Page 209 of 294

Bergplaats krikDe krik en de krikhendel zijn opgeborgen onder
de laadvloer in de laadruimte.
Bergruimte reservewielHet reservewiel is opgeborgen onder de laad-
vloer achterin in de laadruimte.
Reservewiel verwijderen
Til de bedekking van de laadvloer op en ver-
wijder deze.
Voorbereidingen voor opkrikken
1. Parkeer de auto op een stevige, vlakke
ondergrond. Vermijd een gladde ondergrond.
WAARSCHUWING!
Verwissel geen wiel aan de wegzijde van de
auto terwijl de auto vlak langs de weg staat
geparkeerd. Zet de auto voor uw veiligheid
altijd zo ver mogelijk van het verkeer van-
daan, zodat u niet geraakt kunt worden door
een langsrijdende auto.
2. Schakel de alarmknipperlichten in.
3. Trek de handrem aan.
4. Zet de versnellingskeuzehendel in de stand
PARK [PARKEREN] (automatische versnel-
lingsbak) of REVERSE [ACHTERUIT] (handge-
schakelde versnellingsbak).
5. Zet het contact uit (OFF).
6. Blokkeer de voor- en
achterkant van het wiel
schuin tegenover het te
vervangen wiel. Wan-
neer u bijvoorbeeld het
rechtervoorwiel ver-
vangt, blokkeert u het
linkerachterwiel.OPMERKING:
Laat geen passagiers in een auto zitten die
wordt opgekrikt.
Instructies bij opkrikken
WAARSCHUWING!
Neem deze waarschuwingen in acht bij het
verwisselen van een band om persoonlijk
letsel of schade aan het voertuig te voorko-
men:
•Parkeer de auto op een stevige en vlakke
ondergrond zo ver van de rijbaan als mo-
gelijk voordat u het voertuig opkrikt.
•Schakel de alarmknipperlichten in.
•Blokkeer het wiel dat zich schuin tegenover
het te vervangen wiel bevindt.
•Trek de handrem stevig aan en zet de
automatische transmissie in PARK (parke-
ren), of zet de handgeschakelde versnel-
lingsbak in REVERSE (achteruit).
•De motor nooit starten of laten draaien als
de auto is opgekrikt.
(Vervolgd)
Bergruimte reservewiel en krik
205
Page 210 of 294

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•Er mag niemand in het voertuig zitten ter-
wijl het is opgekrikt.
•Niet onder het voertuig kruipen als het is
opgekrikt.
•Gebruik de krik alleen op de aangegeven
plaatsen en om de auto tijdens het verwis-
selen van een band op te krikken.
•Wees uiterst voorzichtig als u de band
moet verwisselen op of langs de weg.
•Om de reservebanden, plat of opgeblazen,
veilig op te bergen, moeten ze met het
ventiel naar beneden gericht worden opge-
borgen.OPMERKING:
Raadpleeg het hoofdstukNoodreservewiel
inBanden — Algemene informatievoor
informatie over het reservewiel, het gebruik
en de bediening ervan.
LET OP!
Probeer niet om de auto op te krikken op
andere plaatsen dan die aangegeven worden
in de Instructies bij opkrikken voor deze auto.
1. Verwijder de schaarkrik en moersleutel als
één geheel van het reservewiel. Draai de krik-
schroef naar links om de moersleutel los te
maken en verwijder de sleutel van de krik.
2. Draai de wielmoeren één slag los (linksom)
terwijl het wiel nog op de grond staat.
3. Lokaliseer de krikpunten voor en achter aan
iedere zijde van de carrosserie. De voorste
plaatsen worden aangegeven met twee drie-
hoekige openingen, de achterste met twee
rechthoekige openingen.
Waarschuwingslabel krik
Locatie voor het opkrikken van de vooras
Locatie voor het opkrikken van de achteras
206
Page 211 of 294

Bij auto’s met plastic sierstrippen is het plastic
weggesneden om de krikplaatsen van het
chassis te tonen.
Krik de auto pas op als u zeker bent dat de krik
stevig bevestigd is.
4. Draai de kriksleutel naar links totdat de krik
onder de krikplaats geplaatst kan worden. Als
de krik op de juiste plaats is, draai de krik-
schroef dan naar rechts totdat de bovenkant
van de krik goed contact maakt met de plaats
die het dichtst zit bij het wiel dat verwisseld
moet worden. Krik de auto pas op als u zeker
bent dat de krik stevig bevestigd is.
WAARSCHUWING!
Als u de auto hoger opkrikt dan noodzakelijk,
zal hij minder stabiel staan. De auto kan van
de krik glijden en zo ernstig letsel veroorza-
ken. Krik de auto slechts zover op als nodig is
om het wiel te verwijderen.
5. Krik de auto op door de krikas rechtsom te
draaien met de krikhendel. Breng de auto zover
omhoog dat de band net loskomt van de on-
dergrond en er voldoende speling is om hetreservewiel te monteren. De voertuigstabiliteit
blijft maximaal als de band zo laag mogelijk
boven de grond blijft.
6. Verwijder de moeren en trek het wiel van de
naaf (en van de met een bout bevestigde
wieldop, indien aanwezig). Monteer het reser-
vewiel en draai de moeren vast met de schuine
kant naar de velg toe. Draai de moeren licht
aan.
WAARSCHUWING!
Om te voorkomen dat de auto door de op de
krik uitgeoefende kracht verschuift, mogen de
wielmoeren pas definitief worden vastgezet
als de auto weer vast op de grond staat. Als
aan deze waarschuwing geen gehoor wordt
gegeven, kan persoonlijk letsel het gevolg
zijn.
7. Laat de auto zakken door de krikas linksom
te draaien.
8. Zet de moeren stevig vast. Druk de moer-
sleutel naar beneden om de wielmoeren vast te
zetten. Draai de wielmoeren om en om in twee
ronden stevig vast. Het juiste aanhaalmomentvoor de wielmoeren is 135 Nm. Als u twijfelt aan
het door u toegepaste aanhaalmoment, moet u
dit bij uw dealer of bij een servicestation laten
controleren met behulp van een momentsleu-
tel.
9. Haal de wielblokken weg en laat de krik
helemaal zakken. Bevestig de moersleutel
weer op de krik en berg deze op bij het
reservewiel Zet alles vast met de geleverde
middelen.WAARSCHUWING!
Een losse krik of wiel kan bij een noodstop of
ongeval naar voren schieten en zo de inzit-
tenden ernstig letsel toebrengen. Berg de krik
en het reservewiel altijd op de daartoe be-
stemde plaatsen op.
10. Leg de leeggelopen (lekke) band in de
bagageruimteen zorg ervoor dat de band zo
snel mogelijk wordt gerepareerd of vervan-
gen.
207
Page 212 of 294

WAARSCHUWING!
Een los wiel kan bij een noodstop of ongeval
naar voren schieten en zo de inzittenden
ernstig letsel toebrengen. Laat de leeggelo-
pen (lekke) band onmiddellijk repareren of
vervangen.
11. Controleer de bandenspanning van het
reservewiel zo spoedig mogelijk. De banden-
spanning zo nodig aanpassen.
STARTEN MET STARTKABELSWanneer de accu van uw voertuig leeg is, kan
de motor met behulp van een set startkabels en
een accu in een ander voertuig, of met een
draagbare snellader weer worden gestart. Bij
onjuist gebruik kan het starten met startkabels
gevaarlijk zijn. Houd u dus zorgvuldig aan de
hier beschreven procedures.
OPMERKING:
Bij gebruik van een draagbare snellader
moeten de door de fabrikant geleverde be-
dieningsvoorschriften en vereiste voorzorg-
maatregelen worden uitgevoerd.
LET OP!
Gebruik geen draagbare snellader of een
ander snellaadapparaat met een systeem-
spanning groter dan 12 volt. Dit kan schade
aanbrengen aan accu, startmotor, dynamo of
het elektrisch systeem.
WAARSCHUWING!
Probeer het voertuig niet met behulp van
startkabels te starten wanneer de accu bevro-
ren is. De accu kan hierdoor openscheuren of
exploderen, waarbij het gevaar op persoon-
lijke verwondingen bestaat.
Voorbereiding voor het starten met
startkabels
De accu van de auto bevindt zich vóór de
motorruimte onder de luchtinlaatleiding. Om
goed bij de accu te kunnen komen, moet de
luchtinlaatleiding worden verwijderd. Dit kan
door de twee vingerschroeven van de radia-
teursteun los te draaien.
Vingerschroeven luchtinlaat
Pluspool van accu
208
Page 213 of 294

WAARSCHUWING!
•Pas op voor de radiatorventilator wanneer
de motorkap omhoog staat. Deze kan op
elk ogenblik aanslaan wanneer het contact
ingeschakeld is. Er bestaat gevaar voor
verwonding door draaiende ventilatorbla-
den.
•Verwijder alle metalen sieraden zoals hor-
loges of armbanden die onbedoeld elek-
trisch contact kunnen maken. U kunt ern-
stig gewond raken.
•Accu’s bevatten zwavelzuur dat in uw huid
en ogen kan branden en ze produceren
waterstofgas dat ontvlambaar en explosief
is. Houd open vuur of vonken daarom altijd
uit de buurt van de accu.
1. Trek de handrem aan, zet de automatische
transmissie in de stand PARK (parkeren) en zet
de contactschakelaar in de stand LOCK (ver-
grendelen).
2. Schakel de verwarming, de radio en alle
overbodige stroomverbruikers uit.3. Wanneer u een ander voertuig auto gebruikt
voor het starten met behulp van startkabels,
parkeer dit voertuig dan zo dat accu met de
startkabels bereikbaar is, trek de handrem aan
en zorg ervoor dat de contactschakelaar in de
stand OFF staat.
WAARSCHUWING!
Zorg ervoor dat beide voertuigen geen con-
tact kunnen maken. Hierdoor kan een massa-
verbinding ontstaan met mogelijk persoonlijk
letsel als gevolg.
Procedures voor starten met
startkabels
WAARSCHUWING!
Het niet opvolgen van deze procedure kan
door een exploderende accu leiden tot per-
soonlijk letsel of schade aan eigendommen.
LET OP!
Het niet opvolgen van deze procedures kan
leiden tot schade aan het laadsysteem van
het voertuig dat de starthulp biedt, of van het
voertuig met de lege accu.
OPMERKING:
Verwijder de luchtinlaat alvorens verder te
gaan met het starten met startkabels.
1. Sluit het positieve(+)uiteinde van de start-
kabel aan op de pluspool(+)van de lege accu.
2. Sluit het andere einde van de pluskabel(+)
aan op de pluspool(+)van de hulpaccu.
3. Sluit het einde van de massakabel(-)van de
startkabel aan op de minpool(-)van de hul-
paccu.
4. Verbind het andere uiteinde van de nega-
tieve(-)startkabel met een goede motormassa-
aansluiting (bijv. een blootliggend metalen on-
derdeel van de motor in de auto met de lege
accu) die zich niet in buurt bevindt van de accu
en het brandstofinjectiesysteem.
209
Page 214 of 294

WAARSCHUWING!
Sluit de kabel niet aan op de negatieve pool
(-)van de lege accu. De vonk die daardoor
ontstaat kan de accu doen exploderen en
persoonlijk letsel veroorzaken
5. Start de motor van de auto met de hulpaccu.
Laat de motor enkele minuten stationair
draaien en start dan de motor van de auto met
de lege accu.
Nadat de motor is gestart moeten de startka-
bels in omgekeerde volgorde worden verwij-
derd:
6. Neem de minkabel(-)los van de
motormassa-aansluiting in de auto die een lege
accu leeg had.
7. Neem het andere einde van de massakabel
(-)van de startkabel los van de minpool(-)van
de hulpaccu.
8. Neem de pluskabel(+)van de startkabel los
van de pluspool(+)van de hulpaccu.
9. Neem het positieve(+)uiteinde van de
startkabel los van de pluspool(+)van de nu
opgeladen accu.10. Breng de luchtinlaatleiding terug aan.
Wanneer het veelvoudig noodzakelijk is uw
voertuig te starten met startkabels, dient u de
accu en het laadsysteem door een erkende
dealer te laten controleren.
LET OP!
Accessoires die u op de aansluitcontacten
kunt aansluiten, ontvangen stroom van de
accu, ook wanneer u ze niet gebruikt (bijv.
mobiele telefoons, etc.). Wanneer u deze ac-
cessoires lang genoeg aangesloten laat, raakt
de accu zover ontladen dat de levensduur
ervan achteruitgaat en/of dat u de motor niet
meer kunt starten.
EEN VASTZITTENDE AUTO WEER
VRIJKRIJGEN
Wanneer u met de auto vast komt te zitten in
modder of sneeuw kunt u de auto meestal door
een heen en weer gaande beweging los krij-
gen. Draai het stuurwiel links- en rechtsom om
de voorwielen vrij te maken. Schakel vervol-
gens heen en weer tussen DRIVE/1st en RE-VERSE. Trap het gaspedaal net voldoende in
om de heen-en-weer-gaande beweging van de
auto op gang te houden, zonder dat de wielen
doorslippen.
LET OP!
Het overmatig laten oplopen van het toerental
van de motor of het laten doorslippen van de
wielen kan leiden tot oververhitting en be-
schadiging van de transmissie. Laat de motor
minstens één minuut stationair draaien met
de keuzehendel in NEUTRAL na de auto vijf
keer heen en weer bewogen te hebben. U
voorkomt zo oververhitting en vermindert het
risico op een versnellingsbakdefect terwijl u
lange tijd bezig bent een auto vrij te krijgen.
OPMERKING:
Als uw auto is uitgerust met tractieregeling
of elektronische stabiliteitsregeling (ESC),
zet dan dit systeem UIT voordat u probeert
om de auto in eenheen-en-weergaande
beweging vrij te maken.
210
Page 215 of 294

LET OP!
•Wanneer u een vastzittende auto heen en
weer beweegt door snel te schakelen tus-
sen DRIVE/1st en REVERSE, mogen de
wielen nooit sneller ronddraaien dan
24 km/u omdat anders schade kan ont-
staan aan de aandrijflijn.
•Te veel gas geven leidt tot doorslippen van
de wielen, waardoor de versnellingsbak
beschadigd kan raken en de auto zichzelf
verder ingraaft. Bovendien kunnen de ban-
den schade oplopen. Laat de wielen nooit
sneller dan tot 48 km/u in een versnelling
doorslippen (wanneer er niet wordt gescha-
keld).WAARSCHUWING!
Het laten doorslippen van de wielen is gevaar-
lijk. De krachten die vrijkomen bij extreem
hoge wielsnelheden kunnen de assen en ban-
den ernstig beschadigd of defect raken. Er
kan een band exploderen, waardoor iemand
gewond kan raken. Laat de wielen niet sneller
dan 48 km/u of langer dan 30 seconden
zonder stoppen draaien, als u vastzit, en laat
niemand in de nabijheid van de draaiende
wielen komen, ongeacht de snelheid.
SLEEPOOGUw auto is uitgerust met sleepoog bedoeld
voor noodsituaties, om een in terrein gestrande
auto vrij te krijgen.
LET OP!
De sleepogen zijn alleen bedoeld voor nood-
situaties, om een in terrein gestrande auto vrij
te krijgen. Gebruik de sleepogen niet om
hieraan een sleepvoertuig vast te maken of
om op de snelweg te slepen. U kunt uw auto
zo beschadigen. Om te slepen kunt u beter
sleepbanden dan kettingen gebruiken, deze
laatste kunnen schade toebrengen.
Sleepoog
211
Page 216 of 294

WAARSCHUWING!
Blijf van de auto’s vandaan wanneer u de
sleepogen gebruikt. Sleepbanden en
-kettingen kunnen breken en zo ernstig letsel
toebrengen.
Gebruik van het sleepoog voorDe aansluiting voor het sleepoog voor bevindt
zich rechtsonder op het frontpaneel.
Om het sleepoog te plaatsen verwijdert u de
rubber plug en brengt u het sleepoog in de
aansluiting aan.
Steek het platte uiteinde van de krikhendel
door het sleepoog en draai vast, raadpleeg
voor meer informatieOpkrikken en wiel verwis-
selenin hoofdstuk 6. Het sleepoog moet vol-
ledig aanliggen tegen de bevestigingssteun
achter het bumperpaneel, zoals is afgebeeld.
Als de sleephaak niet goed aan het sleepoog
bevestigd kan worden, mag u de auto niet
slepen.
Gebruik van het sleepoog achterDe aansluiting voor het sleepoog achter be-
vindt zich achter een klep op de bumperbe-
schermer linksachter.
Om het sleepoog te plaatsen opent u de klep
met een autosleutel of smalle schroeven-
draaier, en leidt u het sleepoog door de aan-
sluiting.
Steek het platte uiteinde van de krikhendel
door het sleepoog en draai vast, raadpleeg
voor meer informatieOpkrikken en wiel verwis-
selenin hoofdstuk 6. Het sleepoog moet vol-
ledig aanliggen tegen de bevestigingssteunachter het bumperpaneel, zoals is afgebeeld.
Als de sleephaak niet goed aan het sleepoog
bevestigd kan worden, mag u de auto niet
slepen.
KEUZEHENDEL UITSCHAKELENAls een defect voorkomt en de keuzehendel
niet uit de stand PARK kan worden bewogen,
dan kunt u de volgende procedure volgen om
de keuzehendel tijdelijk te bewegen:
1. Trek de handrem stevig aan.
2. Verwijder het toegangsdeksel voor het uit-
schakelen van de keuzehendel aan de rechter-
zijde van het schakelhuis.
Sleepoog voor geplaatst
Sleepoog achter geplaatst
212