Page 113 of 232

111
• Rijd als u niet direct de bandenspanning
kunt controleren voorzichtig naar het
dichtstbijzijnde servicepunt van het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd aan
de band te zien.
Beperk u
daarom niet alleen tot een visuele
controle.
De waarschuwing wordt weergegeven zolang
de desbetreffende band(en) niet op spanning is
(zijn) gebracht, is (zijn) gerepareerd of is (zijn)
vervangen.
Storing
Als dit verklikkerlampje knippert en
vervolgens permanent brandt in
combinatie met het branden van het
verklikkerlampje Service en, afhankelijk
van de uitvoering, de weergave van een
melding, duidt dit op een storing in het
systeem.
In dat geval wordt de bandenspanning niet meer
gecontroleerd. Deze waarschuwing wordt ook weergegeven
als een of meerdere wielen niet zijn voorzien
van een sensor.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten
controleren of monteer na een lekke band het wiel
met de originele velg, dat is voorzien van een sensor.
Parkeerhulp achter,
geluidssignaal
Dit systeem (afhankelijk van de uitvoering) bestaat
uit vier parkeersensoren die zijn aangebracht in de
achterbumper.
Het systeem waarschuwt de bestuurder voor elk
obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat zich
achter de auto bevindt.
Het waarschuwt u
echter niet voor objecten die zich
direct onder de bumper bevinden. Bij aanvang van
de manoeuvre waargenomen paaltjes, pionnen bij
wegwerkzaamheden of gelijksoortige voorwerpen worden niet altijd meer gesignaleerd wanneer de
auto te dicht genaderd is.
De parkeerhulp achter kan worden gecombineerd
met de achteruitrijcamera.
Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven.
Let vooral goed op wanneer u achteruitrijdt
terwijl de achterdeuren zijn geopend.
Let er bij slecht weer en in de winter altijd op
dat de sensoren niet met modder, sneeuw of ijs
bedekt zijn.
Werking
F Schakel de achteruitversnelling in.
Een geluidssignaal geeft de afstand tot het obstakel
aan. Hoe dichter de auto bij het obstakel komt, hoe
korter de tijd tussen de geluidssignalen is.
6
Rijden
Page 114 of 232

112
Uitschakelen
F Zet de versnellingsbak in de neutraalstand.
Storing
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats
als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden in
combinatie met een melding op het
display.
Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera (afhankelijk van de uitvoering)
bevindt zich aan de achterzijde, ter hoogte van het
derde remlicht.
Inschakelen
De camera wordt automatisch ingeschakeld zodra
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld en blijft
actief tot een snelheid van ongeveer 15 km/h. Bij
een snelheid hoger dan 18
km/h wordt de camera
uitgeschakeld.
De camera wordt ook ingeschakeld als de auto
stilstaat en de achterdeuren worden geopend.
Uitschakelen
Als een vooruitversnelling wordt ingeschakeld,
wordt het laatste beeld nog ongeveer 5 seconden
weergegeven en gaat het scherm vervolgens uit.
Het laatste beeld wordt op dezelfde wijze
weergegeven als de auto stilstaat en de
achterdeuren worden gesloten.
Onder optimale omstandigheden van de auto
(stand op het wegdek, belading) is het bereik
van de camera ongeveer 3
meter in diepte en
5,5
meter in breedte.
Het beeldbereik is afhankelijk van de (weers)
omstandigheden buiten de auto (lichtsterkte,
regen, sneeuw, mist, …), de belading van de
auto en de stand van de auto ten opzichte van
het wegdek.
Gebruik om de camera en het scherm te
reinigen geen schoonmaakmiddelen die
krassen op het glas kunnen veroorzaken.
Het is raadzaam hier voor gebruik te maken
van een zachte doek of plumeau.
De camerabeelden worden weergegeven op een
scherm in de cabine.
De camera kan worden in- en uitgeschakeld
via het menu "Instellingen" van het audio-/
telematicasysteem met touchscreen.
Deze beelden zijn een visueel hulpmiddel bij het
achteruitrijden. De achteruitrijcamera kan worden
gecombineerd met de parkeerhulp achter.
Als de auto minder dan ongeveer 30 centimeter
van het obstakel ver wijderd is, is het geluidssignaal
continu hoorbaar.
Rijden
Page 115 of 232

113
LuchtveringNaast de standaard wagenhoogte beschikt u over
6 standen, omhoog (van +1 tot +3) en omlaag (van
-1
tot -3). De ingestelde stand wordt aangegeven op
het display van het instrumentenpaneel.
Handmatig wijzigen van de
wagenhoogte achter
Wagenhoogte achter omhoog
F Druk kort op de toets om een hogere stand te selecteren.
Elke keer dat op de toets wordt
gedrukt (lampje brandt), wordt de
wagenhoogte achter één stand
verhoogd: +1
tot +3.
Houd de toets ingedrukt om de hoogste stand (+3)
te selecteren.
Wagenhoogte achter omlaag
F Druk kort op de toets om een lagere stand te selecteren.
Als uw auto is voorzien van luchtvering, kunt u
de
hoogte van de wagenhoogte achter wijzigen om het
in- en uitladen te vergemakkelijken.
Elke keer dat op de toets wordt gedrukt (lampje
brandt), wordt de wagenhoogte achter één stand
verlaagd: -1 tot -3.
Houd de toets ingedrukt om de laagste stand (-3) te
selecteren.
Terugkeren naar de nominale
wagenhoogte achter
F Druk op de schakelaar "omhoog" (bij een lage stand van de vering) of "omlaag" (bij een hoge
stand) tot de nominale stand is bereikt.
Uitschakelen
F Houd de twee toetsen gelijktijdig ingedrukt om het systeem uit te schakelen. De LED's blijven
branden.
Weer inschakelen
Houd beide schakelaars nogmaals gelijktijdig
omlaag om het systeem opnieuw in te schakelen. De
LED's gaan uit.
Bij een wagensnelheid hoger dan 5
km/h,
wordt het systeem automatisch weer
ingeschakeld.
Automatische wijziging van
de wagenhoogte achter
Bij een wagensnelheid hoger dan 20 km/h wordt de
w agenhoogte achter automatisch op de nominale
stand teruggebracht.
6
Rijden
Page 116 of 232
114
Storing
In het geval van een storing in dit
systeem gaat dit verklikkerlampje
branden.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Het rijden met een te lage of te hoge
wagenhoogte kan schade aan de onderzijde
van de auto veroorzaken.
De wagenhoogte kan automatisch worden
bijgesteld afhankelijk van eventuele wijzigingen
in temperatuur of lading.
Gebruik dit systeem niet onder de volgende
omstandigheden:
-
w
erkzaamheden onder de auto,
-
h
et ver wisselen van een wiel,
-
v
er voer van de auto met een vrachtauto,
trein, veerpont, enz.
Controleer alvorens de wagenhoogte hoger of
lager in te stellen of er zich geen voor werpen
of personen dicht bij de auto bevinden om
beschadiging van de auto of letsel aan
personen te voorkomen.
Rijden
Page 117 of 232
ZORGELOOS BIJVULLEN
MET TOTAL QUARTZ-
SMEERMIDDELENAl meer dan 45 jaar delen TOTAL
en CITROËN dezelfde waarden:
topprestaties, creativiteit en technische
innovatie.
In dit kader heeft TOTAL een serie
TOTAL QUARTZ-smeermiddelen
ontwikkeld die geschikt zijn voor
motoren van het merk CITROËN,
zodat ze nog minder brandstof
verbruiken en nog minder belastend
zijn voor het milieu.
TOTAL en CITROËN testen de
betrouwbaarheid en de prestaties
van hun producten tijdens
autosportwedstrijden onder extreme
omstandigheden.
Kies voor TOTAL QUARTZ-
smeermiddelen om uw auto
te onderhouden. Dé garantie
voor een optimale levensduur
en voor uitstekende
prestaties van uw motor.
Page 118 of 232

116
Brandstof
De inhoud van de brandstoftank bedraagt ongeveer
90 liter .
Er zijn ook brandstoftanks leverbaar met een
inhoud van 60
en 120 liter, afhankelijk van de
motoruitvoering.
Laag brandstofniveau
Als het minimumbrandstofniveau
E (Empty) is bereikt, gaat dit
verklikkerlampje branden.
Afhankelijk van de inhoud van de brandstoftank en
de motoruitvoering bevat de tank nog ongeveer
10
of 12
liter brandstof.
Tank bij de eerstvolgende gelegenheid om een lege
brandstoftank te voorkomen.
Vullen
Het tanken dient met afgezette motor te
geschieden.
F
O
pen de brandstofvulklep.
F
H
oud de zwarte dop met één hand vast.
F
S
teek met de andere hand de sleutel in het slot
en draai deze linksom. Een etiket aan de binnenzijde van de tankklep geeft
aan welke brandstof u
moet tanken voor het type
motor in uw auto.
Laat het vulpistool bij het aftanken van de auto nooit
meer dan 3 keer automatisch uitspringen. Indien dit
wel gebeurt kunnen er storingen optreden.
F
V
ergrendel na het tanken de zwarte dop en sluit
de vulklep.
Tank nooit als de motor door het Stop & Start-
systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het
contact af met de sleutel.
F
V
er wijder de zwarte dop van de vulopening en
bevestig hem aan de haak aan de binnenzijde
van de vulklep.
Onderbreking
brandstoftoevoer
Bij een aanrijding worden de brandstoftoevoer en
de elektrische voeding van de auto automatisch
onderbroken.
Bovendien worden de alarmknipperlichten en de
plafonniers ingeschakeld en worden de portieren
ontgrendeld.
Om brand te voorkomen, dient u voordat u
na een aanrijding de brandstoftoevoer en
elektrische voeding herstelt te controleren of
er geen brandstof lekt en of er geen vonken
zichtbaar zijn.
F Herstel de brandstoftoevoer door op de eerste knop rechtsvoor te drukken.
Praktische informatie
Page 119 of 232
117
F Druk ver volgens op de tweede knop in het accucompartiment onder de vloer (minibus) om
de elektrische voeding te herstellen.
Bij de andere uitvoeringen is de tweede knop
vervangen door een zekering. Neem in dat
geval contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
7
Praktische informatie
Page 120 of 232

118
Geschikte brandstoffen
Brandstof voor
dieselmotoren
De dieselmotoren zijn geschikt voor biobrandstoffen
die aan de huidige en toekomstige Europese
richtlijnen voldoen en die bij tankstations getankt
kunnen worden:Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN590
gemengd met biobrandstof die
voldoet aan de richtlijn EN14214 (met
een gehalte aan methyl-estervetzuren
van 0
tot 7%),
Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN16734
gemengd met biobrandstof die
voldoet aan de richtlijn EN14214 (met
een gehalte aan methyl-estervetzuren
van 0
tot 10%),
Paraffinehoudende diesel die voldoet
aan de richtlijn EN15940
gemengd met
biobrandstof die voldoet aan de richtlijn
EN14214 (met een gehalte aan methyl-
ester vetzuren van 0
tot 7%).Raadpleeg voor meer informatie het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof
(zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke
olie, stookolie …) is nadrukkelijk verboden
(kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).
Alleen het gebruik van dieseladditieven die
voldoen aan de norm B715000
is toegestaan.Diesel bij lage
buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan
paraffine in zomerdiesel vlokvorming en storingen
in het brandstofsysteem van uw auto veroorzaken.
Om dit te voorkomen is het raadzaam winterdiesel
te tanken en de tank voor minimaal 50% gevuld te
houden.
Als desondanks de motor bij een temperatuur lager
dan -15 °C moeilijk aanslaat, laat dan de auto even in
een garage of ver warmde werkplaats staan.
De brandstof B20
of B30
die voldoet
aan de richtlijn EN16709
is ook geschikt
voor de dieselmotor van uw auto. Maar
als deze brandstof, ook al is het slechts
incidenteel, wordt gebruikt, moeten de
bijzondere onderhoudsvoorschriften
(voor "Zware rijomstandigheden") strikt
worden nageleefd.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor
beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig zijn een
specifieke brandstofsoort te gebruiken
(specifiek octaangetal, specifieke commerciële
benaming enz.) om de goede werking van de
motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met uw
dealer.
Praktische informatie