Page 169 of 248

167
F Controleer of de schakelaar van de compressor in de stand " O" staat.
F
R
ol de elektrische kabel, die onder de
compressor is opgeborgen, volledig uit.
F
Be
vestig de sticker met
snelheidslimiet.
De sticker met snelheidslimiet moet in
het interieur, in het gezichtsveld van de
bestuurder, worden geplakt om hem/haar te
herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is
gerepareerd. F
Z
et het contact aan.Als na ongeveer 7
minuten de druk niet 2 bar
is, is de band niet te repareren; neem contact
op met uw dealer of een gekwalificeerde
werkplaats om u
verder te helpen.
F
S
luit de stekker van de compressor aan op de
12 V-aansluiting van de auto. Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven.
F
A
ctiveer de compressor door de schakelaar in
de stand " l" te zetten tot de bandenspanning
2,0
bar bedraagt. Het afdichtmiddel wordt onder
druk in de band gespoten; maak de slang niet
los van het ventiel tijdens deze handeling (kans
op spatten). F
Z
et de schakelaar in de stand "O".
F
O
ntkoppel de stekker van de compressor van de
12 V-aansluiting in de auto.
F
M
onteer de dop op het ventiel.
F
V
erwijder de set.
F
V
er wijder de flacon met afdichtmiddel en berg
deze op.
Let op: het afdichtmiddel is schadelijk bij
inname en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van
kinderen.
De uiterste gebruiksdatum van het middel is
op de flacon vermeld.
Gooi de flacon na gebruik niet weg, maar lever
deze in bij een lid van het dealernetwerk of
een officieel inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats een nieuwe flacon
met afdichtmiddel te kopen.
08
Storingen verhelpen
Page 170 of 248

168
Rijd na het repareren van een band met de
bandenreparatieset niet sneller dan 80 km/h.
Bandenspanning controleren/
aanpassen
U kunt altijd de compressor, zonder inspuiting
van het afdichtmiddel, gebruiken om de
bandenspanning te controleren of de banden
op spanning te brengen.
F
V
er wijder het dopje van het ventiel van de band
en bewaar het op een schone plaats. F
C
ontroleer of de schakelaar van de compressor
in de stand " O" staat.
F
R
ol de elektrische kabel, die onder de
compressor is opgeborgen, volledig uit.
F
M
aak direct een rit van ongeveer vijf kilometer
met matige snelheid (tussen 20 en 60 km/h),
zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten.
F
Z
et de auto stil, controleer de reparatie en meet
de bandenspanning met de set. F
R
ol de slang uit die onder de compressor is
opgeborgen.
F
S
luit de slang aan op het ventiel en zet hem
stevig vast.
F
S
luit de stekker van de compressor aan op de
12 V-aansluiting van de auto.
F
Z
et het contact aan.F
S
chakel de compressor in door de schakelaar
in de stand " I" te zetten en breng de band
op de spanning die is aangegeven op de
bandenspanningssticker van de auto. Om de
bandenspanning te verlagen: druk op de zwarte
knop op de slang van de compressor, bij de
aansluiting op het ventiel. Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven.
08
Storingen verhelpen
Page 171 of 248

169
Als na 7 minuten de druk niet 2 bar is, is de
b and niet te repareren; neem contact op met
uw dealer of een gekwalificeerde werkplaats
om u
verder te helpen.
F
Z
et, zodra de gewenste spanning is bereikt, de
schakelaar in de stand " O".
F
V
erwijder de set en berg hem op.
Rijd met een tijdelijk gerepareerde band niet
meer dan 200
km; neem contact op met uw
dealer of een gekwalificeerde werkplaats om
de band te vervangen.
Als de spanning van één of meer
banden is aangepast, moet het
bandenspanningscontrolesysteem worden
gereset.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem .
Reservewiel
Scan de QR-code op pagina 3 om
i nstructievideo's te bekijken.
In het geval van een lekke band kunt u
het wiel met
het bij de auto geleverde gereedschap ver wisselen
volgens de onderstaande procedure.
Toegang tot het gereedschap
Overzicht van het gereedschap
1. Wielsleutel.
Hiermee kunt u
de wieldop ver wijderen en de
wielbouten losdraaien.
2. Krik met geïntegreerde slinger.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
3. Gereedschap voor het verwijderen van
sierdoppen.
Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen
de sierdoppen van de wielbouten worden
verwijderd.
4. Dop voor het verwijderen van slotbouten (in
het dashboardkastje).
Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel
de speciale slotbouten (indien aanwezig)
worden verwijderd.
Deze gereedschappen zijn specifiek voor uw
auto en kunnen, afhankelijk van de uitvoering
van uw auto, verschillen.
Gebruik het niet voor andere doeleinden.
De krik mag uitsluitend worden gebruikt
voor het ver wisselen van een wiel met een
beschadigde band.
Gebruik niet een andere krik dan de door de
fabrikant geleverde krik.
Als de auto niet is voorzien van de originele krik,
neem dan contact op met het dealernetwerk of
een gekwalificeerde werkplaats, om de door de
fabrikant voorgeschreven krik aan te schaffen.
De krik voldoet aan de Europese regelgeving
zoals deze is vastgelegd in de Richtlijn
2006/42/EG over machines.
De krik is onderhoudsvrij.
Het gereedschap bevindt zich onder de vloerplaat.
F
O
pen de achterklep.
F
T
il de vloerbekleding van de bagageruimte op
door aan de lus te trekken.
F
V
erwijder het opbergbak van polystyreen.
F
M
aak de houder met het gereedschap los en
haal hem er uit.
08
Storingen verhelpen
Page 172 of 248

170
Toegang tot het reservewiel
Verwijderen van het wielTerugplaatsen van het wiel
Het reser vewiel bevindt zich onder de vloer van de
bagageruimte.
Afhankelijk van het verkoopland is er een
noodreservewiel of een bandenreparatieset
aanwezig.
F
D
raai de centrale moer los.
F
V
erwijder het bevestigingssysteem (moer en
bout). F
T
il het reser vewiel aan de achterzijde op en trek
het naar u toe.
F
V
er wijder het wiel uit de bagageruimte.
Bij auto's met een noodreser vewiel kan het
wiel met de lekke band worden opgeborgen op
de plaats van het noodreser vewiel. U beschikt
dan echter niet meer over een vlakke bodem in
de bagageruimte.
F
L
eg het wiel in de reser vewielbak.
F
D
raai de moer op de bout een aantal
omwentelingen los.
F
P
laats het bevestigingssysteem (moer en bout)
op het midden van het wiel.
F
D
raai de centrale moer vast tot deze klikt en het
wiel goed vastzit. F
P
laats de houder met het gereedschap in het
hart van het wiel en maak de houder vast.
F
P
laats de polystyreen opbergbak terug.
F
L
eg de vloerbekleding van de bagageruimte op
zijn plek door deze voorzichtig om te vouwen.
08
Storingen verhelpen
Page 173 of 248

171
Verwijderen van het wiel
Zorg er voor dat de krik stabiel staat. Op
een gladde of losse ondergrond kan de krik
wegglijden of wegzakken – Kans op letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder de steunpunten
A of B onder de auto en zorg er voor dat het
contactvlak van het steunpunt goed in het
middelste deel van de kop van de krik steekt.
Anders kan de auto beschadigd raken en/of de
krik wegzakken – Kans op letsel!
*
stand R bij de elektronisch bediende
versnellingsbak, P bij de automatische
transmissie Stilzetten van de auto
Parkeer de auto op een plaats waar het
verkeer niet gehinderd wordt en zorg ervoor
dat de auto op een horizontale, stabiele en
stroeve ondergrond staat.
Trek de parkeerrem aan, zet het contact af en
schakel de eerste versnelling in* om de wielen
te blokkeren.
Plaats indien nodig een wielblok achter het
wiel kruislings tegenover het te verwisselen
wiel.
Controleer of alle inzittenden de auto hebben
verlaten en zich op een veilige plaats
bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen op
de krik steunt; gebruik een bok.
Wiel met wieldop
Wanneer het wiel wordt verwijderd
, moet
eerst de wieldop worden ver wijderd met
behulp van de wielsleutel 1
door de dop bij de
ventielopening los te trekken.
Monteren : plaats de wieldop, begin bij de
ventielopening en druk de wieldop vervolgens
rondom vast met de palm van uw hand.
Procedure
F Verwijder de verchroomde sierdop van elke wielbout met het gereedschap 3 ( alleen bij auto's
met lichtmetalen velgen).
F
Z
et de dop 4
op de wielsleutel 1
om de slotbout
iets los te draaien (indien aanwezig).
F
D
raai de overige wielbouten iets los met alleen
de wielsleutel 1 .
08
Storingen verhelpen
Page 174 of 248

172
Bij auto's met dorpelsierlijsten staat de
plaats van het steunpunt aangegeven op
de sierlijst. De krik moet beslist recht onder
deze markering worden geplaatst, tegen het
steunpunt achter de sierlijst en niet tegen de
kunststof sierlijst zelf.
F
D
raai de krik 2
uit tot de kop van de krik het
krikpunt A of B raakt; het contactvlak van het
krikpunt A of B moet goed in het middelste deel
van de kop van de krik steken.
F
K
rik de auto op tot er voldoende ruimte tussen
het wiel en de grond is om het (niet lekke)
reservewiel te monteren. Opbergen van het beschadigde wiel
Het beschadigde wiel kan worden opgeborgen
onder de vloer, in de bak van het volwaardige
reservewiel.
Verwijder voor het opbergen van een
lichtmetalen velg eerst het sierdeel
op het midden van het wiel, zodat het
bevestigingssysteem (moer en bout) kan
worden aangebracht.
Bij een noodreser vewiel kan het beschadigde
wiel niet onder de vloer worden opgeborgen.
Het wiel moet in de bagageruimte worden
opgeborgen; gebruik een hoes om de
bagageruimte te beschermen.
Monteren van het wiel
F Plaats het voetstuk van de krik 2
op de grond en
zorg er voor dat het voetstuk loodrecht onder één
van de twee steunpunten A (voor) of B (ac hter)
is geplaatst. Gebruik het steunpunt dat zich het
dichtste bij het te ver wisselen wiel bevindt.
F
V
er wijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
F
V
erwijder het wiel.
08
Storingen verhelpen
Page 175 of 248

173
Bevestiging van het noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen
velgen is het normaal dat bij het monteren van
het noodreservewiel de ringen van de bouten
de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn
aangedraaid, zorgt het conische draagvlak
van de bouten voor de bevestiging van het
reservewiel.
Na het ver wisselen van een wiel
Rijd met een noodreser vewiel niet sneller dan
80
km/h.
Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment
van de wielbouten en de bandenspanning
van het reservewiel controleren door het
dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Laat de lekke band controleren. Na nadere
inspectie kan de technicus u
vertellen of de
band gerepareerd kan worden of moet worden
vervangen.Werkwijze
F Plaats het wiel op de naaf.
F D raai de bouten met de hand vast.
F
D
raai met de wielsleutel 1
en de dop 4
de
slotbout (indien aanwezig) enigszins vast.
F
D
raai de overige wielbouten enigszins vast met
alleen de wielsleutel 1 .
F
L
aat de auto volledig zakken.
F
V
ouw de krik 2
op en verwijder hem. F
D
raai met de wielsleutel 1
en de dop 4
de
slotbout (indien aanwezig) volledig vast.
F
D
raai de overige wielbouten volledig vast met
alleen de wielsleutel 1 .
F B evestig de verchroomde sierdoppen op de
wielbouten (alleen bij auto's met lichtmetalen
velgen).
F
B
erg het gereedschap op in de houder.
08
Storingen verhelpen
Page 176 of 248

174
Een lamp vervangen
De koplampunits zijn voorzien van glas van
polycarbonaat met een speciale vernislaag:
F
r
einig de koplampen nooit met een
droge of schurende doek en gebruik
geen oplosmiddelen,
F
g
ebruik een spons met zeepwater of een
pH-neutraal product,
F
w
anneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te verwijderen,
houd de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten en de
randen ervan gericht, om beschadiging
van de vernislaag en de afdichtrubbers te
voorkomen.
Bij het ver vangen van lampen moet het
contact en de verlichting minstens enkele
minuten zijn uitgeschakeld – Kans op
brandwonden!
F
R
aak de lamp niet met de vingers aan,
maar gebruik een niet-pluizende doek.
Het is van belang dat u
uitsluitend lampen
van het type anti-ultraviolet (UV) toepast om
beschadiging van de koplamp te voorkomen.
Ver vang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
Verlichting vóór
Halogeenlampen
1. Richtingaanwijzers (PY21W oranje).
2. Parkeerlichten (W5W).
3. Grootlicht (H1-55W).
4. Dimlicht (H7-55W).
5. Led-mistlampen vóór.
6. Led-dagrijverlichting.
Richtingaanwijzers
Sneller knipperen van de
richtingaanwijzerlamp (links of rechts) betekent
dat één van de lampen aan die zijde defect is.
F
D
raai de lamphouder een kwartslag en verwijder
deze,
F
T
rek de lamp los en ver vang hem.
Voer voor de montage dezelfde handelingen in
omgekeerde volgorde uit.
De amberkleurige lampen, zoals die van
de richtingaanwijzers, moeten worden
vervangen door lampen met dezelfde kleur en
specificaties.
Sluit bij montage de beschermkap zorgvuldig
om zo de lamp lekdicht te maken.
08
Storingen verhelpen