Page 345 of 566
4-53
Multimediasysteem
4
NCC (Taiwan)
Page 346 of 566

Rijden met uw auto
Vóór het rijden .......................................................5-3Vóór het instappen ...........................................................5-3
Vóór het starten ................................................................5-3
Startknop.................................................................5-4 Standen startknop.............................................................5-6
Standen van de auto ........................................................5-8
De auto vitschakelen ......................................................5-10
Reductieoverbrenging .........................................5-11 Bediening reductieoverbrenging .................................5-11
Parkeren ............................................................................5-13
Meldingen LCD-display..................................................5-14
Goede rijgewoonten .......................................................5-16
Shift paddle (regeling regeneratief remmen) .5-18
Remsysteem ..........................................................5-19 Rembekrachtiging ...........................................................5-19
Remblokslijtage-indicatoren.........................................5-20
Elektronische parkeerrem (EPB) .................................5-20
Auto hold-functie ...........................................................5-26
Antiblokkeersysteem (ABS) ..........................................5-30
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) .....................5-32
Vehicle Stability Management (VSM).........................5-36
Hill-Start Assist Control (HAC) ....................................5-37
Goede remgewoonten ....................................................5-38 Rijmodusregelsysteem.........................................5-39
Blind spot detection-systeem (BSD) ................5-41
BSD (Blind Spot Detection)/
LCA (Lane Change Assist) .............................................5-42RCTA (Rear Cross Traffic Alert) ..................................5-45
Beperkingen van het system .......................................5-48
Autonomous emergency braking (AEB) ...........5-50 Systeeminstelling en -activering.................................5-50
AEB-waarschuwingsmelding en systeemregeling ..5-52
AEB-radarsensor vóór ..................................................5-55
Storing in het systeem...................................................5-56
Beperkingen van het systeem .....................................5-58
Lane keeping assist-systeem (LKAS) ...............5-63 Werking LKAS ..................................................................5-64
Waarschuwingslampje en - melding ..........................5-68
Wijzigen LKAS-functie ..................................................5-69
Beperkingen van het systeem .....................................5-70
Snelheidsbegrenzingssysteem ...........................5-71 Bediening snelheidsbegrenzer .....................................5-71
Cruise control .......................................................5-73 Werking cruise control ..................................................5-73
5
Page 347 of 566

5
Advanced smart cruise control-systeem .........5-79Instellen van de gevoeligheid van de
Smart Cruise Control ......................................................5-81Overschakelen naar de cruise control - modus .....5-82
Snelheid Smart Cruise Control .....................................5-82
Afstand tot voorligger Smart Cruise Control ...........5-88
Sensor om de afstand tot de voorligger
te signaleren.....................................................................5-90 Beperkingen van het systeem .....................................5-92
Speciale rijomstandigheden ...............................5-98 Gevaarlijke rijomstandigheden ....................................5-98
Op eigen kracht lostrekken van de auto ..................5-98
Vloeiend nemen van bochten ......................................5-99
Rijden in het donker.......................................................5-99
Rijden in de regen ..........................................................5-99
Doorwaden van water .................................................5-100
Rijden op de snelweg...................................................5-100
Rijden in de winter ............................................5-101 Sneeuw en ijs.................................................................5-101
Voorzorgsmaatregelen voor rijden in de winter...5-103
Voertuiggewicht .................................................5-106 Overbeladen ...................................................................5-106
Rijden met een aanhanger ...............................5-107
Page 348 of 566

5-3
Rijden met uw auto
5
Vóór het instappen
• Zorg ervoor dat alle ruiten,buitenspiegels en lampen schoon en onbedekt zijn.
Verwijder rijp, sneeuw of ijs.
Controleer de banden visueel op ongelijkmatige slijtage en beschadigingen.
Controleer of er geen sporen van lekkage onder de auto te zien zijn.
Controleer of er zich geen obstakels achter de auto bevinden
wanneer u achteruit wilt rijden.
Vóór het starten
Controleer of de motorkap, deachterklep en de portieren goed
gesloten en vergrendeld zijn.
Stel de positie van de stoel en het stuurwiel af.
Stel de binnen- en buitenspiegels af.
Controleer of alle verlichting werkt.
Doe uw veiligheidsgordel om. Controleer of alle passagiers hun
veiligheidsgordel hebbenomgedaan.
Controleer de meters en controlelampjes in het
instrumentenpaneel en de
waarschuwingen die in het display
van het instrumentenpaneel
worden weergegeven als de
startknop in stand ON staat.
Controleer of alle voorwerpen die u bij u hebt goed zijn opgeborgen of
vastgezet.
VVÓÓ ÓÓRR HH EETT RR IIJJ DD EENN
Om de kans op ERNSTIG
LETSEL te beperken, moeten de
volgende voorzorgsmaatregelen
worden getroffen:
Doe uw veiligheidsgordel
ALTIJD om. Alle inzittendenmoeten tijdens het rijden de
veiligheidsgordel op de juiste
manier dragen. Zie
"Veiligheidsgordels" in
hoofdstuk 2 voor meer
informatie.
Rijd altijd defensief. Houd er rekening mee dat andere
bestuurders of voetgangers
onachtzaam kunnen zijn en
fouten kunnen maken.
Blijf u concentreren op het
rijden. Een bestuurder die zich
laat afleiden kan een ongeval
veroorzaken.
Bewaar ruim voldoende
afstand tot uw voorligger.
WAARSCHUWING
Page 349 of 566

5-4
Rijden met uw auto
Ga NOOIT rijden als u onder
invloed bent van drank ofdrugs.
Rijden onder invloed van drank
of drugs is gevaarlijk en kan
resulteren in een ongeval met
ERNSTIG LETSEL tot gevolg.
Rijden onder invloed is de belangrijkste doodsoorzaak in
het verkeer. Zelfs een geringe
hoeveelheid alcohol zal het
reactie-, waarnemings- en
beoordelingsvermogen
verminderen. Een enkel glas
alcohol heeft al invloed op de
manier waarop u opveranderende omstandigheden
en noodsituaties reageert en uw
reactietijd wordt met elk
volgende glas langer.
Rijden onder invloed van drugs
is minstens even gevaarlijk als
rijden onder invloed vanalcohol.(Vervolg)
WAARSCHUWING (Vervolg)
De kans op een ernstig ongeval
is vele malen groter als u gaat
rijden onder invloed van alcoholof drugs. Ga niet rijden als u hebt
gedronken of drugs hebt
gebruikt. Rijd ook niet mee met
een bestuurder die onder invloed
van alcohol of drugs is. Bepaal
van tevoren wie er rijdt of neemeen taxi.
SSTT AA RRTTKK NN OO PP
Om de kans op ERNSTIG
LETSEL te beperken, moeten de
volgende voorzorgsmaatregelen
worden getroffen:
Laat kinderen en mensen die niet bekend zijn met de auto
de startknop en aanverwante
onderdelen NOOIT aanraken.
De auto kan onverwacht en
plotseling in beweging komen.
Steek NOOIT tijdens het rijden uw hand door het stuurwiel
om de startknop of andere
bedieningsorganen te
bedienen. Anders kunt u de
controle over de auto
verliezen, wat kan leiden tot
een ongeval.
WAARSCHUWING
Page 350 of 566

5-5
Rijden met uw auto
5
Wanneer het voorportier wordt
geopend, gaat de verlichting van de
startknop branden. 30 seconden
nadat het portier gesloten is, gaat de
verlichting uit.
OAEE056019Uitzetten van de auto in een
noodgeval:
Houd de startknop gedurende
langer dan twee seconden
ingedrukt OF druk de startknop
drie keer achter elkaar snel in(binnen drie seconden).
Als de auto nog rolt, kunt u de
auto weer starten zonder hetrempedaal in te trappen door de
startknop in te drukken met detransmissie in stand N(neutraal).
WAARSCHUWING
Druk de startknop NOOIT in
terwijl de auto rijdt, behalve in
een noodgeval.
Als u dat wel doet, wordt de
auto uitgeschakeld, waardoor
de stuur- en rembekrachtiging
wegvallen. Hierdoor kunt u de
controle over de besturing
verliezen en neemt de
remvertraging af, wat tot een
ongeval kan leiden.
Controleer voordat u de auto verlaat altijd of de transmissiein stand P (parkeren) staat,
activeer de parkeerrem, druk
op de startknop om het
contact in stand OFF te zetten
en neem de Smart Key met u
mee. Als deze
voorzorgsmaatregelen niet
worden opgevolgd, kan de
auto onverwacht in beweging
komen.
WAARSCHUWING
Page 351 of 566

5-6
Rijden met uw auto
Standen startknop
Stand startknop ActieAanwijzing
OFF
Druk, om de auto uit te schakelen, op de
startknop terwijl de transmissie in stand P
(parkeren) staat.
De auto wordt ook uitgeschakeld als de
startknop ingedrukt wordt terwijl de
transmissie in stand D (rijden) of stand R
(achteruit) staat, omdat de transmissie
automatisch naar stand P (parkeren) schakelt.
Maar als hij wordt ingedrukt in stand N
(neutraal), gaat de startknop naar stand ACC.
Het stuurslot beschermt de auto tegen diefstal. Als het stuurwiel niet correct vergrendeld is
wanneer u het bestuurdersportier opent, zal er
een waarschuwingszoemer klinken.
ACC
Druk op de startknop als de startknop in
stand OFF staat zonder het rempedaal in te
trappen.
Elektrische accessoires kunnen worden
gebruikt.
Het stuurslot ontgrendelt. Als het stuurwiel niet correct wordt
ontgrendeld, zal de startknop niet werken.
Druk op de startknop en beweeg daarbij hetstuurwiel naar rechts en naar links om de
spanning weg te nemen.
Page 352 of 566
5-7
Rijden met uw auto
5
Stand startknop ActieAanwijzing
ON
Druk op de startknop terwijl het contact in
stand ACC staat zonder het rempedaal in te
trappen.
De waarschuwingslampjes kunnen worden
gecontroleerd voordat de auto wordt gestart. Laat de startknop niet in stand ON staan als
de auto niet in de Ready-modus ( ) staat,
om te voorkomen dat de accu leegraakt.
START
Om de auto te starten, trapt u het rempedaal
in en drukt u de startknop in met de
transmissie in stand P (parkeren). Als u op de startknop drukt zonder het
rempedaal in te trappen, zal de auto niet
starten en wijzigt de stand van de startknop
als volgt: OFF
ACC
ON
OFF of ACC