Page 97 of 248

95
Om technische redenenen, zoals het
verbeteren van de telematicadiensten,
behoudt de fabrikant zich het recht voor om op
elk willekeurig moment het telematicasysteem
in de auto te wijzigen.
Urgence-noodoproep
of Assistance-
pechhulpoproep(type 2)
Urgence-noodoproep met
lokalisering
** Afhankelijk van de geografische dekking van de Urgence-noodoproep met lokalisering en de
Assistance-pechhulpoproep met lokalisering, en
van de officiële landstaal die door de eigenaar
van de auto is gekozen.
Druk in geval van nood langer dan
2
seconden op deze knop.
Het knipperen van het groene
ledlampje en het gesproken
bericht bevestigen dat de oproep
is verstuurd naar de alarmcentrale
van de Urgence-noodoproep met
lokalisering.*
Het groene ledlampje blijft branden (zonder te
knipperen) wanneer de verbinding tot stand is
gebracht.
Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit. De alarmcentrale van de Urgence-noodoproep met
lokalisering lokaliseert onmiddellijk uw auto, neemt
in uw landstaal contact met u
op**en roept indien
nodig de hulp in van de bevoegde hulpdiensten. In
landen waar de alarmcentrale niet operationeel is
of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd,
wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de
hulpdiensten (112), zonder lokalisatie.
Als een aanrijding wordt gedetecteerd door de
elektronische eenheid airbags, wordt ongeacht
of er airbags worden geactiveerd automatisch
een noodoproep verstuurd.
Indien u gebruikmaakt van de dienst
DS Connect BOX met SOS-pakket,
beschikt u over aanvullende diensten via uw
persoonlijke pagina op de website voor uw
land.
Werking van het systeem
Bij het aanzetten van het contact
gaat het groene lampje 3 seconden
branden. Dit duidt op een goede
werking van het systeem.
*
A
fhankelijk van de algemene
gebruiksvoor waarden, die u
bij uw verkooppunt
kunt opvragen, en de technische beperkingen
van het systeem. De lijst van de landen waar het systeem werkzaam
is en de lijst van beschikbare telematicadiensten
kunt u
bij uw verkooppunt opvragen of op de
internetsite voor uw land bekijken.
Voor alle landen uitgezonderd Rusland, Wit-
Rusland en Kazachstan.
Voor Rusland, Wit-Rusland en Kazachstan.
In beide gevallen is het mogelijk dat de Urgence-
noodoproep of Assistance-pechhulpoproep niet
meer werkt.
Raadpleeg zo snel mogelijk een erkend reparateur. Het rode lampje knippert en dooft
ver volgens: er is een storing in het
systeem.
Het rode lampje blijft branden: ver vang de
noodbatterij.
Het rode lampje blijft branden: er is
een storing in het systeem.
Het rode lampje knippert: de noodbatterij moet
worden vervangen.
05
Veiligheid
Page 98 of 248

96
Bij een storing in het systeem kan er wel met
de auto worden gereden.
Assistance-pechhulpoproep
met lokalisering
** Afhankelijk van de geografische dekking van de Urgence-noodoproep met lokalisering en de
Assistance-pechhulpoproep met lokalisering, en
van de officiële landstaal die door de eigenaar
van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem werkzaam
is en de lijst van beschikbare telematicadiensten
kunt u
bij uw verkooppunt opvragen of op de
internetsite voor uw land bekijken. Druk langer dan 2
seconden op
deze knop voor het aanvragen van
hulp bij het stranden van de auto.
Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is
verstuurd**.
Door deze knop meteen opnieuw in te drukken,
wordt de aanvraag geannuleerd.
Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.
Geolokalisatie
U kunt de geolokalisatie uitschakelen door
gelijktijdig op de toetsen "Urgence-noodoproep met
lokalisering" en "Assistance-pechhulpoproep met
lokalisering" te drukken en ver volgens op de toets
"Assistance-pechhulpoproep met lokalisering" te
drukken om te bevestigen.
U kunt de geolokalisatie uitschakelen door
gelijktijdig op de toetsen "Urgence-noodoproep met
lokalisering" en "Assistance-pechhulpoproep met
lokalisering" te drukken en ver volgens op de toets
"Assistance-pechhulpoproep met lokalisering" te
drukken om te bevestigen. Wanneer u
uw auto buiten het netwerk van
het merk hebt gekocht, raden wij u
aan de
aanwezigheid van deze diensten bij het
netwerk te laten controleren en eventueel
configureren. In een meertalig land kunt u
het
systeem laten configureren in de officiële
landstaal van uw voorkeur.
Om technische redenen en met name ter
verbetering van de telematicadiensten
behoudt de fabrikant zich het recht voor om op
elk willekeurig moment het telematicasysteem
in de auto te wijzigen.Elektronisch
stabiliteitsprogramma
(ESP)
Het elektronische stabiliteitsprogramma (ESP)
omvat de volgende systemen:
-
h
et antiblokkeersysteem (ABS) en de
elektronische remdrukregelaar (EBD),
-
d
e noodremassistentie (NR A),
-
d
e antispinregeling (ASR),
-
d
e dynamische stabiliteitscontrole (DSC).
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een
betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en
dragen bij tot een betere controle in bochten, vooral
op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in
het geval van een noodstop.
De EBD verdeelt de remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (NRA)
Dit systeem zorgt er voor dat in noodgevallen de
optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de
remafstand kleiner wordt.
05
Veiligheid
Page 99 of 248

97
Antispinregeling (ASR)
De ASR past de aandrijfkracht aan om het
doorspinnen van de wielen te beperken via de
remmen van de aangedreven wielen en de motor.
De ASR zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het
accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC)
De dynamische stabiliteitscontrole houdt de vier
wielen in de gaten en grijpt, als de koers van de auto
afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting,
automatisch in via de remmen van een of meerdere
wielen en het motorkoppel om de auto voor zover
mogelijk weer in de juiste koers te brengen.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)Het systeem wordt geactiveerd als het rempedaal
sneller wordt ingetrapt dan een bepaalde
grenswaarde. Dit is voelbaar door een afname van
de benodigde bedieningskracht en een toename
van de remeffectiviteit.Als dit lampje blijft branden, duidt dit op
een storing in het ABS-systeem.
De normale remwerking van uw auto blijft
behouden. Rijd wel voorzichtig en matig uw
snelheid. Als deze lampjes gaan branden in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding, duidt dit op een storing
in de elektronische remdrukregelaar
(EBD).
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden
en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd
die voor uw auto zijn gehomologeerd.
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat
merkbaar aan het trillen van het rempedaal; dit
is de normale werking. Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het niet los.
Antispinregeling
(ASR)/Dynamische
stabiliteitscontrole (DSC)
Activering
Deze systemen worden automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
Deze systemen treden in werking zodra de wielen te
weinig grip of tractie hebben.
In dat geval gaat dit lampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Deactiveren
Als het onder bijzonder moeilijke omstandigheden
(diepe sneeuw, modder enz.) niet lukt om weg te
rijden, kan het nuttig zijn deze systemen tijdelijk uit
te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Laat in beide gevallen zo snel mogelijk uw auto
controleren door het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
05
Veiligheid
Page 100 of 248

98
F Druk op deze knop.
Als het verklikkerlampje van de knop brandt, zijn de
systemen uitgeschakeld.
Opnieuw inschakelen
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf 50 km/h, behalve bij uitvoeringen
met een 1,6
liter benzinemotor (THP 165, THP 155,
THP 150) en de PERFORMANCE-uitvoeringen.
F
D
ruk nogmaals op deze toets om de systemen
handmatig weer in te schakelen.
Storing
Als dit lampje en het lampje van de knop
gaan branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding, duidt dit
op een storing in deze systemen.
Laat uw auto controleren door het
netwerk van het merk of door een
gekwalificeerde werkplaats. ASR/DSC
Deze systemen zorgen voor meer veiligheid
tijdens het rijden. De bestuurder mag zich
echter nooit laten verleiden tot het nemen van
meer risico's of te hard rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen leiden
(regen, sneeuw, ijzel) wordt de kans dat de
wielen hun grip verliezen groter. Het is voor uw
veiligheid dus van het grootste belang dat de
systemen altijd ingeschakeld zijn, zeker als de
omstandigheden gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen
wordt verzekerd door de naleving van de
voorschriften van de fabrikant met betrekking
tot de wielen (banden en velgen), onderdelen
van het remsysteem, elektronische onderdelen
alsmede van de montageprocedures die door
het dealernetwerk worden toegepast.
Voor een doeltreffende werking van deze
systemen onder winterse omstandigheden
is het noodzakelijk de auto te voorzien van
winterbanden voor en achter die ervoor zorgen
dat de wegligging zo neutraal mogelijk is.
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra bescherming
van de bestuurder en passagier bij frontale en
zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding
zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor
dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra
het contact wordt aangezet.
Voor een nog betere bescherming beperken de
spankrachtbegrenzers de kracht waarmee de
gordels tegen het lichaam van de inzittenden
getrokken wordt.
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
05
Veiligheid
Page 101 of 248

99
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F Houd de gordel tijdens het oprollen vast.
Waarschuwingslampje
veiligheidsgordel losgemaakt/niet
vastgemaakt
Als het contact wordt aangezet, gaat dit
lampje branden om aan te geven dat
de bestuurder en/of voorpassagier zijn
gordel nog niet heeft vastgemaakt.
Als de snelheid hoger is dan 20
km/h,
knippert het lampje gedurende twee
minuten in combinatie met een steeds
sterker wordend geluidssignaal. Na
deze twee minuten blijft dit lampje
branden zolang de bestuurder en/of
de voorpassagier de gordel niet heeft
vastgemaakt.
Veiligheidsgordels achter
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F H oud de gordel tijdens het oprollen vast.
F
C
ontroleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
De zitplaatsen achter zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat.
05
Veiligheid
Page 102 of 248

100
Instructies
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden
hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het
een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet
om; de gordels werken dan niet optimaal.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die er voor zorgt dat de lengte van
de gordel automatisch wordt aangepast aan de
lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel wordt
automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van de
gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle gedeelte
van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn uitgerust met een
automatische blokkeerinrichting die wordt
geactiveerd tijdens een aanrijding, plotseling
remmen of over de kop slaan van de auto. U kunt
de blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan
de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat
de riem weer een stukje wordt opgerold.Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
d
ient deze strak om het lichaam te worden
gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging naar
voren worden getrokken, zonder dat de gordel
gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
-
m
ag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd. Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12
jaar of kleiner dan
1,50
m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één
persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het
rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over kinderzitjes .
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door een
dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
om te garanderen dat de werkzaamheden volgens
de voorschriften worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig
controleren door het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels
beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een
reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het
dealernetwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen van
een stoel of de achterbank of de gordel zich op de
juiste plaats bevindt en goed is opgerold. In het geval van een aanrijding
De gordelspanners kunnen,
afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding , vóór
en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het
activeren van de pyrotechnische gordelspanners
gaat gepaard met wat onschadelijke rook en
een knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de
airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding controleren en
eventueel vervangen door het dealernetwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
05
Veiligheid
Page 103 of 248

101
Airbags
Algemeen
De airbags zijn ontworpen om de inzittenden
(uitgezonderd de passagier op de middelste
zitplaats achterin) zo goed mogelijk te beschermen
tegen de gevolgen van een ernstige aanrijding. De
airbags vormen een aanvulling op de werking van
de veiligheidsgordels met spankrachtbegrenzers
(uitgezonderd de veiligheidsgordel van de middelste
zitplaats achterin).
Bij een aanrijding registreren en analyseren de
elektronische schoksensoren de frontale en
zijdelingse krachten waaraan de detectiezones voor
een aanrijding worden blootgesteld:
-
b
ij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de auto
(uitgezonderd de middelste passagier achter)
te helpen beschermen. Direct na de aanrijding
ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het
zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de
auto eventueel kunnen verlaten,
-
b
ij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen
waarbij de auto over de kop slaat, treden de
airbags niet in werking. De veiligheidsgordels
helpen u
in deze situaties voldoende te
beschermen. De airbags werken alleen als het contact is
ingeschakeld.
De airbags werken slechts één keer. Als er
een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens
hetzelfde of een volgend ongeval), worden de
airbags niet meer opgeblazen.
Detectiezones voor een aanrijding
A.
Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij. Het activeren van een airbag gaat gepaard
met wat rook en een knal, als gevolg van de
activering van de pyrotechnische lading die in
het systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan voor
personen die hier gevoelig voor zijn, irriterend
zijn.
De knal die bij het afgaan van een airbag wordt
geproduceerd, kan het gehoor gedurende een
korte periode enigszins verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder en
voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding
door de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het
stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard
boven het dashboardkastje.
05
Veiligheid
Page 104 of 248

102
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de airbag
aan passagierszijde wanneer deze is uitgeschakeld,
bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone vóór (A), waarbij de
krachten in de lengterichting van de auto en vanaf
de voorzijde richting de achterzijde van de auto, die
zich op een horizontale ondergrond moet bevinden,
worden uitgeoefend.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de borst
en het hoofd van de inzittende voorin en het
dashboard om te verhinderen dat de inzittende naar
voren wordt geslingerd.
Storing
Als dit lampje op het
instrumentenpaneel gaat branden,
neem dan altijd contact op met
het dealernetwerk of met een
gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren. De kans
bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Zijairbags
De zijairbags beschermen de bestuurder en de
voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding
en verkleinen de kans op letsel.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de
rugleuning, aan de portierzijde.
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding
binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij B ,
waarbij de krachten loodrecht op de lengteas van de
auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde
van de auto worden uitgeoefend.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de heup
en de schouder van de inzittende voorin en het
desbetreffende portierpaneel.
Window-airbags
Dity systeem helpt de bestuurder en passagiers
(uitgezonderd de middelste passagier achter) te
beschermen bij een ernstige zijdelingse aanrijding,
om de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te
verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in de stijlen en
in de hemelbekleding.
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig met de zijairbag
aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een
ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte
van) de impactzone opzij ( B), waarbij de krachten
loodrecht op de lengterichting van de auto en vanaf
de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto
worden uitgeoefend.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden vóór en achter en de zijruiten.
Storing
Laat het systeem controleren door het
dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats als dit lampje op het
instrumentenpaneel gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display. De kans
bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij het
over de kop slaan gaat de airbag mogelijk
niet af.
Bij een aanrijding van achteren of een frontale
aanrijding gaat de airbag niet af.
05
Veiligheid