Page 97 of 232

95
Weer inschakelen
Storing
F Druk nogmaals op deze toets.
Het systeem is dan opnieuw actief; het lampje
van de toets gaat uit en er wordt een melding
weergegeven.
Bij een storing in het Stop & Start-systeem
wordt het systeem uitgeschakeld, gaat dit
verklikkerlampje branden en wordt er een
melding weergegeven op het display van
het instrumentenpaneel.
Onderhoud
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen.
Het Stop & Start-systeem maakt gebruik van
geavanceerde technologie. Werkzaamheden
aan dit type accu mogen dan ook uitsluitend
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan de motor gestart worden door het
koppelingspedaal volledig in te trappen of door de
versnellingsbak in de neutraalstand te zetten. Dit systeem heeft specifieke kenmerken en maakt
gebruik van een speciale accu (raadpleeg voor
meer informatie het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats).
Het gebruik van een andere dan de door CITROËN
voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen in
het systeem.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de accu
.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op
een helling ongeveer 2
seconden op zijn plaats. In
die tijd kunt u
uw voet van het rempedaal naar het
gaspedaal verplaatsen.
Deze in de dynamische stabiliteitscontrole
geïntegreerde functie (ook bekend onder de naam
HHC (Hill Holder Control)) wordt geactiveerd onder
de volgende omstandigheden:
-
d
e auto moet stilstaan met draaiende motor en
het rempedaal ingetrapt,
-
d
e helling moet steiler zijn dan 5%,
-
b
ij het omhoog rijden op een helling moet de
versnellingsbak in de neutraalstand staan
of moet een andere versnelling dan de
achteruitversnelling zijn ingeschakeld,
-
b
ij het afdalen van een helling moet de
achteruitversnelling zijn ingeschakeld.
De Hill Start Assist is een voorziening om het
rijcomfort te vergroten en kan niet gebruikt
worden als elektrische parkeerrem.
6
Rijden
Page 98 of 232

96
Werking
Als u het rempedaal en het koppelingspedaal hebt
ingetrapt, hebt u zodra u het rempedaal loslaat
ongeveer 2
seconden de tijd om, zonder dat de auto
de helling af begint te rollen, gas te geven en weg
te rijden.
Bij het wegrijden wordt de functie automatisch
gedeactiveerd door de remdruk geleidelijk te laten
afnemen. Gedurende deze fase is het mogelijk dat
de remmen hoorbaar zijn, het teken dat de auto in
beweging komt. Verlaat de auto niet in de korte periode dat de
Hill Start Assist in werking is.
Als u
de auto moet verlaten ter wijl de motor
draait, trek de parkeerrem dan handmatig aan
en controleer of het verklikkerlampje van de
parkeerrem brandt.
De Hill Start Assist wordt uitgeschakeld:
-
a
ls u
het koppelingspedaal laat opkomen,
-
a
ls de parkeerrem wordt aangetrokken,
-
a
ls de motor wordt afgezet,
-
a
ls de motor afslaat.
Storing
In het geval van een storing in het
systeem gaat dit verklikkerlampje
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding ter
bevestiging op het display. Laat
het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Verkeersbordherkenning
Bij dit rijhulpsysteem is de auto voorzien van een
camera boven aan de voorruit.
De camera detecteert de volgende
verkeersbordtypen en geeft de betreffende
informatie in het instrumentenpaneel weer.
-
snelheidslimieten,
-
inhaalverboden,
-
e
inde van hierboven vermelde limieten/
verboden.
Het systeem detecteert hoog en laag aangebrachte
verkeersborden aan de linker- en rechterzijde van de
weg, evenals boven elkaar geplaatste borden.
Het systeem detecteert alleen ronde
verkeersborden.
Rijden
Page 99 of 232

97
De eenheid van de snelheidslimiet (mph of
km/h) hangt af van het land waarin u rijdt.
Houd hier rekening mee om te voorkomen dat
u
de snelheidslimiet overschrijdt.
Als u
in een ander land bent, moet de eenheid
van snelheid die door het instrumentenpaneel
wordt aangegeven gelden voor het land waarin
u
rijdt; anders werkt het systeem niet correct.
Het snelheidslimietherkenningssysteem is
een hulpsysteem; het geeft niet altijd de juiste
snelheidslimiet aan.
De snelheidslimietborden langs of boven de
weg hebben altijd prioriteit boven de door het
systeem weergegeven snelheidslimieten.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven vestigen.
De bestuurder moet zich houden aan de
verkeersregels en de snelheid van het voertuig
aanpassen aan het weer en het verkeer.
Het is mogelijk dat het systeem de
snelheidslimiet niet weergeeft wanneer
binnen een vooraf ingestelde periode geen
snelheidslimietbord wordt gedetecteerd.
Het systeem is ontworpen voor het detecteren
van borden die voldoen aan de regels
van het Verdrag van Wenen betreffende
verkeersborden. Voor een correcte werking van het systeem:
-
R einig het gedeelte van de voorruit vóór de
camera regelmatig.
-
V
oer geen reparaties uit in het gedeelte van
de voorruit bij de camera.
Bij het ver vangen van lampen wordt ten zeerste
aangeraden originele vervangingsonderdelen te
gebruiken.
Bij het gebruik van andere lampen werkt het systeem
mogelijk minder goed.
Werkingsprincipes Weergave op het
touchscreen en vervolgens
op het instrumentenpaneel
Een verkeersbord wordt in twee fasen weergegeven:
-
D e eerste keer dat een verkeersbord wordt
gedetecteerd, wordt het gedurende 40
seconden
weergegeven in een pop-up op het touchscreen.
-
V
er volgens wordt het verkeersbord op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Het systeem kan twee verkeersborden
(snelheidslimiet en inhaalverbod/einde inhaalverbod)
parallel op de twee daartoe bestemde zones van het
instrumentenpaneel weergeven.
Als een aanvullend verkeersbord wordt
gedetecteerd, zoals een verkeersbord met een
lagere snelheidslimiet bij nat wegdek, wordt dit
in een leeg venster onder het desbetreffende
verkeersbord weergegeven. Dit systeem detecteert met behulp van de boven aan
de voorruit geplaatste camera aanduidingen van
snelheidslimieten en inhaalverboden en borden die
het einde van de snelheidslimiet of het inhaalverbod
aanduiden.
Het verkeersbord wordt door de camera gelezen
en wordt nadat de auto het bord passeert in het
instrumentenpaneel weergegeven.
6
Rijden
Page 100 of 232

98
De aanvullende verkeersborden worden als volgt
gefilterd:
-
V
erkeersborden met betrekking tot sneeuw of
ijzel worden uitsluitend weergegeven als de
buitentemperatuur lager is dan 3
°C.
-
V
erkeersborden met betrekking tot sneeuw,
regen of mist worden uitsluitend weergegeven
als de ruitenwissers zijn ingeschakeld ter wijl de
buitentemperatuur lager is dan 3
°C.
-
V
oor het vrachtverkeer bedoelde verkeersborden
worden niet weergegeven als ze betrekking
hebben op voertuigen met een gewicht van
minder dan 4
ton.
-
V
oor landbouwverkeer bedoelde verkeersborden
worden niet weergegeven.
Verkeersborden zoals die voor een inhaalverbod
verdwijnen na ongeveer 40
seconden weer van het
instrumentenpaneel.
Inschakelen/uitschakelen
De functie kan worden geconfigureerd via de toets
MODE ; selecteer "ON" of "OFF" in het menu "Traffic
Sign".
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de configuratie van de
auto .
Beperkingen van de
werking
De regelgeving met betrekking tot snelheidslimieten
verschilt per land.
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen van
kracht kunnen zijn:
-
s
lecht weer (regen, sneeuw),
-
luchtvervuiling,
-
t
rekken van een aanhanger, caravan,
-
r
ijden met sneeuwkettingen,
-
r
ijden met een niet-originele verenset,
-
r
ijden met een band die met een
bandenreparatieset is gerepareerd,
-
b
eginnende bestuurders. Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
- sl
echt zicht (verblindend zonlicht,
onvoldoende verlichting van de weg,
sneeuwval, harde regen, dichte mist,
te grote afstand tussen de auto en het
verkeersbord),
-
z
eer lage temperaturen of zeer slechte
weersomstandigheden,
-
g
edeelte van de voorruit voor de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een
s t i c ke r,
-
s
toring van de camera,
-
v
erouderde of onjuiste kaartgegevens,
-
a
fgeschermde of onleesbare borden (door
andere voertuigen, vegetatie, sneeuw),
-
v
erkeersborden die niet aan de norm
voldoen, of die beschadigd of ver vormd
zijn,
-
h
ellingshoek van de weg waardoor het bord
uit het zicht van de camera valt (bijv. aan
één zijde),
-
o
ngelijk verdeelde lading waardoor de
camera een grote hoek moet maken (het
systeem werkt mogelijk even niet zodat de
camera zichzelf kan kalibreren).
Rijden
Page 101 of 232

99
Snelheidsbegrenzer
Dit systeem voorkomt dat de auto
de door de bestuurder ingestelde
snelheid overschrijdt.
Het instellen van de maximumsnelheid is mogelijk bij
stilstaande auto met draaiende motor, of tijdens het
rijden als minimaal de 2e versnelling is ingeschakeld.
De minimale snelheid die ingesteld kan worden is
30
km/h.
De snelheid wordt verhoogd naarmate het
gaspedaal dieper wordt ingetrapt tot aan het zware
punt van het gaspedaal, waarbij de ingestelde
snelheid is bereikt.
Als het gaspedaal tot voorbij het zware punt wordt
ingetrapt, wordt de ingestelde snelheid echter
overschreden. Om de snelheidsbegrenzing te
her vatten laat u
het gaspedaal geleidelijk los en
keert u
terug naar een snelheid onder de ingestelde
snelheid. 1.
Selecteer de snelheidsbegrenzerfunctie.
2. Inschakelen/uitschakelen van de functie.
3. Instellen van een snelheid.
De status van de geselecteerde stand en de
ingestelde snelheid verschijnen op het display van
het instrumentenpaneel. De snelheidsbegrenzer is niet meer dan
een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de
snelheidslimiet altijd gerespecteerd moet
worden en dat de bestuurder altijd waakzaam
moet blijven.
Selecteren van de functie
F Draai de ring in de onderste stand. De begrenzer is dan geselecteerd,
maar nog niet actief.
Het display geeft OFF en de laatst ingestelde
snelheid weer.
Instellen van een snelheid
Er kan, bij draaiende motor, een snelheid worden
ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen.
Verhogen van de ingestelde snelheid:
F
B
eweeg de hendel omhoog (+).
Tik kort om de snelheid met 1
km/h te verhogen.
Houd de hendel omlaag om de snelheid in stappen
van 5
km/h te verhogen.
Verlagen van de ingestelde snelheid:
F
B
eweeg de hendel omlaag (-).
Tik kort om de snelheid met 1
km/h te verlagen.
Houd de hendel omlaag om de snelheid in stappen
van 5
km/h te verlagen.
6
Rijden
Page 102 of 232

100
Inschakelen/uitschakelen
Overschrijden van de
ingestelde snelheid
F Trap het gaspedaal met kracht in tot voorbij het
weerstandspunt om de
ingestelde snelheid te
overschrijden. Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Uitschakelen van de functie
F Draai de ring in de middenstand O
of zet het contact af om het systeem
uit te schakelen.
De laatst ingestelde snelheid blijft in het geheugen
opgeslagen.
Storing
Door de eerste keer op de toets te drukken wordt de
snelheidsbegrenzer geactiveerd.
De aanduiding OFF annuleert het scherm en er
wordt een melding weergegeven om het activeren te
bevestigen.
Druk nogmaals op de toets om de begrenzer uit
te schakelen. De aanduiding OFF wordt weer
weergegeven op het display en er wordt een melding
weergegeven om het uitschakelen te bevestigen. De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld
en de ingestelde snelheid knippert op het display.
Laat om de begrenzer weer in te schakelen de
snelheid zakken tot een snelheid lager dan de
ingestelde snelheid.
Vaste snelheidsbegrenzer
Als de auto is voorzien van een snelheidsbegrenzer
kan de snelheid vast zijn begrensd op 90
of
100
km/h.
Deze maximumsnelheid staat aangegeven op een
sticker in het interieur.
Deze vaste snelheidsbegrenzer werkt niet volgens
het principe van een snelheidsregelaar. De
functie kan niet tijdens het rijden worden in- en
uitgeschakeld. Het gebruik van matten die niet door CITROËN
zijn goedgekeurd, kan de werking van de
snelheidsbegrenzer hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten op elkaar.
De ingestelde snelheid wordt gewist en in plaats
daar van verschijnen streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Rijden
Page 103 of 232

101
De maximumsnelheid is af fabriek ingesteld op
basis van de regelgeving in het verkoopland.
Deze maximumsnelheid kan niet door de
bestuurder worden gewijzigd.
Als u
de maximumsnelheid wilt wijzigen, neem
dan contact op met het CITROËN-netwerk.
Snelheidsregelaar
Om een snelheid op te slaan of het systeem
te activeren moet de rijsnelheid hoger zijn dan
30
km/h en moet minimaal de 2e versnelling zijn
ingeschakeld.
1. Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. Inschakelen/uitschakelen van de functie.
3. Instellen van een snelheid. De status van de snelheidsregelaar wordt
aangegeven door een verklikkerlampje in de
toerenteller en meldingen op het display van het
instrumentenpaneel.
Functie geselecteerd.
Functie uitgeschakeld.
Selecteren van de functie
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een ingestelde
constante snelheid rijden zonder gas te
hoeven geven.
Eerste keer activeren/
instellen van een snelheid
F Breng uw auto met het gaspedaal op de gewenste snelheid. Deze snelheid wordt nu door de auto gehandhaafd.
F
D
raai de ring in de hoogste
stand. De snelheidsregelaar
is geselecteerd, maar nog niet
geactiveerd en er is nog geen
snelheid ingesteld.
Het verklikkerlampje gaat branden op
het instrumentenpaneel. F
B
eweeg de hendel omhoog (+) of omlaag (-) om
de snelheid op te slaan. Ter bevestiging van de
activering wordt een melding weergegeven op
het display van het instrumentenpaneel.
De opgeslagen snelheid wordt weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Het is mogelijk gas te geven
en tijdelijk met een hogere
snelheid dan de ingestelde
snelheid te rijden.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangenomen.
6
Rijden
Page 104 of 232

102
Uitschakelen (OFF)
Weer inschakelenDe auto neemt de laatst ingestelde snelheid weer
aan.
U kunt ook de procedure "eerste keer activeren"
herhalen.
Ingestelde snelheid
wijzigen
De ingestelde snelheid kunt u op twee manieren
v erhogen:
Zonder het gaspedaal:
Met het gaspedaal:
F
T
rap het gaspedaal in tot de gewenste snelheid
is bereikt, Verlagen van de ingestelde snelheid:
Uitschakelen van de functie
F Draai de ring in de middenstand O
of zet het contact af om het systeem
uit te schakelen.
De ingestelde snelheden worden uit het geheugen
gewist als het contact wordt afgezet.
F
D
ruk op deze toets.
of
F
T
rap het rem- of koppelingspedaal in.
Via een melding op het display van het
instrumentenpaneel wordt de uitschakeling
bevestigd.
F Druk na het onderbreken van de snelheidsregelaar op deze toets. Ter bevestiging van het weer
inschakelen wordt een melding weergegeven op
het display van het instrumentenpaneel.
F Beweeg de hendel omhoog (+).
Tik kort om de snelheid met 1 km/h te verhogen.
Houd de hendel omlaag om de snelheid in stappen
van 5
km/h te verhogen. F
B
eweeg de hendel omhoog (+) of omlaag (-).
F
B
eweeg de hendel omlaag (-).
Tik kort om de snelheid met 1 km/h te verlagen.
Houd de hendel omlaag om de snelheid in stappen
van 5
km/h te verlagen.
Rijden