Page 65 of 248

63
Gebruik de functie niet als de stoel niet wordt
gebruikt.
Zet de stoelver warming zo snel mogelijk in
een lagere stand.
U kunt de functie uitschakelen zodra de
temperatuur van de stoelen en in het
interieur op een aangenaam niveau is
gekomen. Dit vermindert het stroomverbruik
waardoor ook het brandstofverbruik lager
wordt.Langdurig gebruik in de hoogste instelling
wordt afgeraden voor personen met een
gevoelige huid.
Personen waarvan de warmtewaarneming
beperkt is (ziekte, medicijnen enz.) kunnen
brandwonden krijgen.
Het systeem kan over verhit raken als
materiaal met isolerende eigenschappen zoals
kussens of stoelhoezen wordt gebruikt.
Gebruik het systeem niet:
-
a
ls vochtige kleding wordt gedragen,
-
al
s kinderzitjes zijn aangebracht.
Om breken van het verwarmingselement in de
stoel te voorkomen:
-
p
laats geen zware voor werpen op de stoel,
-
k
niel of sta niet op de stoel,
-
p
laats geen scherpe voor werpen op de
stoel,
-
m
ors geen vloeistoffen op de stoel.
Voorkomen van de kans op kortsluiting:
-
g
ebruik geen vloeibare producten om de
stoel te reinigen,
-
g
ebruik de ver warmingsfunctie nooit
wanneer de stoel vochtig is.Toegang tot de achterzitplaatsen
Gebruik uitsluitend de desbetreffende hendel
aan de bovenzijde van de rugleuning.
F
D
uw de rugleuning naar achteren om de stoel
terug te zetten in zijn oorspronkelijke stand.
Lukt dit niet, duw dan gelijktijdig de hendel
voor de rugleuningverstelling (onder aan
de rugleuning) en de rugleuning zelf naar
achteren.
F
T
rek de hendel omhoog om de rugleuning naar
voren te klappen en schuif de stoel vooruit.
03
Ergonomie en comfort
Page 66 of 248

64
Zorg ervoor dat het terugschuiven van de
stoel in de oorspronkelijke stand niet wordt
gehinderd; deze stand is noodzakelijk om de
stoel te vergrendelen in de lengterichting.
Let erop dat de veiligheidsgordel goed is
opgerold zodat de toegang tot de achterbank
niet wordt belemmerd.
Handgreep
PERFORMANCE-
voorstoelen
De zitting en de rugleuning zijn verstelbaar voor een
optimale zitpositie.
Handmatig verstellen
In lengterichting verstellen
F Trek de beugel omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren.
De hoogte verstellen
F Trek de hendel zo vaak als nodig is omhoog om de zitting omhoog te bewegen of duw deze
omlaag om de zitting omlaag te bewegen totdat
de gewenste stand bereikt is.
Deze ergonomische handgreep boven aan de
zijbekleding heeft de volgende functies:
-
h
ouvast voor de achterpassagiers op de
buitenste zitplaatsen tijdens het rijden,
-
h
ouvast voor de achterpassagiers bij het
instappen,
-
h
ouvast voor de achterpassagiers bij het
uitstappen.
03
Ergonomie en comfort
Page 67 of 248

65
De hoek van de rugleuning
verstellen.
F Duw de handgreep naar achteren en kantel de stoel naar voren of naar achteren.
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar
achteren voor dat het schuiven van de stoel
niet wordt verhinderd door personen of
voorwerpen.
Er is een risico op bekneld raken van de
achterpassagiers of op blokkeren van de stoel
als grote voor werpen op de vloer achter de
stoel zijn geplaatst.
Aanvullende
verstelmogelijkheden
Toegang tot de achterste zitplaatsen
F Trek de hendel omhoog om de rugleuning neer te klappen en schuif de stoel vooruit.
Bij het terugzetten komt de stoel weer in de
oorspronkelijke stand terug.
Zorg ervoor dat het terugschuiven van de
stoel in de oorspronkelijke stand niet wordt
gehinderd; deze stand is noodzakelijk om de
stoel te vergrendelen in de lengterichting.
Let erop dat de veiligheidsgordel goed is
opgerold zodat de toegang tot de achterbank
niet wordt belemmerd.
Handgreep
Deze ergonomische handgreep boven aan de
zijbekleding heeft de volgende functies:
-
h
ouvast voor de achterpassagiers op de
buitenste zitplaatsen tijdens het rijden,
-
h
ouvast voor de achterpassagiers bij het
instappen,
-
h
ouvast voor de achterpassagiers bij het
uitstappen.
03
Ergonomie en comfort
Page 68 of 248

66
Achterbank
U kunt de rugleuning van de achterbank in delen
(1/3 -2/3) neerklappen om de bagageruimte te
vergroten. De zitting bestaat uit één deel en kan niet
opgeklapt worden.
Neerklappen van de
rugleuningRechtop zetten van de
rugleuning
F Zet de rugleuning 2 rechtop en vergrendel deze.
F C ontroleer of de rode markering bij de knop
1
niet meer zichtbaar is.
Let erop dat bij het terugplaatsen van
de rugleuning van de achterbank de
veiligheidsgordels niet klem komen te zitten.
Hoofdsteunen achter
Als de auto is uitgerust met hoofdsteunen op
de achterzitplaatsen, gebruik deze dan altijd
en zorg dat ze correct zijn afgesteld.
F
S
chuif de voorstoel indien nodig naar voren.
F
P
ositioneer de veiligheidsgordel tegen de
rugleuning.
F Z
et de hoofdsteun in de lage stand. F
T
rek de hendel 1
naar voren om de rugleuning
2
te ontgrendelen.
F
K
lap de rugleuning 2
op de zitting.
De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand (hoog)
en een ingeklapte stand (laag).
De hoofdsteunen kunnen ook worden verwijderd.
Verwijderen van een hoofdsteun:
F
o
ntgrendel de rugleuning met de handgreep 1
,
F
k
antel de rugleuning 2
enigszins naar voren,
F
t
rek de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag,
F
d
ruk ver volgens de pal A
in.
03
Ergonomie en comfort
Page 69 of 248

67
Stuurwielverstelling
F Trek bij stilstaande auto aan de hendel om het
stuurwiel te ontgrendelen.
F
V
erstel het stuur wiel in hoogte en diepte voor
een optimale zithouding.
F
D
ruk de hendel goed vast om het stuur wiel te
vergrendelen.
Voer deze handelingen om veiligheidsredenen
uitsluitend uit bij stilstaande auto.
Spiegels
Buitenspiegels
De verstelbare buitenspiegels zorgen voor
het benodigde zicht naar achteren bij een
inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto.
De buitenspiegels kunnen ook worden ingeklapt
voor het parkeren in een smalle straat.
Ontwaseming/ontdooiing
Als uw auto voorzien is van
spiegelver warming, kunt u deze
inschakelen door op de toets van de
achterruitverwarming te drukken.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de achterruitverwarming .
Afstellen
F Duw de knop B in de 4 richtingen om de spiegel
af te stellen.
F
Z
et de knop A weer in het midden.
Voor werpen die u
in de binnenspiegel ziet, zijn
dichterbij dan ze lijken.
Hiermee moet rekening worden gehouden om
de afstand ten opzichte van achteropkomend
verkeer goed in te schatten.
Uit veiligheidsoverwegingen moet u
de
spiegels zo afstellen dat de dode hoek
minimaal is.
Inklappen
F Van buitenaf: vergrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel.
F
V
anuit het interieur: trek bij aangezet contact
de schakelaar A vanuit de middelste stand naar
achteren.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp
van de schakelaar A, worden ze niet automatisch
uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek
nogmaals de schakelaar A naar achteren om de
buitenspiegels uit te klappen.
F Zet de knop A naar links of rechts om de
desbetreffende spiegel te selecteren.
03
Ergonomie en comfort
Page 70 of 248

68
Uitklappen
F Van buitenaf: ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel.
F
V
an binnenuit: beweeg bij ingeschakeld contact
schakelaar A vanuit de middelste stand naar
achteren.
Het in- en uitklappen van de buitenspiegels
met de afstandsbediening kan worden
uitgeschakeld door het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Indien nodig kunnen de buitenspiegels
handmatig worden ingeklapt.
Binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een
antiverblindingsstand waardoor de spiegel
donkerder wordt en de bestuurder minder hinder
onder vindt van bijvoorbeeld de zon en van de
koplampen van achteropkomend verkeer.
Handbediende uitvoering
Afstellen
Dag-/nachtstand
F Trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten.
F
D
uw het hendeltje naar voren om de spiegel
terug te zetten in de dagstand.
"Elektrochromatische"
binnenspiegel
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand
gezet voor een maximaal zicht naar achteren.
F
S
tel de spiegel af als deze in de dagstand staat.
Ventilatie
Luchttoevoer
De lucht in het interieur, die overigens wordt
gefilterd, wordt van buitenaf toegevoerd via het
luchtrooster onder de voorruit, of is lucht die in het
interieur wordt gerecirculeerd.
Luchtgeleiding
De lucht kan afhankelijk van de instellingen van
de bestuurder via verschillende circuits worden
toegevoerd:
-
r
echtstreekse toevoer naar het interieur (toevoer
van buitenlucht),
-
t
oevoer via het verwarmingscircuit,
-
t
oevoer via het circuit van de airconditioning.
Stel de temperatuur in: de lucht van de verschillende
circuits wordt gemengd om het gewenste
comfortniveau te bereiken.
03
Ergonomie en comfort
Page 71 of 248
69
Stel de luchtverdeling in: de lucht wordt via de
gewenste uitstroomopeningen over het interieur
verdeeld.
Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid
wordt verhoogd of verlaagd.
Bedieningspaneel
Het systeem wordt bediend via het
bedieningspaneel A van de middenconsole.
Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende
functies aanwezig:
-
r
egeling van de temperatuur,
-
r
egeling van de luchtopbrengst,
-
r
egeling van de luchtverdeling,
-
o
ntdooien en ontwasemen,
-
b
ediening van de handmatige of automatische
airconditioning.
Luchtverdeling
1 Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de voorruit.
2 Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de zijruiten vóór.
3 Verstelbare en afsluitbare zijventilatieroosters.
4 Verstelbare middelste ventilatieroosters.
5 Uitstroomopeningen naar de voetenruimte van
de inzittenden vóór.
6 Uitstroomopeningen naar de voetenruimte van
de achterpassagiers.
03
Ergonomie en comfort
Page 72 of 248

70
Gebruiksadviezen voor ventilatie en airconditioning
Neem voor een optimale werking van de
verwarming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
F
L
et erop dat voor een gelijkmatige
verdeling van de lucht naar het interieur
de uitstroomopening onder de voorruit, de
verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters
en overige uitstroomopeningen alsmede de
ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
F
D
ek de zonnesensor op het dashboard niet
af; deze wordt gebruikt voor het regelen van
het automatische airconditioningssysteem.
F
Z
et de airconditioning minstens één tot twee
keer per maand 5
tot 10 minuten aan om het
systeem in per fecte staat te houden.
F
C
ontroleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek vervangen. Wij raden u
een
gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij
het toegevoegde speciale actieve middel
draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor
de inzittenden en een schoon interieur
(vermindering van allergische reacties, stank
en vetaanslag). Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan
en de temperatuur in het interieur hoog is
opgelopen, zet dan de ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht
in het interieur goed ver verst wordt.
Condensvorming door de airconditioning kan
ertoe leiden dat zich een klein plasje water onder
de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel.
Stop & Star t
De verwarmings- en airconditioningssystemen
werken alleen als de motor draait.
Als u
het thermische comfort in de auto op
het door u
gewenste niveau wilt houden, kunt
u
tijdelijk de functie Stop & Start uitschakelen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het Stop & Star t -
systeem.
F
L
aat de airconditioning regelmatig controleren
zoals voorgeschreven in het garantie- en
onderhoudsboekje, om het systeem in
perfecte staat te houden.
F
G
ebruik de airconditioning niet als deze niet
koelt en raadpleeg het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken
van een aanhanger op een steile helling bij een
hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning
tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale
trekkracht van de motor.
Om te voorkomen dat de ruiten beslaan en de
luchtkwaliteit in het interieur achteruit gaat:
-
r
ijd niet te lang met uitgeschakelde ventilatie.
-
h
oud de luchtrecirculatie niet langere tijd
ingeschakeld.
03
Ergonomie en comfort