Page 73 of 232

71
Intelligent Traction Control
Systeem dat zorgt voor extra tractie in situaties met
weinig grip (sneeuw, ijzel, modder …).
Dit systeem signaleert situaties met weinig grip en
zorgt er voor dat u onder deze omstandigheden kunt
wegrijden en kunt blijven rijden.
In dergelijke omstandigheden neemt de Intelligent
Traction Control het over van het ASR -systeem
door de aandrijfkracht over te brengen op het wiel
met de meeste grip, waardoor de tractie en de
bestuurbaarheid optimaal zijn.
Inschakelen
Bij het starten van de auto is dit systeem
uitgeschakeld.
F
D
ruk op deze toets om het systeem weer in te
schakelen; het lampje van de toets gaat branden.
Het systeem blijft actief tot ongeveer 30
km/h.
Zodra u
sneller rijdt dan 30 km/h, wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld, maar blijft het lampje van
de toets branden. Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld
zodra u
weer langzamer dan 30 km/h rijdt.
Uitschakelen
F Druk op deze toets om het systeem uit te
schakelen. Het lampje van de toets gaat uit en de
ASR is weer actief.
Storing
Bij een storing in de Intelligent Traction
Control gaat dit verklikkerlampje
branden.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Load Adaptive Control
Elke verandering heeft invloed op het remmen, de
tractie, het bochtgedrag en de neiging tot omslaan.
Het werkelijke totaalgewicht van een bedrijfsauto
is sterk afhankelijk van de mate van belading. De
plaats van het zwaartepunt kan dus veranderen in
lengterichting, maar ook in verticale richting. De Load Adaptive Control berekent het werkelijke
totaalgewicht door het gedrag van de auto tijdens het
accelereren en remmen te analyseren.
Dit systeem past ver volgens de werking van het
DSC- en het ASR-systeem aan de gewichtsverdeling
van de auto aan. In noodsituaties blijft de auto zo
beter de opgelegde koers volgen.
Hill Descent Control
Hulpsysteem bij het afdalen van een helling op een
wegdek met weinig grip (modder, gravel, enz.) of bij
het afdalen van een steile helling.
Dit systeem beperkt de kans op wegglijden van de
auto en de kans dat de auto te veel vaart maakt
tijdens een afdaling.
Door autonoom elke rem individueel te activeren
zorgt het systeem er voor dat de auto met een
constante snelheid een helling afdaalt.
5
5
Veiligheid
Page 74 of 232

72
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De bestuurdersstoel is voorzien van een
veiligheidsgordel met een pyrotechnische
gordelspanner en een spankrachtbegrenzer.
Bij de uitvoeringen met een airbag vóór aan
passagierszijde is de veiligheidsgordel van de
zitplaats van de passagier ook voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
De voorbank is voorzien van twee
veiligheidsgordels.
Inschakelen
Bij het starten van de motor is het systeem
uitgeschakeld.
F
D
ruk bij een snelheid lager dan 30 km/h op deze
toets om het systeem in te schakelen; het lampje
van de toets gaat branden.
Zodra de auto de helling begint af te dalen, kunt u
het
gaspedaal en het rempedaal loslaten; het lampje van
de toets knippert.
De remlichten worden automatisch ingeschakeld als
de functie is geactiveerd.
Als de snelheid hoger wordt dan 30
km/h, wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld. Het lampje van
de toets blijft echter branden.
Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld
zodra de snelheid lager wordt dan 30
km/h.
U kunt op elk gewenst moment het gaspedaal
of het rempedaal weer intrappen. Het systeem werkt slechts bij hellingen van
meer dan 8%.
Gebruik het systeem niet met de
versnellingsbak in de neutraalstand.
Schakel een voor de wagensnelheid geschikte
versnelling in om te voorkomen dat de motor
afslaat.
Uitschakelen
F Druk op deze toets om het systeem uit te
schakelen; het lampje van de toets gaat uit.
Als de wagensnelheid hoger wordt dan 50
km/h,
wordt de functie volledig uitgeschakeld; het lampje
van de toets gaat uit.
Als de remmen over verhit zijn, kan de functie
niet worden geactiveerd. Wacht enkele
minuten om de remmen te laten afkoelen en
probeer het vervolgens opnieuw.
Storing
Bij een storing in de Hill Descent Control
gaat dit verklikkerlampje branden.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Mocht u
achteraf een voorbank in de auto
monteren, dan dient deze voorzien te zijn van
goedgekeurde veiligheidsgordels.
Veiligheid
Page 75 of 232

73
Vast maken
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting. De veiligheidsgordel rolt automatisch op maar het
wordt aanbevolen de veiligheidsgordel vast te
houden ter wijl deze zich oprolt.
Uit veiligheidsoverwegingen mogen deze
handelingen niet tijdens het rijden worden uitgevoerd.
Hoogteverstelling
Verklikkerlampje niet-
vastgemaakte veiligheidsgordels
F Trek de gordel met een gelijkmatige beweging voor u langs en verzeker u er van dat deze niet
gedraaid is.
F
S
teek de gesp in de gordelsluiting.
F
T
rek kort en snel aan de gordel om de
automatische blokkering van de gesp te
controleren. F K
nijp de knop van de geleider in, schuif deze
omhoog of omlaag tot de gewenste stand is
bereikt en laat de knop los om de geleider in
deze stand te blokkeren (veiligheidsgordel aan
de zijde van de bestuurdersstoel en de zijde van
de zitplaats van de buitenste voorpassagier).
De veiligheidsgordel van de middelste zitplaats is
niet in hoogte verstelbaar.
Als de bestuurder en/of de
voorpassagier zijn veiligheidsgordel
niet heeft vastgemaakt, gaat bij het
starten van de motor dit verklikkerlampje
branden in combinatie met een alsmaar
sterker wordend geluidssignaal. Deze waarschuwing werkt zowel bij uitvoeringen
met individuele passagiersstoel als bij uitvoeringen
met tweezits passagiersbank vóór.
Als de veiligheidsgordel van de bestuurder
is losgemaakt, kan bij auto's met het Stop &
Start-systeem de START-stand van de motor
niet worden geactiveerd. De motor kan dan
uitsluitend met de contactsleutel worden
gestart.
Veiligheidsgordels achter
De stoelen/banken achterin zijn voorzien van
driepunts veiligheidsgordels met oprolautomaat.
De middelste zitplaats is voorzien van een
gordelgeleider en een oprolautomaat die zijn
bevestigd aan de rugleuning.
Bij alle buitenste zitplaatsen kan de gesp van de
veiligheidsgordel als deze niet wordt gebruikt aan
een steun worden bevestigd.
5
5
Veiligheid
Page 76 of 232

74
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden
hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het
een korte rit.
Wissel de gespen van de veiligheidsgordels
onderling niet om; de gordels zijn dan niet
voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die er voor zorgt dat de lengte van
de gordel automatisch wordt aangepast aan de
lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel wordt
automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van de
gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle gedeelte
van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van een
automatische blokkeerinrichting die in werking
treedt bij een aanrijding, een noodstop of
het over de kop slaan van de auto. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de
riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.
Veiligheidsadviezen
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
d
ient deze strak om het lichaam te worden
gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging naar
voren worden getrokken, zonder dat de gordel
gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
-
m
ag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, om te garanderen dat de
werkzaamheden volgens de voorschriften worden
uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig
controleren door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels
beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een
reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het
CITROËN-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen van
een stoel of de achterbank of de gordel zich op de
juiste plaats bevindt en goed is opgerold. Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12
jaar of kleiner dan
1,50
m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één
persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het
rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over kinderzitjes .
In het geval van een aanrijding
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de
aard en de kracht van de aanrijding , vóór en
onafhankelijk van de airbags afgaan. Het afgaan
van de gordelspanners gaat gepaard met wat
onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de
activering van de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de
airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding controleren en
eventueel vervangen door het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid
Page 77 of 232

75
AirbagsDe airbags werken alleen als de motor
draait.
De airbags werken slechts eenmaal. Als er een
tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde
of een volgend ongeval), worden de airbags
niet meer opgeblazen.
De airbags zijn speciaal ontworpen voor een
betere veiligheid van de inzittenden bij een
ernstige aanrijding. Ze vormen een aanvulling
op de werking van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registreren een
plotselinge vertraging van de auto:
-
b
ij een zware aanrijding worden de airbags
onmiddellijk opgeblazen om de inzittenden van
de auto optimaal te beschermen. Direct na de
aanrijding lopen de airbags snel leeg om het
zicht niet te beperken en er voor te zorgen dat
de inzittenden de auto ongehinderd kunnen
verlaten,
-
b
ij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen
waarbij de auto over de kop slaat, treden de
airbags niet in werking. De veiligheidsgordels
helpen u
in deze situaties voldoende te
beschermen. Het afgaan van de airbag(s) gaat gepaard met
een lichte rookontwikkeling en een knal; dit
wordt veroorzaakt door de activering van de
pyrotechnische lading van het systeem.
Deze rook is niet schadelijk, maar kan irriterend
zijn voor personen die hier gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan wordt geproduceerd,
kan het gehoor gedurende een korte periode
enigszins verminderen.
Airbags vóór
De frontairbags beschermen de bestuurder en
voorpassagier(s) bij een ernstige frontale aanrijding,
om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het
stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard
boven het dashboardkastje.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden,
laat het systeem dan controleren door
het CITROËN-netwerk.
Zijairbags en window-
airbags
De zijairbags (afhankelijk van de uitvoering) zijn aan
de zijde van de portieren in de rugleuningen van de
voorstoelen aangebracht.
De window-airbags zijn aangebracht in de stijlen en
in de hemelbekleding bij de voorste zitplaatsen van
de cabine.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
voorpassagier en de zijruit.
De zij- en window-airbags worden opgeblazen aan
de zijde waar de aanrijding plaatsvindt.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden,
laat het systeem dan controleren door
het CITROËN-netwerk.
5
5
Veiligheid
Page 78 of 232

76
Advies
Houd u aan de onderstaande
veiligheidsvoorschriften voor een maximale
effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Doe uw veiligheidsgordel om en zorg dat deze
correct is geplaatst.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag
en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten
…) en bevestig niets in de buurt van de airbags of
in het gebied waar de airbags afgaan. Dit kan de
inzittende bij het afgaan van de airbag ver wonden.
Verander niets aan de oorspronkelijke uitvoering
van uw auto, voer met name geen wijzigingen door
aan de onderdelen in de directe nabijheid van de
airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de
airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen
alleen door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden
nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte
brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen
als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt
namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even snel
leeg, waarbij de warme gassen via de daar voor
bestemde openingen naar buiten stromen. Airbags voor
Houd het stuur wiel niet aan de spaken vast en laat
uw handen niet op het stuur wielkussen rusten.
Laat aan passagierszijde uw voeten niet op het
dashboard rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag afgaat, kunnen
brandende sigaretten of een pijp brandwonden of
ander letsel veroorzaken.
Ver wijder het stuur wiel nooit, maak geen gaten in
de stuur wielbekleding en sla er niet op.
Bevestig geen voor werpen of stickers op het
stuur wiel of op het dashboard. Deze kunnen bij het
afgaan van de airbags letsel veroorzaken.
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daar voor
goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie
met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden.
Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt
zijn voor uw auto kunt u
zich wenden tot het
CITROËN-netwerk.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de
stoelen (kleding …): dit zou bij het afgaan van de
zijairbags kunnen leiden tot verwondingen aan
armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel
zitten. Window-airbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou
bij het afgaan van de window-airbags kunnen
leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak
(indien aanwezig); deze maken deel uit van de
bevestiging van de window-airbags.
Veiligheid
Page 79 of 232

77
Algemene informatie met
betrekking tot kinderzitjes
De regelgeving met betrekking tot het ver voer
van kinderen zijn per land verschillend.
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
-
c
onform de Europese wetgeving dienen
kinderen jonger dan 12
jaar of kleiner
dan 1,50
m in gehomologeerde, aan het
lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op
met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen
uitgeruste plaatsen te worden vervoerd
-
d
e veiligste plaats voor het ver voeren van
een kind is volgens de statistieken een plaats
op de achterbank van uw auto,
-
k
inderen tot 9 kg moeten zowel voor- als
achterin met de rug in de rijrichting worden
vervoerd. Het is raadzaam om kinderen op de
achterzitplaatsen
van uw auto te ver voeren:
-
t
ot 3 jaar met de rug in de rijrichting
,
- m et het gezicht in de rijrichting
vanaf
3 j a a r.
Kinderzitje achterin
"
Met de rug in de rijrichting"
Schuif als u een kinderzitje "met de
r ug in de rijrichting" achterin plaatst
de voorstoel naar voren en zet de
rugleuning van de voorstoel rechtop,
zodat het kinderzitje de voorstoel niet
raakt.
" Met het gezicht in de rijrichting "
Schuif als u een kinderzitje "met het
g ezicht in de rijrichting" achterin
plaatst de voorstoel naar voren en
zet de rugleuning van de voorstoel
rechtop, zodat de benen van het kind de
voorstoel niet raken. Controleer of de veiligheidsgordel goed is
aangetrokken.
Controleer bij kinderzitjes met een steun of
deze steun stabiel op de vloer staat. Verzet
indien nodig de voorstoel van de auto.
Kinderzitje op de
voorpassagiersstoel
(Raadpleeg de huidige wetgeving in uw land
alvorens een kinderzitje op deze plaats te
bevestigen.)
"
Met de rug in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje met de rug in
de rijrichting op de passagiersstoel
voor wordt geplaatst, moet de stoel in
de middelste stand van de verstelling in
lengterichting worden geschoven, en in
de hoogste stand en met de rugleuning
rechtop worden gezet.
De airbag vóór aan passagierszijde moet
zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan
kan het kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken .
5
5
Veiligheid
Page 80 of 232

78
"Met het gezicht in de rijrichting "
Wanneer een kinderzitje met het gezicht in
de rijrichting op de voorpassagiersstoel
wordt geplaatst, moet de stoel in de
middelste stand van de verstelling in
lengterichting worden geschoven, en in
de hoogste stand en met de rugleuning
rechtop worden gezet en mag de airbag
vóór aan passagierszijde niet worden
uitgeschakeld.
Controleer of de veiligheidsgordel goed is
aangetrokken.
Controleer bij kinderzitjes met een standaard
of deze goed op de vloer steunt. Verstel indien
nodig de passagiersstoel.
Uitschakelen airbag vóór
aan passagierszijde
Plaats nooit een kind in een kinderzitje "met de
rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel
als de airbag vóór aan passagierszijde is
ingeschakeld. Het kind kan in dat geval bij een
aanrijding levensgevaarlijk gewond raken. Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de
waarschuwingssticker aan beide zijden van de
zonneklep aan passagierszijde.
Conform de wettelijke voorschriften vindt u
op
de volgende tabellen deze waarschuwing in alle
benodigde talen.
Airbag passagierszijde UIT Uitschakelen
Schakel voor de veiligheid van uw kind altijd de
airbag vóór aan passagierszijde uit als u
een
kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de
voorpassagiersstoel of -bank monteert. Zo
niet, dan kan het kind levensgevaarlijk gewond
raken als de airbag wordt geactiveerd.
Als de airbag vóór aan passagierszijde van
uw auto niet kan worden uitgeschakeld: plaats
beslist geen kinderzitje met de rug in de
rijrichting voorin.
F
D
eze functie kan met de toets MODE
worden
ingesteld; selecteer "OFF" in het menu "Airbag
passagierszijde".
Veiligheid