Linksachter (afhankelijk van de uitvoering)
5. Uitschakeling van de elektrische ruitbediening bij
de achterbank (afhankelijk van de uitvoering)
Handmatige bediening
► Duw of trek de schakelaar tot het
weerstandspunt om de ruit te openen of sluiten. De
ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.
Automatische werking
(Afhankelijk van de uitvoering)
► W anneer u de ruit wil openen/sluiten, druk op of
trek aan de schakelaar voorbij het weerstand: de ruit
opent of sluit volledig wanneer de schakelaar wordt
losgelaten.
Bedien de schakelaar opnieuw om het openen of
sluiten te stoppen.
De ruitbediening kan nog ongeveer 45 seconden na het uitschakelen van het
contact of na vergrendeling van de auto worden
bediend.
Daarna wordt de bediening uitgeschakeld. U kunt
de bediening weer inschakelen door het contact
in te schakelen of de auto te ontgrendelen.
Beveiliging tegen beknellen
(Afhankelijk van de uitvoering)
Als de ruit tijdens het sluiten een obstakel
tegenkomt, stop de ruit onmiddellijk en gaat
gedeeltelijk weer omlaag.
Blokkering van de
ruitbediening voor de
elektrische achterruiten
(Type 2)
Druk vanwege de veiligheid van uw kinderen op
toets 5 om de ruitbediening voor de elektrische
achterruiten uit te schakelen, ongeacht hun positie.
Het rode controlelampje in de toets gaat branden en
er wordt een melding ter bevestiging weergegeven.
Het lampje blijft branden totdat de bediening weer
wordt ingeschakeld.
De elektrische achterruiten kunnen nog altijd
worden bediend met de ruitbediening bij de
bestuurderspositie.
Resetten van de ruitbediening
Wanneer de accu opnieuw is aangesloten of
wanneer de ruit een abnormale beweging maakt,
moet de beveiliging tegen beknellen gereset.
De beveiliging tegen beknellen wordt tijdens de
volgende handelingen uitgeschakeld.
Doe het volgende voor elke ruit:
►
Open de ruit volledig en sluit de ruit.
Telkens
als de schakelaar omhoog wordt gedrukt, sluit de
ruit enkele centimeters. Laat de schakelaar los en
trek deze opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is
gesloten.
►
Blijf nog minimaal één seconde aan de
schakelaar trekken nadat de ruit is gesloten.
Wanneer er tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de elektrische ruit en de
sponning bekneld raakt, moet de ruit weer
worden geopend. Druk hiervoor op de
betreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de elektrische
ruitbediening van een van de andere portieren
Page 53 of 324
51
Toegang tot de auto
2bedient, moet hij/zij controleren of de ruit zonder
problemen kan worden gesloten.
Het is belangrijk dat passagiers de elektrische
ruiten juist gebruiken.
Let bij het bedienen van de ruiten vooral goed op
kinderen.
Let goed op passagiers en/of andere personen
die aanwezig zijn wanneer ruiten op afstand met
de elektronische sleutel worden gesloten.
Steek uw hoofd of armen bij geopende ruiten
niet naar buiten wanneer de auto rijdt – kans op
ernstig letsel!
Kantelbare
achterportierruiten
Openen
► Draai de hendel naar buiten.►
Duw de hendel zo ver mogelijk naar buiten om
de ruit in de geopende stand te vergrendelen.
Sluiten
► Trek de hendel naar binnen om de ruit te
ontgrendelen.
►
Beweeg de hendel volledig naar binnen om de
ruit in de gesloten stand te vergrendelen.
Page 54 of 324

52
Ergonomie en comfort
Algemene aanbevelingen voor de stoelen
Om veiligheidsredenen mogen de stoelen
alleen worden versteld als de auto stilstaat.
Het neerklappen en rechtop zetten van de rugleuningen mag uitsluitend worden
uitgevoerd bij stilstaande auto.
Zorg er bij het naar achteren schuiven van de stoel voor dat de beweging van de stoel
niet kan worden gehinderd door personen of
voorwerpen.
Kans op bekneld raken van de achterpassagiers
of op blokkeren van de stoel als grote
voorwerpen op de vloer achter de stoel zijn
geplaatst.
Plaats geen zware of harde voorwerpen op de tot tafel omgeklapte rugleuningen. Ze
kunnen bij een noodstop of een aanrijding
veranderen in gevaarlijke projectielen.
–
V
erwijder een hoofdsteun niet zonder deze op
te bergen en in de auto vast te zetten.
–
Controleer altijd of de veiligheidsgordels
bereikbaar blijven en gemakkelijk door de
passagier kunnen worden vastgemaakt.
–
Ga niet rijden voordat alle passagiers hun
veiligheidsgordel hebben vastgemaakt en
afgesteld.
– Zorg ervoor dat niemand op de 3e zitrij zijn
voeten onder de stoel van de 2e zitrij houdt terwijl
die gekanteld wordt.
–
W
anneer een stoel van de 3e zitrij in de
volledig ingeklapte stand staat, zorg er dan voor
dat de riem correct is vastgemaakt aan de Top
Tether-bevestiging op de rugleuning van de 2e
zitrij: risico op onverwacht kantelen van de stoel.
Controleer vóór het uitvoeren van deze handelingen of de bewegende onderdelen
en de vergrendelingen ongehinderd functioneren.
Houd de rugleuning vast en ondersteun deze tot
de horizontale stand om plotseling neerklappen
te voorkomen.
Plaats uw hand nooit onder de zitting om de
stoel omlaag of omhoog te klappen, uw vingers
kunnen anders bekneld raken. Plaats uw hand
op de handgreep/de riem (afhankelijk van de
uitvoering) op de zitting.
Let op: als de rugleuning niet goed is vergrendeld, komt bij een noodstop of een
aanrijding de veiligheid van de passagiers ernstig
in het geding.
De inhoud van de bagageruimte kan naar voren
slingeren - Kans op ernstig letsel!
Voorstoelen
PEUGEOT i-Cockpit
Voordat u gaat rijden, moet u in de onderstaande
afstellingen in de volgende volgorde afstellen, om de
ergonomische plaatsing van de PEUGEOT i-Cockpit
optimaal te benutten:
–
De hoogte van de hoofdsteun.
–
De hoek van de rugleuning.
–
De hoogte van de zitting van de stoel.
–
De lengterichting van de stoel.
–
De diepte en daarna de hoogte van het stuurwiel.
–
De binnen- en buitenspiegels.
Zodra deze afstellingen zijn uitgevoerd, controleer of u goed zicht hebt op het
head-up instrumentenpaneel boven het kleine
stuurwiel.
Page 55 of 324

53
Ergonomie en comfort
3Instellingen
Verstellen in lengterichting
► Trek de beugel omhoog en schuif de stoel in de
gewenste stand.
Hoogte
(alleen bestuurder)
► Wanneer deze functie in uw auto aanwezig is,
trekt u de hendel omhoog of duwt u deze omlaag tot
de gewenste stand bereikt is.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de
veiligheidsgordels.
Verstellen van de rugleuning
► Beweeg de schakelaar naar achteren en stel de
rugleuning in met behulp van uw lichaamsgewicht
en uw benen.
Lendensteun
(alleen bestuurder)
► Draai aan de knop om de lendensteun in de
gewenste stand te zetten.
Armsteun
► Als u de armsteun in de verticale stand wilt
zetten, zet deze omhoog totdat de armsteun in
positie vergrendelt.
►
Klap de armsteun omlaag om deze in de
gebruiksstand te zetten.
De armsteun kan van de passagiersstoel worden
verwijderd.
De armsteun verwijderen
►
Klap de armsteun omhoog in de verticale stand.
► Duw de as van de armsteun naar de rugleuning
toe.
►
Houd de as in deze positie en draai de armsteun
naar achteren.
►
T
rek aan de armsteun om deze los te halen van
de rugleuning.
Page 56 of 324

54
Ergonomie en comfort
De armsteun aanbrengen
► Schuif de armsteun in de rugleuning. Zorg dat de
bajonetten hierbij in lijn liggen met de gaten.
►
Duw de as van de armsteun naar de rugleuning
toe.
►
Houd de as in deze positie en draai de armsteun
naar voren. De armsteun zit nu weer vast aan de
rugleuning.
Opbergruimte onder de stoel
► Til de zitting van de passagiersstoel op voor
toegang tot de opbergruimte.
Neergeklapte stand
► Als de middenconsole in de weg zit, verwijder
dan de armsteun van de passagiersstoel.
►
Duw de hendel volledig naar achteren om het
geheel te kantelen en te begeleiden.
In deze positie kunt u lange ladingen in de auto met
de deuren gesloten vervoeren.
In de neergeklapte stand is het maximaal
toegestane gewicht op de rugleuning 50 kg.
►
W
anneer u deze weer terug wilt plaatsen, zet de
rugleuning omhoog totdat deze in de positie omhoog
wordt vergrendeld.
Bediening stoelverwarming
► Druk ongeveer 30 seconden na het starten van
de motor op de knop.
U kunt de functie activeren wanneer de
buitentemperatuur lager is dan 20 °C.
De temperatuur wordt automatisch geregeld.
Wanneer u nog een keer drukt, wordt de functie
gestopt.
Als u op de knop drukt terwijl de motor niet draait, dan wordt het verzoek ongeveer 2
minuten in het geheugen opgeslagen.
Bij de voorbank met twee zitplaatsen kan de
verwarming voor de buitenste zitplaats van de bank
met de bediening bij de bestuurdersstoel worden in-
en uitgeschakeld.
Gebruik de functie niet als de stoel niet wordt gebruikt.
Verlaag de verwarmingsstand zo snel mogelijk.