Page 65 of 232

63
ingestelde duur is verstreken, wordt de verlichting
automatisch uitgeschakeld.
Houd de schakelaar langer dan 2 seconden naar
het stuur wiel toe getrokken om de functie uit te
schakelen.
Automatisch grootlicht
Dit systeem schakelt automatisch over op grootlicht,
afhankelijk van de lichtsterkte van de omgeving
en de aanwezigheid van overig verkeer op de weg
die worden geregistreerd door een camera aan de
bovenzijde van de voorruit.
Dit systeem is een hulpsysteem bij het rijden.
De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor
de verlichting van zijn auto, voor de aanpassing
van de verlichting aan de lichtsterkte van de
omgeving, het zicht en het verkeer, en voor het
naleven van de verkeersregels.
Inschakelen
F Zet de ring van de lichtschakelaar in deze stand.
F
C
onfigureer de functie via de toets MODE ;
selecteer "ON" in het menu "Grootlichtassistent". Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de configuratie van de
auto
.
F
G
eef een lichtsignaal (door de schakelaar voorbij
het weerstandspunt te bewegen) om de functie
te activeren.
Werking
Als de functie is geactiveerd, werkt het systeem als
volgt:
Als de omgeving voldoende is verlicht en/of als de
verkeerssituatie het gebruik van het grootlicht niet
toelaat:
-
D
e dimlichten blijven ingeschakeld:
op het instrumentenpaneel gaat dit
verklikkerlampje branden.
4
Verlichting en zicht
Page 66 of 232

64
In een zeer donkere omgeving en als de
verkeerssituatie het toelaat:
De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf
de verlichting omschakelen.
Geef nogmaals een lichtsignaal om de werking van
de functie te onderbreken; het verlichtingssysteem
wordt overgeschakeld op de stand "automatische
verlichting".
Deze functie wordt automatisch uitgeschakeld onder
15
km/h.
Geef een nieuw lichtsignaal als u
het grootlicht toch
wilt gebruiken; het grootlicht blijft dan ingeschakeld
tot de auto een snelheid van 40
km/h bereikt.
Vanaf 40
km/h wordt de functie automatisch weer
ingeschakeld (op voor waarde dat u
daar voor niet
nogmaals een lichtsignaal hebt gegeven om het
grootlicht weer uit te schakelen).
Uitschakelen
F Zet de ring van de lichtschakelaar in de stand " dimlicht". Er kunnen storingen in de werking van het
systeem optreden:
-
b
ij slecht zicht (sneeuwval, zware regenval
of dichte mist, enz.),
-
a
ls het gedeelte van de voorruit voor
de camera vuil, beslagen of afgedekt is
(bijvoorbeeld met een sticker),
-
a
ls de verlichting van uw auto wordt
weerkaatst door reflecterende (verkeers)
borden.
Het systeem signaleert geen:
-
w
eggebruikers die geen verlichting voeren,
zoals voetgangers,
-
v
oertuigen waar van de verlichting wordt
afgeschermd, bijvoorbeeld door een
vangrail op de snelweg,
-
v
oertuigen die zich aan de top of de voet
van een steile helling, in een bocht of op
een zijweg bevinden.
Parkeerlichten
De lichten kunnen blijven branden als de auto
geparkeerd staat met afgezet contact, sleutel in de
stand STOP of sleutel uit het contact ver wijderd.
Op het instrumentenpaneel gaat dit
verklikkerlampje branden.
De lichten blijven branden zolang de
auto geparkeerd staat.
Als de verlichting langdurig blijft branden, kan
de laadtoestand van de accu van uw auto
aanzienlijk worden verminderd.
-
H
et grootlicht wordt automatisch
ingeschakeld: op het
instrumentenpaneel gaan deze
verklikkerlampje branden.
F
Z
et de ring van de lichtschakelaar in de stand O,
ver volgens op dimlicht of grootlicht.
Verlichting en zicht
Page 67 of 232

65
Koplampen in hoogte
verstellen
Verstel de koplampen met halogeenlampen
afhankelijk van de belading van uw auto om
verblinding van medeweggebruikers te voorkomen.
De koplampen kunnen worden versteld als het
dimlicht of het grootlicht is ingeschakeld.Druk herhaaldelijk op deze schakelaars
om de koplampen te verstellen.
Een verklikkerlampje op het display
geeft de geselecteerde stand aan (0,
1, 2, 3).
Ruitenwisserschakelaar
Ruitenwissers vóór
Wissen is alleen actief wanneer de contactsleutel in
de stand MAR staat.
De knop heeft vijf standen:
-
R
uitenwissers uit.
-
I
ntervalstand: 1
stand omlaag.
In deze stand is het mogelijk vier inter vallen te
kiezen door aan de ring te draaien.
Automatische ruitenwissers
vóór
De snelheid van de automatische ruitenwissers
(afhankelijk van de uitvoering) wordt automatisch
aangepast aan de hoeveelheid neerslag.
Automatisch wissen: 1
stand omlaag. Bij het
selecteren van deze stand maken de ruitenwissers
één slag. Als het contact uitgezet is geweest, moet
de functie opnieuw worden geactiveerd.
Als deze stand is geselecteerd, is het mogelijk de
gevoeligheid van de regensensor te verhogen door
aan de ring te draaien.
Dek de regensensor, die zich aan de
bovenzijde van de voorruit bevindt, niet af.
Zet het contact uit als de auto gewassen wordt
in een wasstraat of schakel de stand voor
automatisch wissen uit.
Controleer bij vorst vóór het inschakelen van
de ruitenwissers of de ruitenwissers vrij kunnen
bewegen.
U kunt in de uitsparingen van de voorbumper
staan om eventuele opeengehoopte sneeuw
aan de onderzijde van de voorruit en op de
ruitenwissers te verwijderen.
-
z
eer lang interval,
-
lan
g interval,
-
n
ormaal interval,
-
k
ort inter val.
-
C
onstant wissen met lage snelheid: 2
standen
omlaag. -
C
onstant wissen met hoge snelheid: 3 standen
omlaag.
-
E
én keer wissen: trek de schakelaar naar het
stuurwiel toe.
4
Verlichting en zicht
Page 68 of 232
66
U kunt de ruitenwisserbladen zelf vervangen.
Zie de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het vervangen van een
ruitenwisserblad.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de ruitenwissers vóór zijn
ingeschakeld in de stand hoge snelheid, de
STOP-stand niet beschikbaar is.
Ruiten- en
koplampsproeiers
F Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe, de
ruitensproeiers treden in werking in combinatie
met het tijdelijk inschakelen van de ruitenwissers.
De koplampsproeiers treden gelijktijdig met de
ruitensproeiers in werking als de dimlichten zijn
ingeschakeld (afhankelijk van de uitvoering).
Het niveau van de koplampsproeiervloeistof
moet regelmatig worden gecontroleerd, vooral
in de winter.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het controleren van niveaus ,
in het bijzonder het niveau van de ruiten-/
koplampsproeiers.
Verlichting en zicht
Page 69 of 232

67
Algemene aanbevelingen
met betrekking tot de
veiligheid
Op verschillende plaatsen in uw auto
zijn labels aangebracht. Ze bevatten
veiligheidswaarschuwingen en informatie over
de identificatie van uw auto. Ver wijder ze niet:
ze horen namelijk bij de auto.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto
contact op met een gekwalificeerde werkplaats
die beschikt over de juiste technische
informatie, vakkennis en apparatuur. Het
CITROËN-netwerk is in staat u dit te bieden.Belangrijke informatie:
-
H
et monteren van elektrische uitrustingen
of accessoires die niet onder een
artikelnummer in het assortiment van
CITROËN voorkomen, kan tot een
hoger verbruik leiden en storingen in
het elektronische systeem van uw auto
veroorzaken. Ga naar het CITROËN-
netwerk voor meer informatie over
het aanbod aan accessoires met een
artikelnummer.
-
U
it veiligheidsoverwegingen is toegang tot
de diagnose-aansluiting, die is gekoppeld
aan de elektronische systemen in de
auto, uitsluitend voorbehouden aan het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats waar de beschikking is over
geschikt gereedschap (kans op storingen
in de elektronische systemen die kunnen
leiden tot pech of ernstige ongevallen). De
fabrikant kan niet aansprakelijk worden
gesteld als deze aanwijzing niet wordt
opgevolgd.
-
W
ijzigingen of aanpassingen die niet door
CITROËN zijn voorzien of toegestaan,
of die niet volgens de technische
voorschriften van de fabrikant zijn
uitgevoerd, leiden tot het ver vallen van de
wettelijke en contractuele garanties. Monteren van als accessoire geleverde
radiocommunicatiezenders
Voordat u
een radiocommunicatiezender
met buitenantenne monteert, moet u bij
het CITROËN-netwerk de technische
gegevens (frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke
installatievoorschriften) van de voor montage
geschikte zenders opvragen, conform de
Richtlijn Elektromagnetische Compatibiliteit
(2004/104/EG).
Afhankelijk van de landelijke wetgeving
kan de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn:
veiligheidsvesten, gevarendriehoeken,
alcoholtests, een set reservelampen,
reservezekeringen, een brandblusser,
een verbandtrommel, spatlappen aan de
achterzijde van de auto, enz.
5
5
Veiligheid
Page 70 of 232

68
Alarmknipperlichten
Lichtsignaal van de richtingaanwijzers om het
overige verkeer te waarschuwen in het geval van file,
pech, slepen of een ongeval.
F
D
ruk deze schakelaar in: de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het contact
is afgezet.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma
(ESP)
Het elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) omvat
de volgende systemen:
-
a
ntiblokkeersysteem (ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD),
-
n
oodremassistentie (BAS),
-
an
tispinregeling (ASR),
-
d
ynamische stabiliteitscontrole (DSC).
Claxon
F Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel.
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een
betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en
dragen bij tot een betere controle in bochten, vooral
op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in
het geval van een noodstop.
De elektronische remdrukregelaar (EBD) verdeelt de
remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem zorgt er voor dat in noodgevallen de
optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de
remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt geactiveerd als het rempedaal
sneller wordt ingetrapt dan een bepaalde
grenswaarde. Het systeem zorgt er dan voor dat de
benodigde bedieningskracht minder wordt en dat de
effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR)
De ASR (ook wel aangeduid met tractieregeling)
past de aandrijfkracht aan om het doorspinnen
van de wielen te beperken via de remmen van de
aangedreven wielen en de motor. De ASR zorgt ook
voor meer koersstabiliteit bij het accelereren.
Veiligheid
Page 71 of 232

69
Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC)
De dynamische stabiliteitscontrole bewaakt de vier
wielen en grijpt, als de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste richting,
automatisch in via de remmen van een of meerdere
wielen en het motorkoppel om de auto voor zover
mogelijk weer in de juiste koers te brengen.
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD)
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display, duidt dit op een storing in het
antiblokkeersysteem (ABS). Door deze
storing zou u tijdens het remmen de
controle over uw auto kunnen verliezen.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een melding
op het display, duidt dit op een storing
in het antiblokkeersysteem (ABS). Door
deze storing zou u
tijdens het remmen
de controle over uw auto kunnen
verliezen.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Raadpleeg in beide gevallen het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats. Voor een optimale werking van het
remsysteem is het raadzaam een inremperiode
van 500
km aan te houden. Vermijd gedurende
deze periode situaties waarbij u
hard,
veelvuldig en aanhoudend moet remmen.
Het antiblokkeersysteem garandeert geen
kortere remweg. Op een erg glad wegdek (ijzel,
olie enz.) kan de remweg door de werking van
het ABS juist langer zijn.
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden
en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd
die voor uw auto zijn gehomologeerd.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het niet los,
ook niet op een glad wegdek. Het ABS
zorgt er dan voor dat u
om het obstakel
heen kunt sturen.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische
stabiliteitscontrole (DSC)
Inschakelen
Het DSC-systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen te
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste richting.
In dat geval gaat dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel knipperen.
Uitschakelen
De bestuurder kan dit systeem niet uitschakelen.
Storing
Als dit verklikkerlampje brandt, in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding ter bevestiging op het
display van het instrumentenpaneel,
wijst dit op een storing in het DSC-
systeem.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
5
5
Veiligheid
Page 72 of 232

70
Antispinregeling (ASR)
Inschakelen
Dit systeem wordt telkens wanneer de motor wordt
gestart automatisch ingeschakeld.
Dit systeem treedt in werking als de auto grip verliest
of uit de koers dreigt te raken.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in
modder, sneeuw, mulle grond, enz.) kan het nuttig
zijn het ASR-systeem uit te schakelen, zodat de
wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen.
F
D
ruk op deze toets om het systeem uit te
schakelen.
Als het lampje van de toets brandt en er een
melding op het display van het instrumentenpaneel
verschijnt, is het ASR-systeem uitgeschakeld.
Weer inschakelen
Het ASR-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet.
F
D
ruk nogmaals op deze toets om het systeem
handmatig weer in te schakelen.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding ter bevestiging op het
display van het instrumentenpaneel,
duidt dit op een storing in het ASR-
systeem.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. ASR/DSC
Deze systemen zorgen voor meer veiligheid
tijdens het rijden. De bestuurder mag zich
echter nooit laten verleiden tot het nemen van
meer risico's of te hard rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen leiden
(regen, sneeuw, ijzel) wordt de kans dat de
wielen hun grip verliezen groter. Het is voor uw
veiligheid dus van het grootste belang dat de
systemen altijd ingeschakeld zijn, zeker als de
omstandigheden gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen
wordt verzekerd door de naleving van de
voorschriften van de fabrikant met betrekking
tot de wielen (banden en velgen), onderdelen
van het remsysteem, elektronische onderdelen
alsmede van de montageprocedures die door
het CITROËN-netwerk worden toegepast.
Voor een doeltreffende werking van deze
systemen onder winterse omstandigheden
is het noodzakelijk de auto te voorzien van
winterbanden voor en achter die ervoor zorgen
dat de wegligging zo neutraal mogelijk is.
Veiligheid