Page 177 of 294

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•De handrem moet altijd goed aangetrokken
zijn wanneer u de auto verlaat. Anders kan
de auto wegrollen en schade of letsel ver-
oorzaken. Zorg ook dat u de hendel bij een
automatische versnellingsbak op PARK
(parkeren) zet en bij een handmatige ver-
snellingsbak op REVERSE (achteruit) of in
de eerste versnelling. Als dit wordt nagela-
ten kan de auto gaan rollen en zo schade of
letsel veroorzaken.
LET OP!
Als het waarschuwingslampje van het rem-
systeem aan blijft nadat de handrem is losge-
laten, duidt dit op een defect van het remsys-
teem. Laat de remmen onmiddellijk nakijken
door een erkende dealer.
REMSYSTEEMUw auto is standaard uitgerust met rembe-
krachtiging. Als de rembekrachtiging wegvalt
(bijvoorbeeld als u herhaaldelijk remt terwijl de
motor niet draait), blijven de remmen functio-neren. Er is dan echter wel veel meer pedaal-
kracht nodig om de auto af te remmen dan
wanneer de rembekrachtiging wel werkt.
WAARSCHUWING!
Rijden met ‘slippend rempedaal’ is gevaarlijk
en kan ongevallen veroorzaken. Rijden met
de voet op het rempedaal veroorzaakt abnor-
maal hoge remtemperaturen, verhoogt de slij-
tage van de remblokken en kan leiden tot het
uitvallen van het remsysteem. Dan heeft u in
noodgevallen niet het volledige remvermogen
tot uw beschikking.
Als een van de twee hydraulische systemen de
normale capaciteit verliest, zal het overgeble-
ven systeem blijven functioneren, maar de rem-
werking wordt dan iets minder effectief. De slag
van het rempedaal wordt langer en er is meer
pedaalkracht nodig om de auto af te remmen of
te doen stoppen. Als de storing echter wordt
veroorzaakt door een interne lekkage, zodat
het remvloeistofniveau in de hoofdremcilinder
daalt, gaat tevens het waarschuwingslampje
remsysteem branden.
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om te blijven rijden wanneer
het waarschuwingslampje brandt. De remwer-
king kan aanzienlijk achteruitgaan of de auto
wordt tijdens remmen minder stabiel. Het
duurt dan langer om de auto tot stilstand te
brengen en u houdt de auto moeilijker onder
controle. U kunt een aanrijding krijgen. Laat
de auto onmiddellijk controleren.
Antiblokkeersysteem (Anti-Lock
Brake System, ABS)
Het ABS-systeem zorgt in de meeste situaties
voor meer voertuigstabiliteit en betere rempres-
taties. Het systeem gaat automatisch pompend
remmen in moeilijke remsituaties, om zo het
blokkeren van de wielen te voorkomen.
173
Page 178 of 294

WAARSCHUWING!
•Pompend remmen heeft op het ABS-
systeem een averechtse uitwerking. De
effectieve remkracht wordt hierdoor ver-
minderd en u loopt meer risico op een
ongeval. Pompend remmen verlengt de
remweg. Wanneer u wilt remmen of stop-
pen, trapt u gewoon stevig het rempedaal
in.
•Met het ABS wordt niet voorkomen dat de
auto onderworpen blijft aan de wetten der
natuur. De effectiviteit van de remmen
wordt door ABS niet verder verhoogd dan
de remmen, banden en tractie van de auto
toelaten.
•Het ABS voorkomt geen ongelukken ten
gevolge van bijvoorbeeld te hoge snelhe-
den in bochten, te weinig afstand houden of
aquaplaning.
•Gebruik de mogelijkheden van een auto
met ABS nooit op een roekeloze of gevaar-
lijke wijze die de veiligheid van de bestuur-
der of anderen in gevaar brengt.Het ABS-waarschuwingslampje
bewaakt het ABS-systeem. Het
lampje gaat branden wanneer u
het contact in de stand ON draait
en kan daarna nog vier seconden
blijven branden.
Als het ABS-waarschuwingslampje tijdens het
rijden aan blijft of gaat branden, wijst dit erop
dat het ABS-gedeelte van het remsysteem niet
functioneert en dat er onderhoud nodig is. Het
gewone remsysteem zal echter normaal func-
tioneren, zolang het waarschuwingslampje
remsysteem niet brandt.
Wanneer het ABS-waarschuwingslampje
brandt, moet u het remsysteem zo spoedig
mogelijk laten controleren om weer van de
voordelen van ABS te profiteren. Als het ABS-
waarschuwingslampje niet gaat branden wan-
neer u de contactsleutel in de stand ON draait,
moet u het lampje zo snel mogelijk laten repa-
reren.
Als zowel het remwaarschuwingslampje als het
ABS-waarschuwingslampje aan blijven, zijn de
systemen voor antiblokkering van de remmen
(ABS) en elektronische remkrachtverdeling(EBD) uitgevallen. Het ABS-systeem moet dan
onmiddellijk worden gerepareerd.
Wanneer u sneller gaat rijden dan 11 km/u,
hoort u mogelijk een zacht klikkend geluid,
samen met wat geluid uit de motor. Deze
geluiden horen bij een zelftest die het systeem
uitvoert om te controleren of het ABS naar
behoren functioneert. De zelftest wordt elke
keer uitgevoerd als de auto wordt gestart en
sneller gaat rijden dan 11 km/u.
ABS wordt geactiveerd onder bepaalde rijom-
standigheden en remcondities. ABS grijpt mo-
gelijk in als de auto over ijs, sneeuw, grint,
kuilen, spoorrails of losse rommel rijdt of wan-
neer u een noodstop maakt.
Wanneer het ABS-systeem actief is, kunt u dit
als volgt merken:
•de ABS-pompmotor draait (deze kan nog
korte tijd aan blijven nadat de auto al stil-
staat),
•de elektromagnetische kleppen maken klik-
geluiden,
•u voelt pulsaties in het rempedaal,
174
Page 179 of 294

•het rempedaal daalt iets of kan iets verder
ingetrapt worden nadat de auto tot stilstand
is gekomen.
Dit zijn normale eigenschappen van het ABS-
systeem.
WAARSCHUWING!
Het ABS-systeem bevat geavanceerde elek-
tronische apparatuur die vatbaar is voor sto-
ringen door verkeerd gemonteerde of zeer
sterke radiozendapparatuur. Dergelijke storin-
gen kunnen zorgen dat de ABS-werking ge-
heel wegvalt. Dergelijke apparatuur mag uit-
sluitend door bevoegde vakmensen worden
geïnstalleerd.
Alle wielen en banden van de auto moeten van
dezelfde maat en hetzelfde type zijn en de
bandenspanning moet correct zijn, zodat de
regeleenheid correcte signalen ontvangt.
ELEKTRONISCH REMSYSTEEMUw auto kan optioneel zijn voorzien van een
geavanceerd elektronisch remsysteem, be-
staande uit een anti-blokkeersysteem (ABS),een rembekrachtigingssysteem (BAS), een
tractieregelsysteem (TCS), een elektronische
kantelbeveiliging (ERM), een starthulp op hel-
lingen (HSA) en een elektronisch stabiliteitspro-
gramma (ESC). Gecombineerd zorgen deze
systemen voor betere stabiliteit en bestuur-
baarheid van het voertuig onder diverse rijom-
standigheden. Ze worden samen ook wel ESC
genoemd.
Antiblokkeersysteem (Anti-Lock
Brake System, ABS)
Dit systeem helpt de bestuurder het voertuig
onder controle te houden in ongunstige re-
momstandigheden. Het systeem regelt de hy-
draulische remdruk om het blokkeren van de
wielen te voorkomen. Bovendien helpt het bij
het voorkomen van slippen tijdens het remmen
op een glad wegoppervlak. RaadpleegAnti-
blokkeersysteeminStarten en rijdenvoor
meer informatie.
Remassistent (Brake Assist System,
BAS)
Het BAS-systeem is ontworpen om de remca-
paciteit van een voertuig te optimaliseren tij-
dens noodremsituaties. Het systeem detecteerteen noodremsituatie door de mate van remmen
af te lezen en past vervolgens de optimale druk
toe op de remmen. Dit systeem kan helpen om
de remweg in te korten. BAS vormt een aanvul-
ling op ABS. Wanneer u heel snel op het
rempedaal trapt, is de assistentie van BAS
optimaal. Om van het systeem te profiteren
moet uaanhoudendremdruk uitoefenen tij-
dens het stoppen (nietpompendremmen).
Verminder de druk op het rempedaal niet, tenzij
u niet langer hoeft te remmen. Zodra u het
rempedaal loslaat, wordt het BAS uitgescha-
keld.
WAARSCHUWING!
•Het rembekrachtigingssysteem (BAS) kan
de werking van de natuurwetten op het
voertuig niet voorkomen of de tractie van
de gangbare wegomstandigheden verbete-
ren.
(Vervolgd)
175
Page 180 of 294

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•Het BAS-systeem kan geen ongelukken
voorkomen, ook niet de ongelukken die
worden veroorzaakt door te hoge bocht-
snelheden, het rijden op een zeer glad
wegoppervlak of aquaplaning.
•Gebruik de mogelijkheden van een auto
met BAS nooit op een roekeloze of risico-
volle wijze die de veiligheid van de bestuur-
der of anderen in gevaar brengt.
Tractieregeling (Traction Control
System, TCS)
Dit systeem bewaakt de mate van het doorslip-
pen van elk van de aangedreven wielen. Als
het doorslippen van een of meer wielen wordt
geconstateerd, worden de doorslippende wie-
len afgeremd en wordt het motorvermogen
verminderd voor een betere acceleratie en
stabiliteit. Een voorziening van het TCS-
systeem functioneert op dezelfde manier als
een beperkt slipdifferentieel en verdeelt de
wielspin over een aangedreven as. Als één wiel
van een aangedreven as sneller draait dan het
andere, wordt het doorslippende wiel afge-remd. Hierdoor kan er meer motorkoppel naar
het niet-doorslippende wiel gaan. Deze functie
blijft zelfs actief als TCS en ESC zich in de
modusPartial OffofFull Offbevinden. Raad-
pleegElektronische stabiliteitsregeling (ESC)
in dit hoofdstuk voor meer informatie.
Elektronische kantelbeveiliging
(Electronic Roll Mitigation, ERM)
Dit systeem anticipeert op de mogelijkheid dat
het wiel wordt opgetild door de stuurbeweging
en de snelheid van het voertuig te controleren.
Als het ERM-systeem bepaalt dat de verande-
ring van de stuurhoek en de snelheid van het
voertuig zo hoog zijn dat de wielen mogelijk
geen contact meer met het wegdek maken, ,
wordt de rem op het juiste wiel geactiveerd en
kan ook het motorvermogen worden verlaagd
om de kans te vergroten dat het wiel op het
wegdek blijft. Het ERM-systeem grijpt alleen in
bij zeer ernstige of ontwijkende rijmanoeuvres.
Het systeem kan de kans op het optillen van
een wiel alleen verminderen tijdens zeer ern-
stige of ontwijkende rijmanoeuvres. Het kan
niet voorkomen dat het wiel wordt opgetild als
gevolg van andere factoren, zoals de staat vande weg, het verlaten van de rijbaan, of het
raken van objecten of andere voertuigen.
OPMERKING:
Telkens wanneer voor het ESC-systeem de
modusFull Offwordt ingeschakeld, wordt
ERM uitgeschakeld. ZieElektronisch Stabi-
liteitsprogramma (ESC)in dit hoofdstuk
voor een volledige uitleg van de beschik-
bare ESC-functies.
WAARSCHUWING!
Er zijn veel factoren, zoals de belasting van
het voertuig en de weg- en rijomstandighe-
den, die ervoor kunnen zorgen dat een wiel
wordt opgetild of het voertuig kantelt. Het
ERM-systeem kan niet in alle gevallen voor-
komen dat een wiel wordt opgetild of de auto
kantelt, met name niet wanneer de rijbaan
wordt verlaten of wanneer er objecten of
andere voertuigen worden geraakt. Gebruik
de mogelijkheden van een auto met ERM
nooit op een roekeloze of gevaarlijke wijze die
de veiligheid van de bestuurder of anderen in
gevaar brengt.
176
Page 181 of 294

Starthulp op hellingen (HSA) –
alleen handgeschakelde
versnellingsbakken
Het HSA-systeem is ontworpen om de bestuur-
der te helpen bij het starten van de auto als
deze op een helling is stilgezet. HSA handhaaft
gedurende een korte periode dezelfde rem-
druk als die de bestuurder heeft gebruikt nadat
de bestuurder zijn of haar voet van het rempe-
daal heeft gehaald. Als de bestuurder geen
gas geeft tijdens deze korte periode, zal het
systeem de remdruk loslaten en de auto zal
dan de heuvel afrollen. Het systeem laat de
remdruk los in verhouding tot de hoeveelheid
gas die gegeven wordt als de auto in de
bedoelde rijrichting begint te rijden.
Criteria voor aanslaan HSA
Aan de volgende criteria moet voldaan zijn
voordat de HSA aanslaat:
•De auto moet stilstaan.
•De auto moet op een helling met een steil-
heidgraad van 7% of meer staan.
•De versnellingskeuze moet kloppen met de
rijrichting van de auto (d.w.z. een voertuigdat een helling oprijdt, moet in een voor-
waartse versnelling staan; een voertuig dat
achteruit een helling oprijdt moet in RE-
VERSE (achteruit) staan).
WAARSCHUWING!
Met een geladen auto of als u een aanhanger
trekt, kunnen er zich op kleine hellingen (dwz.
minder dan 8%) situaties voordoen waarbij
het systeem niet aanslaat en de auto een
beetje achteruit kan rollen. Dit kan een bot-
sing met een andere auto of voorwerp veroor-
zaken. Vergeet nooit dat de bestuurder ver-
antwoordelijk is voor het remmen van de auto.
HSA in- en uitschakelen
Als u het HSA-systeem wilt in- of uitschakelen,
kunt u dat doen met behulp van deDoor de
klant geprogrammeerde functiesop het elek-
tronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC).
Voor meer informatie raadpleegt u hetElektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)inDe
functies op uw dashboard.
Ga bij voertuigen zonder EVIC als volgt te werk:OPMERKING:
U moet stap 1tot en met 8 binnen 90 secon-
den verrichten.
1. Zet het stuur precies in het midden (de
wielen wijzen recht naar voren).
2. Zet de transmissie in de stand NEUTRAL
(Neutraal).
3. Trek de handrem goed aan.
4. Start de motor.
5. Laat het koppelingspedaal los.
6. Draai het stuur een halve slag naar links.
7. Druk binnen 20 seconden vier maal op de
toets ESC OFF (op de onderste rij schakelaars
onder de klimaatregeling). Het indicatie-/
storingslampje van het ESC-systeem moet
twee keer aan en uit gaan.
8. Draai het stuur terug naar het midden en
daarna nog een extra halve slag naar rechts.
9. Draai het contact uit en weer aan. Als deze
serie handelingen op de juiste manier is uitge-
voerd, knippert het indicatie-/storingslampje
177
Page 182 of 294

van het ESC-systeem een paar keer om aan te
geven dat HSA is uitgeschakeld.
10. Herhaal deze stappen als u de vorige
instelling voor deze functie wenst te herstellen.
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC)
Dit systeem verbetert de veiligheid en stabiliteit
van het voertuig in diverse rijomstandigheden.
Het ESC corrigeert oversturen of ondersturen
van het voertuig door de rem te activeren op
het juiste wiel en oversturing of ondersturing
tegen te gaan. Ook kan het motorvermogen
worden verminderd om het voertuig te helpen
bij het handhaven van de juiste baan. Het
ESC-systeem bepaalt met behulp van sensors
in het voertuig de baan van het voertuig zoals
de bestuurder het bedoeld. Het systeem ver-
gelijkt deze baan dan met de werkelijke baan
van het voertuig. Als de werkelijke baan niet
overeenkomt met de geplande baan, activeert
het ESC de rem op het juiste wiel om oversturen
of ondersturen tegen te gaan.
•Oversturen: als het voertuig meer draait dan
overeenkomt met de stand van het stuurwiel.•Ondersturen: als het voertuig minder draait
dan overeenkomt met de stand van het
stuurwiel.
Gebruiksfuncties ESC
Het ESC heeft drie mogelijke bedieningsfunc-
ties voor voertuigen met vierwielaandrijving en
twee bedieningsfuncties voor voertuigen met
tweewielaandrijving.
Volledig aan (modellen met
vierwielaandrijving) of Aan (modellen met
tweewielaandrijving)
Dit is de normale instelling voor ESC. Als de
auto wordt gestart, staat ESC in de standOn.
Deze modus moet voor bijna alle rijsituaties
worden gebruikt. ESC dient alleen om speci-
fieke redenen in de modus “Partial Off” of “ESC
Off” te worden gezet. Deze redenen worden
hierna vermeld.
Gedeeltelijk uit (modellen met
vierwielaandrijving) of Aan (modellen met
tweewielaandrijving)
Deze stand wordt bereikt als men de schake-
laarESC OFFeven indrukt. In de functie
Partial Off” (Gedeeltelijk uit)gaat het
indicatie-/storingslampje van het ESC-systeembranden. Deze modus is bedoeld voor situaties
wanneer het voertuig zich in diepe sneeuw,
zand of grind bevindt, en de wielen sneller
moeten draaien dan het ESC-systeem normaal
gesproken zou toestaan om weer voldoende
grip te krijgen.
Om het ESC-systeem weer in te schakelen,
moet u deESC OFF-knop even indrukken.
Hierdoor wordt de normale bedieningsmodus
ESC Onweer hersteld.
OPMERKING:
Als u de grip van het voertuig wilt verbeteren
wanneer u met sneeuwkettingen rijdt, of
wanneer u wegrijdt uit diepe sneeuw, zand
of grint, kan het handig zijn om te schakelen
naar de modusPartial Off(Gedeeltelijk uit)
door deESC OFF-knop in te drukken. Na-
dat u het ESC-systeem in de modusPartial
Offniet meer nodig hebt, kunt u de oor-
spronkelijke modus weer terugzetten door
de ESC OFF-schakelaar even in te drukken.
Dit kan wanneer het voertuig in beweging is.
178
Page 183 of 294

Full Off (Helemaal uit) (Alleen
4WD-modellen)
Deze modus is bedoeld voor het rijden op
onverharde wegen of in het terrein wanneer de
ESC-stabiliteitsfuncties het soepel manoeuvre-
ren van de auto op een oneffen ondergrond
kunnen belemmeren. U kunt deze modus acti-
veren door de auto te stoppen en bij draaiende
motor de ESC OFF-schakelaar vijf seconden
lang ingedrukt te houden. Na vijf seconden
licht het indicatie-/storingslampje van het ESC-
systeem op en verschijntESC OFFin het
venster van de kilometerteller. Druk kort op de
toets van de rittenteller in de instrumenten-
groep om dit bericht te wissen.
In deze modus wordt ESC uitgeschakeld totdat
de auto een snelheid bereikt van 56 km/u. Bij
56 km/u keert het systeem terug naar de functie
“Partial Off” volgens de bovenstaande be-
schrijving. Het ESC schakelt uit als de rijsnel-
heid tot beneden 48 km/u daalt. Het ESC is
uitgeschakeld tijdens het rijden bij lage snelhe-
den om het terreinrijden niet te verstoren, maar
de stabiliteitsfunctie wordt ingeschakeld bij
snelheden boven 56 km/u. Het indicatie-/storingslampje van het ESC-systeem is altijd
aan als ESC is uitgeschakeld.
Om het ESC-systeem weer in te schakelen,
moet u deESC OFF-knop even indrukken.
Hierdoor wordt de bedieningsmodus “ESC On”
weer hersteld.
OPMERKING:
Het bericht “ESC OFF” verschijnt en er
klinkt een geluidssignaal als de keuzehen-
del vanuit een andere stand in de stand
PARK wordt gezet en daarna uit de stand
PARK wordt geschakeld. Dit gebeurt zelfs
als het bericht eerder was gewist.
WAARSCHUWING!
Bij uitgeschakeld ESC-systeem zijn de stabi-
liteitsverbeterende eigenschappen van het
systeem niet beschikbaar. Bij een uitwijkma-
noeuvre zal het ESC-systeem niet automa-
tisch inschakelen ter ondersteuning van de
voertuigstabiliteit. DeESC Off-modus is uit-
sluitend bedoeld voor rijden op onverharde
wegen of in het terrein.ESC-indicatie-/storingslampje en ESC
OFF-indicatielampje
Het ESC-indicatie-/storingslampje
in de instrumentgroep brandt wan-
neer de contactschakelaar in de
stand ON wordt gezet. Wanneer
de motor draait, behoort dit lampje
uit te gaan. Wanneer het ESC-
indicatie-/storingslampje permanent blijft bran-
den terwijl de motor draait, is een storing
gedetecteerd in het ESC-systeem. Als het
lampje blijft branden nadat er verschillende
keren is gestart en het voertuig meerdere kilo-
meters heeft gereden met een snelheid van
meer dan 48 km/u, raadpleegt u zo snel moge-
lijk uw erkende dealer om vast te stellen wat het
probleem is en om het probleem op te lossen.
Het indicatie-/storingslampje van het ESC-
systeem (in de instrumentgroep), begint te
knipperen zodra de banden hun grip verliezen
en het ESC-systeem geactiveerd wordt. Het
indicatie-/storingslampje van het ESC-systeem
brandt ook wanneer het TCS-systeem actief is.
Wanneer het indicatie-/storingslampje van het
ESC-systeem tijdens het accelereren begint te
knipperen, neemt u langzaam gas terug en rijdt
179
Page 184 of 294

u door terwijl u zo weinig mogelijk gas geeft.
Pas altijd uw snelheid en rijstijl aan de toestand
van de weg aan.
OPMERKING:
•Het ESC-indicatie-/storinglampje en het
ESC OFF-indicatielampje branden kort-
stondig elke keer dat de contactschake-
laar in de stand ON gezet wordt.
•Telkens wanneer het contact in stand On
wordt gezet wordt het ESC-systeem inge-
schakeld, zelfs wanneer dit eerder werd
uitgeschakeld.
•Het ESC-systeem maakt zoemende of
klikkende geluiden wanneer het actief is.
Dit is normaal. De geluiden houden op
wanneer ESC inactief wordt na de ma-
noeuvre die de activering van het ESC-
systeem heeft veroorzaakt.
Het indicatielampje “ESC OFF”
geeft aan dat de elektronische sta-
biliteitsregeling (ESC) is uitge-
schakeld.BANDEN — ALGEMENE
INFORMATIE
Bandenspanning
Voor een veilig en prettig gebruik van uw auto is
een juiste bandenspanning absoluut noodza-
kelijk. Als de bandenspanning niet juist is, heeft
dit de onderstaande gevolgen:
Veiligheid
WAARSCHUWING!
•Een verkeerde bandenspanning is gevaar-
lijk en kan leiden tot ongelukken.
•Bij een te lage bandenspanning heeft de
band te veel rek en kunt u lekrijden.
•Bij een te hoge bandenspanning zal de
band schokken op het wiel minder goed
opvangen. Rommel op de weg en gaten in
het wegdek kunnen de banden beschadi-
gen waardoor ze lek raken.
•Als niet alle banden dezelfde spanning
hebben, kunnen besturingsproblemen op-
treden. U kunt de controle over de auto
verliezen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•Banden met een te hoge of te lage span-
ning kunnen het rijgedrag van de auto
beïnvloeden en kunnen een klapband ver-
oorzaken waardoor u de controle over de
auto kunt verliezen.
•Bij een ongelijke bandenspanning aan
beide zijden van de auto kan deze naar
links of rechts gaan trekken.
•Zorg dat alle banden altijd op de juiste
spanning (voor koude banden) zijn.
Besparing
Een onjuiste bandenspanning kan leiden tot
een onregelmatig slijtagepatroon over het loop-
vlak van de band. Deze abnormale slijtagepa-
tronen verkorten de levensduur van de band,
waardoor de band eerder vervangen moet wor-
den. Door een te lage bandenspanning wordt
ook de rolweerstand van de band hoger, waar-
door het brandstofverbruik toeneemt.
180