Page 177 of 324

175
Rijden
6De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u de zijkanten
van de auto via de buitenspiegels in de gaten
houden.
De parkeersensoren geven ook extra informatie
over het gebied rondom de auto.
180°-weergave
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave voertuigen,
voetgangers of fietsers zien aankomen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A , midden B en
rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze te
selecteren in het menu voor het veranderen van de
weergave.
Park Assist
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
Dit systeem biedt actieve parkeerhulp: het detecteert
een parkeerplek en stuurt vervolgens in de
betreffende richting om op deze plek te parkeren,
terwijl de bestuurder de rijrichting bepaalt, schakelt,
accelereert en remt.
Het systeem zorgt dat Visiopark 1 automatisch
wordt weergegeven en dat de parkeerhulp wordt
ingeschakeld zodat de bestuurder de manoeuvre in
de gaten kan houden.
Het systeem meet beschikbare parkeerplekken en
berekent de afstand tot obstakels met behulp van
ultrasone sensoren in de voor- en achterbumpers
van de auto.
Het systeem biedt ondersteuning bij de volgende
manoeuvres:
A. Fileparkeren - inparkeren
B. Fileparkeren - uitparkeren
C. Parkeervakken - inparkeren
Werking
► Verminder de snelheid van de auto tot 30 km/h of
lager als u een parkeerplek nadert.
Inschakelen van de functie
De functie kan in het menu Auto/ Rijverlichting van het touchscreen
worden ingeschakeld.
Selecteer "Park Assist".
Wanneer de functie wordt ingeschakeld, wordt het Dodehoekbewaking-systeem
uitgeschakeld.
Tot de start van de parkeermanoeuvre of de manoeuvre om de parkeerplek te verlaten
kunt u op elk gewenst moment op de pijl in de
linkerbovenhoek van de weergegeven pagina
drukken om de functie uit te schakelen.
Page 178 of 324

176
Rijden
Selecteren van het type manoeuvre
Er wordt een selectiepagina voor de manoeuvre op
het touchscreen weergegeven: standaard is dit de
pagina "Inparkeren" als de auto na het aanzetten
van het contact heeft gereden, zo niet dan wordt de
pagina "Uitparkeren" weergegeven.
►
Selecteer het type en de zijde van de manoeuvre
om het zoeken naar een parkeerplek in te
schakelen.
De geselecteerde manoeuvre kan op elk gewenst
moment worden gewijzigd, ook wanneer er naar een
beschikbare parkeerplek wordt gezocht.
Dit controlelampje gaat branden om de selectie te bevestigen.
Zoeken naar een parkeerplek
► Zorg dat u tijdens het rijden een afstand van 0,50
tot 1,50 meter tussen de geparkeerde auto's en uw
auto aanhoudt en rijd hierbij niet harder dan 30
km/h
tot het systeem een beschikbare parkeerplek vindt.
Het zoeken naar een parkeerplek wordt bij hogere
snelheden gestopt. De functie wordt automatisch
uitgeschakeld als de auto harder dan 50
km/h rijdt.
Voor "fileparkeren" moet de parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de lengte van uw
auto plus 0,60 m.
Voor "haaks parkeren" moet de breedte van de
parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de breedte
van uw auto plus 0,70 m.
Als de parkeerhulp via het menu Rijverlichting / Auto van het touchscreen is
uitgeschakeld, wordt deze automatisch
ingeschakeld zodra het systeem wordt
geactiveerd.
Wanneer het systeem een beschikbare parkeerplek
vindt, wordt er "OK" op de parkeerweergave
getoond in combinatie met een geluidssignaal.
Voorbereiden op de manoeuvre
► Rijd heel langzaam totdat het verzoek wordt
weergegeven om de auto tot stilstand te brengen:
" Stop de auto" wordt samen met "STOP" en een
geluidssignaal weergegeven.
Als de auto is gestopt, wordt er een instructiepagina
op het scherm weergegeven.
►
V
olg de instructies om de manoeuvre voor te
bereiden.
De start van de manoeuvre wordt aangegeven met
de melding "Manoeuvre wordt uitgevoerd" in
combinatie met een geluidssignaal.
Achteruitrijden wordt aangeduid door deze melding:
" Stuurwiel loslaten, achteruitrijden".
De functie Visiopark 1 en de parkeerhulp worden
automatisch ingeschakeld zodat u de directe
omgeving van de auto tijdens de manoeuvre in de
gaten kunt houden.
Tijdens de manoeuvre
Het systeem neemt de besturing van de auto
over. Het geeft instructies over de richting bij
het manoeuvreren als de auto parallel wordt
in- en uitgeparkeerd, en bij het parkeren in een
parkeervak.
Deze instructies worden weergegeven als een
symbool in combinatie met een melding:
"Achteruitversnelling".
"Vooruit".
De status van de manoeuvre wordt aangegeven
door deze symbolen:
Page 179 of 324

177
Rijden
6Manoeuvre wordt uitgevoerd (groen).
Manoeuvre geannuleerd of beëindigd (rood)
(de pijlen geven aan dat de bestuurder de
controle over de auto weer moet overnemen).
De maximale snelheden tijdens manoeuvres worden
met de volgende symbolen aangegeven:
77 km/h bij het inparkeren.
55 km/h bij het uitparkeren.
Tijdens de manoeuvres draait het stuurwiel
snel rond: houd daarom het stuurwiel niet
tegen en steek uw handen niet tussen de spaken
van het stuurwiel. Let op voorwerpen die het
draaien van het stuurwiel kunnen hinderen (wijde
kleding, sjaal, das enz.). Kans op letsel!
Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder
om continu het verkeer in de gaten te houden,
vooral tegenliggers.
De bestuurder moet controleren of er geen
voorwerpen of personen in de baan van de auto
aanwezig zijn.
De beelden van de camera('s) op het touchscreen kunnen door het terrein worden
vervormd.
In schaduwrijke gebieden of bij weinig (zon)licht
kan het beeld donkerder en met minder contrast
worden weergegeven. De manoeuvre kan op ieder gewenst moment
definitief worden onderbroken, door de bestuurder
zelf of automatisch door het systeem.
Onderbreking door de bestuurder:
–
door de controle over de auto weer over te
nemen.
–
door de richtingaanwijzers in te schakelen aan de
tegenovergestelde zijde van die van de manoeuvre.
–
door de veiligheidsgordel van de bestuurder los
te maken.
–
door het contact af te zetten.
Onderbreking door het systeem:
–
De snelheidslimiet wordt overschreden: 7
km/h
tijdens manoeuvres bij het inparkeren en 5 km/h bij
het uitparkeren.
–
De antispinregeling grijpt in op een glad wegdek.
–
Een van de portieren of de bagageruimte wordt
geopend.
–
De motor slaat af.
–
Bij een storing in het systeem.
–
Na 10 in- of uitparkeermanoeuvres bij fileparkeren
en na 7 manoeuvres bij haaks inparkeren.
Wanneer de manoeuvre wordt onderbroken, dan
wordt de functie automatisch uitgeschakeld.
Het manoeuvreersymbool wordt in het rood
weergegeven, samen met de melding "Manoeuvre
geannuleerd" op het touchscreen.
Een melding verzoekt de bestuurder om de controle
over de auto weer over te nemen.
De functie wordt na een paar seconden uitgeschakeld; dit controlelampje gaat uit en
de functie keert terug naar de oorspronkelijke
weergave.
Einde van de in- of uitparkeermanoeuvre
De auto stopt zodra de manoeuvre is voltooid.
Het manoeuvreersymbool wordt in het rood
weergegeven, in combinatie met de melding
" Manoeuvre voltooid" op het touchscreen.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld,
gaat dit controlelampje uit en klinkt er een
geluidssignaal.
Bij het inparkeren is het mogelijk dat de bestuurder
de manoeuvre moet voltooien.
Werkingslimieten
– Het systeem kan een ongeschikte parkeerplaats
voorstellen (parkeerverbod, wegwerkzaamheden
met beschadigd wegdek, parkeerplaats naast een
greppel enz.).
–
Het systeem kan aangeven dat er een plaats is
gevonden, maar biedt deze niet aan vanwege een
vast obstakel aan de tegenoverliggende zijde van de
manoeuvre waardoor de auto de voor het inparkeren
benodigde baan niet kan volgen.
–
Het systeem kan aangeven dat er een plaats is
gevonden, maar activeert de manoeuvre niet, omdat
de breedte van de rijstrook onvoldoende is.
–
Het systeem is niet ontworpen voor het uitvoeren
van parkeermanoeuvres in scherpe bochten.
–
Het systeem detecteert geen parkeerplaatsen
die veel groter zijn dan de auto zelf of die begrensd
worden door obstakels die te laag (trottoirbanden,
drempels enz.) of te dun (bomen, palen,
draadhekken enz.) zijn.
Page 180 of 324

178
Rijden
– Als de auto zwaar is beladen, kunnen de
afstandsmetingen worden verstoord door het
achteroverhellen van de auto.
Gebruik de functie niet onder de volgende omgevingsomstandigheden:
–
Langs een zachte berm (bijvoorbeeld greppel),
kade of een rand van een afgrond.
–
Bij een glad wegdek (bijvoorbeeld ijzel).
Gebruik de functie niet als een van de volgende situaties zich voordoet:
–
Als de bandenspanning van een band te laag
is.
–
Als een van de bumpers is beschadigd.
–
Als een van de camera's defect is.
Gebruik de functie niet wanneer de auto is blootgesteld aan een van de volgende
aanpassingen:
–
W
anneer voorwerpen worden vervoerd
die langer zijn dan de auto (ladder op de
allesdragers, fietsendrager op de achterklep
enz.).
–
Indien een niet-goedgekeurde trekhaak
gemonteerd is.
–
Indien sneeuwkettingen gemonteerd zijn.
–
Indien een noodreservewiel wordt gebruikt.
–
Als wielen met een andere diameter dan de
oorspronkelijke zijn aangebracht.
–
Na aanpassing van een of beide bumpers
(aanvullende bescherming).
– Als de sensoren opnieuw gespoten zijn buiten
het PEUGEOT-dealernetwerk,
–
Bij gebruik van sensoren die niet voor de auto
zijn goedgekeurd.
Storingen
Als de functie niet is geactiveerd, knippert het controlelampje kort en klinkt er een
geluidssignaal om een systeemstoring aan te geven.
Als de storing zich voordoet terwijl het systeem
wordt gebruikt, gaat het controlelampje uit.
Als de storing in het parkeerhulpsysteem zich voordoet tijdens het gebruik van het systeem
(dit waarschuwingslampje gaat branden), dan wordt
de functie uitgeschakeld.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij een storing in de stuurbekrachtiging wordt dit waarschuwingslampje weergegeven op
het instrumentenpaneel in combinatie met een
waarschuwingsmelding.
Zet de auto stil. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats en zet het contact af.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Page 181 of 324
Al ruim 25 jaar zoeken PEUGEOT en TOTAL de limieten op en hebben daarbij successen
onder de zwaarste omstandigheden geboekt, met overwinningen in de 24-uursrace
van Le Mans en de Dakar-rally, en natuurlijk die van al onze rallysportklanten over
de hele wereld. Voor deze uitzonderlijke prestaties kozen de teams van Peugeot
Sport voor TOTAL QUARTZ, een hoogwaardig smeermiddel dat de motor onder
de meest extreme omstandigheden beschermt.
0019
0023002400320003
T QUARTZ INEO is een zeer hoogwaardig smeermiddel
dat de R&D-teams van Peugeot en Total gezamenlijk hebben ontwikkeld.
Het is speciaal ontwikkeld voor de motoren van Peugeots; de innovatieve \
technologie
verlaagt de CO
200100058004C0057005600570052005200570003
0015000A
0015
Page 182 of 324

180
Praktische informatie
Compatibiliteit van
brandstoffen
Benzine die voldoet aan de norm EN228 met
respectievelijk tot 5% en 10% ethanol.
Diesel die voldoet aan de normen EN590, EN16734
en EN16709, met een methylvetzuurgehalte tot
respectievelijk 7%, 10%, 20% en 30%. Bij het
gebruik van B20- of B30-brandstof, zelfs af en toe,
gelden speciale onderhoudsvoorschriften die onder
"Zware omstandigheden" vallen.
Diesel met paraffine volgens de norm EN15940.
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof ( bijv. zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie) is
nadrukkelijk verboden – kans op schade aan de
motor en het brandstofcircuit!
Alleen brandstofadditieven die voldoen aan de norm B715001(benzine) of B715000
(diesel) zijn toegestaan.
Diesel bij lage
buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan
paraffine in zomerdiesel vlokvorming en storingen
in de motor veroorzaken. Bij deze temperaturen is
het raadzaam winterdiesel te tanken en de tank voor
minimaal 50% gevuld te houden.
Bij temperaturen beneden -15
°C is het beter om de
auto binnen te parkeren (verwarmde garage) om
problemen bij het starten te voorkomen.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor van uw
auto beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig zijn een
specifieke brandstofsoort te gebruiken (specifiek
octaangetal, specifieke commerciële benaming
enz.) om de goede werking van de motor te
garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met uw
dealer.
Tanken
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 61 liter
(Benzine) of 50 liter (Diesel).
Reservevolume: ongeveer 6 liter.
Laag brandstofniveau
/2
1 1Als de brandstoftank bijna leeg is,
gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een
melding en een geluidssignaal. Als het lampje gaat
branden, bevat de tank nog ongeveer 6 liter
brandstof.
Zolang er niet voldoende brandstof is bijgetankt,
wordt dit waarschuwingslampje telkens
weergegeven wanneer het contact wordt
ingeschakeld, samen met een melding en een
geluidssignaal. Onder het rijden worden deze
melding en het geluidssignaal steeds vaker herhaald
terwijl het brandstofniveau naar 0 gaat.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u
met een lege tank strandt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over een lege brandstoftank (diesel).
Een pijltje bij het waarschuwingslampje
geeft aan aan welke zijde de
brandstofvulklep zich bevindt.
Stop & Start Tank nooit als de motor in de STOP-stand
staat. Zet in dat geval altijd het contact af.
Tanken
Voor een juiste waarde op de brandstofniveaumeter
moet er minimaal 10 liter brandstof worden getankt.
Bij het openen van de brandstofvuldop kan er een
aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is normaal
en wordt veroorzaakt door de onderdruk die ontstaat
door de afdichting van het brandstofcircuit.
Veilig tanken:
►
Zet altijd de motor uit.
Page 183 of 324

181
Praktische informatie
7► Ontgrendel de auto met het systeem Keyless
Entry and Start.
►
Open de brandstofvulklep.
► Als de auto een conventionele sleutel heeft,
steek deze dan in de vuldop en draai de sleutel
linksom.
► Draai de vuldop open en plaats deze op de steun
(aan de brandstofvulklep).
►
Steek het vulpistool zo ver mogelijk in de
vulopening en druk hierbij de metalen klep (A ) in.
► Vul de brandstoftank. Laat het vulpistool
maximaal drie keer afslaan, aangezien er anders
storingen kunnen optreden.
►
Plaats de vuldop terug en sluit deze door de dop
rechtsom te draaien.
►
Druk de brandstofvulklep dicht (de auto moet
ontgrendeld zijn).
Als de auto is voorzien van een schuifdeur links, open deze dan niet terwijl de
brandstofvulklep open is. Anders kunnen de
brandstofvulklep en de schuifdeur beschadigd
raken en kan de persoon die tankt gewond raken.
Als de brandstofvulklep open is, voorkomt een voorziening dat de schuifdeur links kan
worden geopend.
De deur kan wel tot halverwege worden
geopend.
Sluit de brandstofvulklep om de deur weer te
kunnen gebruiken.
Als de brandstofvulklep open is, voorkomt een voorziening dat de schuifdeur links kan
worden geopend.
De deur kan wel tot halverwege worden
geopend.
Sluit de brandstofvulklep om de deur weer te
kunnen gebruiken.
Uw auto is voorzien van een katalysator die de
hoeveelheid schadelijke stoffen in de uitlaatgassen
vermindert.
Wanneer u per ongeluk de verkeerde brandstof voor uw auto tankt, moet de
tank eerst worden afgetapt voordat de motor
kan worden gestart.
Onderbreking
brandstoftoevoer
Voor uw veiligheid wordt bij een aanrijding de
brandstoftoevoer door de brandstofafsluiter
onderbroken.
Tankbeveiliging (diesel)
(Afhankelijk van het land van verkoop.)
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een
dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine
te tanken.
Page 184 of 324

182
Praktische informatie
Deze voorziening, die in de tankopening is
ingebouwd, is zichtbaar zodra u de vuldop
verwijdert.
Werking
Wanneer u bij een dieseluitvoering een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt
dit tegengehouden door een klep. Daardoor blijft
het pistool vergrendeld en kan er dus niet getankt
worden.
Probeer in dat geval niet alsnog te tanken, maar
kies een dieseltankpistool.
De tankbeveiligingsvoorziening voorkomt niet dat er met een jerrycan wordt bijgevuld,
ongeacht het type brandstof.
Reizen naar het buitenland De tankpistolen voor het tanken van diesel
kunnen per land verschillen, waardoor kan een
tankbeveiliging op de auto ervoor kan zorgen dat
tanken niet mogelijk is.
Wanneer u naar het buitenland reist, raden wij u
aan om bij een PEUGEOT-dealer na te vragen
of de auto geschikt is voor de apparatuur in de
landen die u bezoekt.
Laadsysteem (elektrisch)
Elektrisch systeem van 400 V
Het elektrische aandrijfsysteem werkt met een
spanning van ongeveer 400 V en is te herkennen
aan de oranje kabels. De componenten ervan zijn
gemarkeerd met het volgende symbool:
De aandrijflijn van een elektrische auto kan tijdens het gebruik en na het afzetten van
het contact heel warm worden.
Neem de waarschuwingsmeldingen op de labels,
vooral op de klep in de laadaansluiting, in acht.
Spanning van een hoogspanningssysteem is gevaarlijk en kan brandwonden of ander
letsel en zelfs een dodelijke elektrische schok
veroorzaken.
Schade aan hoogspanningscomponenten is
niet zichtbaar en daarom raadt PEUGEOT het
volgende aan:
–
Raak de componenten niet aan, beschadigd
en onbeschadigd, en zorg dat sieraden of andere
metalen voorwerpen niet in aanraking komen met
deze componenten.
–
W
erk nooit aan de oranje
hoogspanningskabels of aan andere
hoogspanningscomponenten die zijn gemarkeerd
met het label Elektrische risico. Werkzaamheden
aan het hoogspanningssysteem moeten worden
uitgevoerd door gekwalificeerde personen in
gekwalificeerde werkplaatsen, die toestemming
hebben om deze werkzaamheden uit te voeren.
–
De oranje hoogspanningskabels mogen nooit
worden beschadigd, aangepast of verwijderd, of
losgekoppeld van het hoogspanningsnetwerk.
–
De
klep van de tractiebatterij mag nooit worden
geopend, aangepast of verwijderd.
–
W
erk nooit met snij- of vormgereedschap,
of warmtebronnen in de buurt van
hoogspanningscomponenten en -kabels.
Wanneer het vloeistofniveau in het koelreservoir
laag is, mag het alleen worden bijgevuld in een
gekwalificeerde werkplaats door opgeleide
mensen, waarbij moet worden gecontroleerd of
de tractiebatterij niet lekt.
Werkzaamheden aan het hoogspanningssysteem
moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerde
personen in gekwalificeerde werkplaatsen, die