Page 105 of 232

103
Storing
In het geval van een storing wordt
de functie uitgeschakeld en gaat het
verklikkerlampje uit.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Gebruik de snelheidsregelaar uitsluitend als
u
gedurende een zekere tijd met een constante
snelheid en met een veilige afstand tot uw
voorligger kunt rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in de stad,
bij druk verkeer, op bochtige of steile wegen,
op gladde of ondergelopen wegen of bij slecht
zicht (zware regenval, mist, sneeuw enz.).
De ingestelde snelheid kan in sommige
gevallen niet worden aangehouden of zelfs
niet worden bereikt: bij het trekken van een
aanhanger, als de auto zwaar beladen is, op
een steile helling enz. Matten die niet door CITROËN zijn
goedgekeurd kunnen de werking van de
snelheidsregelaar hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten op elkaar.
Snelheidsregelaar
(3.0
HDi-motor)
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een ingestelde
constante snelheid rijden zonder gas te
hoeven geven. 1.
Snelheidsregelaar aan/uit.
2. Instellen van een snelheid.
3. Terugkeren naar de ingestelde snelheid.
De werking van de snelheidsregelaar (afhankelijk
van de uitvoering) wordt aangegeven door
een verklikkerlampje op de wijzerplaat van de
toerenteller.
Functie geselecteerd.
Functie uitgeschakeld.
De snelheidsregelaar is een rijhulpsysteem.
De bestuurder moet te allen tijde de
snelheidslimieten in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Om een snelheid op te slaan of het systeem
te activeren moet de rijsnelheid hoger zijn dan
30
km/h en moet minimaal de 2e versnelling zijn
ingeschakeld. Houd om veiligheidsredenen uw voeten altijd in
de buurt van de pedalen.
6
Rijden
Page 106 of 232

104
Selecteren van de functie –
ON
Instellen van een snelheid Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Het blijft altijd mogelijk om als de snelheidsregelaar
is ingeschakeld de ingestelde snelheid te
overschrijden door het gaspedaal in te trappen (bijv.
voor het inhalen van een auto).
Ingestelde snelheid
wijzigen tijdens de werking
van de snelheidsregelaar
U kunt:
Uitschakelen van de functie
Selecteer
ON om de functie in te schakelen. Ter
bevestiging wordt een melding weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel.
F
S
chakel de 2e t /m de 6e versnelling in en
accelereer tot de gewenste snelheid.
F
B
eweeg de hendel ongeveer één seconde
omhoog (+) om de snelheid op te slaan.
F
L
aat het gaspedaal geleidelijk los. De snelheid
wordt nu door de auto gehandhaafd. De opgeslagen snelheid wordt weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel.
-
d
e snelheid in stappen verhogen door de
toets steeds kort in te drukken of de snelheid
geleidelijk verhogen door de schakelaar omhoog
te houden (+), -
d
e snelheid geleidelijk verlagen door de
schakelaar omlaag te houden (-).
F
T
rap het rem- of koppelingspedaal in of draai de
ring in de stand OFF , het pictogram verdwijnt.
Bij een ingreep van de dynamische
stabiliteitscontrole wordt de snelheidsregelaar
tijdelijk uitgeschakeld.
Rijden
Page 107 of 232

105
Hervatten – RES
Verhoog of verlaag de wagensnelheid geleidelijk
naar de eerder ingestelde snelheid en druk op RESHet verklikkerlampje gaat branden, de
snelheidsregelaar is weer ingeschakeld.
F
o
m deze weer aan te nemen (nadat bijvoorbeeld
het rem- of koppelingspedaal is ingetrapt).
Ingestelde snelheid wissen
De ingestelde snelheden worden uit het geheugen
gewist als het contact wordt afgezet.
Storing
In het geval van een storing wordt
de functie uitgeschakeld en gaat het
verklikkerlampje uit.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Gebruik de snelheidsregelaar uitsluitend als
u
gedurende een zekere tijd met een constante
snelheid en met een veilige afstand tot uw
voorligger kunt rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in de stad,
bij druk verkeer, op bochtige of steile wegen,
op gladde of ondergelopen wegen of bij slecht
zicht (zware regenval, mist, sneeuw enz.).
De ingestelde snelheid kan in sommige
gevallen niet worden aangehouden of zelfs
niet worden bereikt: bij het trekken van een
aanhanger, als de auto zwaar beladen is, op
een steile helling enz.
Matten die niet door CITROËN zijn
goedgekeurd kunnen de werking van de
snelheidsregelaar hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten op elkaar.
Lane Departure Warning
System
Dit systeem registreert wanneer de bestuurder
onvrijwillig een rijstrookmarkering (doorgetrokken of
onderbroken streep) overschrijdt.
Het LDWS is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks waakzaam moet
blijven en verantwoordelijk is.
Een centraal tegen het bovenste deel van de voorruit
gemonteerde camera scant de weg en detecteert de
rijstrookmarkeringen en de positie van de auto ten
opzichte daarvan.
Bij een wagensnelheid hoger dan 60
km/h geeft het
systeem een waarschuwing als de auto de rijstrook
verlaat.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en
autowegen.
6
Rijden
Page 108 of 232

106
Bij schade aan de voorruit wordt u ten zeerste
a angeraden contact op te nemen met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de
camera te laten vervangen en kalibreren.
Werking
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld als de
auto wordt gestart.
Deze twee verklikkerlampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden om
aan te geven dat het systeem controleert
of aan de werkingsvoor waarden wordt
voldaan.
Als aan de voor waarden wordt voldaan, gaan deze
twee verklikkerlampjes uit. Het systeem is dan
geactiveerd.
Als niet meer aan de werkingsvoor waarden wordt
voldaan, blijft het systeem wel ingeschakeld maar is
het niet meer actief. Dit wordt aangegeven door het
blijven branden van deze twee verklikkerlampjes op
het instrumentenpaneel.
Werkingsvoorwaarden
Als het systeem is ingeschakeld, is het
systeem uitsluitend actief als aan de volgende
werkingsvoorwaarden wordt voldaan:
-
D
e auto rijdt vooruit.
-
E
r is geen enkele storing in de auto gesignaleerd.
Uitschakelen
F Druk op deze toets om het systeem uit te schakelen; het lampje van de toets gaat branden.
Bij het afzetten van het contact wordt de status van
het systeem opgeslagen.
Weer inschakelen
F Druk op deze toets om het systeem weer in te schakelen; het lampje van de toets gaat uit.
De twee verklikkerlampjes op het
instrumentenpaneel blijven branden tot 60
km/h.
Detectie
Als een koersafwijking wordt gedetecteerd, wordt
u gewaarschuwd door dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel en een geluidssignaal.
-
k
nipperen van het linker
verklikkerlampje bij een afwijking
naar links,
-
k
nipperen van het rechter
verklikkerlampje bij een afwijking
naar rechts.
-
D
e auto rijdt met een snelheid van minimaal
60
km/h.
-
D
e rijstrookmarkering is goed zichtbaar.
-
H
et zicht is helder.
-
D
e weg is recht (of maakt een flauwe bocht).
-
H
et zichtveld is voldoende vrij van obstakels
(er wordt voldoende afstand tot de voorligger
gehouden).
-
A
ls de rijstrookmarkering wordt overschreden
(bijvoorbeeld bij het uitvoegen), mag de
richtingaanwijzer voor de richting waarin de
rijstrook wordt verlaten (rechts of links) niet zijn
ingeschakeld.
-
D
e rijrichting van de auto komt overeen met het
verloop van de rijstrook.
Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld, en tot
ongeveer 20 seconden nadat deze is uitgeschakeld,
wordt er geen enkele waarschuwing gegeven.
Het is mogelijk dat een waarschuwing wordt
gegeven bij het overschrijden van een pijl op de weg
of een niet-officiële markering (graffiti).
Rijden
Page 109 of 232

107
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld
als de Stop-stand van de Stop & Start-functie
wordt geactiveerd. Het systeem wordt weer
ingeschakeld en controleert opnieuw of aan
de werkingsvoor waarden wordt voldaan als de
auto weer wordt gestart. Er kunnen storingen in de detectie optreden:
-
a
ls de rijstrookmarkeringen weggesleten
zijn,
-
a
ls er weinig contrast is tussen het wegdek
en de markeringen.
Er kunnen storingen in de werking van het
systeem optreden:
-
a
ls de auto zwaar is geladen (vooral als het
gewicht slecht is verdeeld),
-
b
ij slecht zicht (regen, mist, sneeuw, enz.),
-
b
ij te veel of te weinig licht (verblindend
zonlicht, duisternis, enz.),
-
a
ls de voorruit vuil of beschadigd is ter
hoogte van de camera,
-
a
ls de systemen ABS, DSC, ASR of
Intelligent Traction Control buiten werking
zijn.
Storing
Bij een storing gaat dit verklikkerlampje
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding ter
bevestiging op het display.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden
Page 110 of 232
108
Status van het lampje op
de toetsMelding op het displayStatus van het symbool op
het displayGeluidssignaal
Betekenis
Uit ---Het systeem is ingeschakeld
(automatisch na elke keer dat de auto
wordt gestart).
Uit Lane Departure Warning
System ingeschakeldVerklikkerlampjes
en
worden permanent weergegeven
-
Het systeem is ingeschakeld, maar er
wordt niet aan alle werkingsvoorwaarden
voldaan.
Uit Lane Departure Warning
System ingeschakeld-
-Het systeem is ingeschakeld en er wordt
aan alle werkingsvoorwaarden voldaan:
het systeem kan geluidssignalen en
visuele waarschuwingen geven.
Uit -Verklikkerlampje
knippertJa
Het systeem is ingeschakeld en
herkent de werkingsvoorwaarden: het
signaleert dat de afstand tot de linker
rijstrookmarkering groter wordt.
Uit -Verklikkerlampje
knippertJa
Het systeem is ingeschakeld en
herkent de werkingsvoorwaarden: het
signaleert dat de afstand tot de linker
rijstrookmarkering groter wordt.
Rijden
Page 111 of 232
109
Status van het lampje op
de toetsMelding op het displayStatus van het symbool op
het displayGeluidssignaal
Betekenis
Aan Lane Departure Warning
System ingeschakeld-
NeeHet systeem is handmatig uitgeschakeld.
Aan Lane Departure Warning
System niet beschikbaarStoringsverklikkerlampje
JaTijdelijke storing van het systeem: reinig
de voorruit.
Aan Lane Departure Warning
System niet beschikbaarStoringsverklikkerlampje
JaSysteemstoring: raadpleeg altijd
het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden
Page 112 of 232

110
Bandenspanningscontrolesysteem
Het controlesysteem van de bandenspanning
is een hulpsysteem; de bestuurder moet
waakzaam blijven.Ondanks de aanwezigheid van dit systeem
dient u
maandelijks en voor elke lange reis de
bandenspanning (ook die van het reservewiel)
handmatig te controleren.
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het weggedrag
en de remweg van de auto en veroorzaakt
vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder
zware omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, een lange rit).
Een te lage bandenspanning leidt ook tot een
hoger brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto aanbevolen
bandenspanning staat vermeld op de
bandenspanningssticker.
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de
auto heeft langer dan een uur stilgestaan of er
is minder dan 10 km gereden met een beperkte
snelheid). Onder andere omstandigheden
moet de bandenspanning ten opzichte van de
op de sticker vermelde spanning met 0,3 bar
worden verhoogd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie , met
name de bandenspanningssticker.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Deze waarschuwing bestaat uit het
permanent branden van het lampje, een
geluidssignaal en, afhankelijk van de
uitvoering van uw auto, een melding op
het display.
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het systeem
permanent de spanning van de vier banden.
In het ventiel van elke band (met uitzondering van
het reservewiel) is een druksensor gemonteerd.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt
gesignaleerd dat de spanning van een of meer
banden te laag is. Als er een afwijking in de bandenspanning van één
band wordt geconstateerd, kan deze band worden
herkend aan het pictogram of, afhankelijk van de
uitvoering, de weergegeven melding.
-
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd
plotselinge stuurbewegingen en krachtig
remmen.
-
Z
et de auto zo snel mogelijk stil, wanneer de
verkeersomstandigheden dit toelaten.
-
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
-
B
ij een te lage bandenspanning:
•
C
ontroleer als u een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de vier
banden als deze zijn afgekoeld.
of
U kunt de meeteenheid waarin de bandenspanning
wordt weergegeven configureren door op de toets
MODE
te drukken: selecteer vervolgens in het menu
"Meeteenheid bandenspanning" de eenheid psi, bar
of kPa.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de configuratie van de auto .
Rijden