Page 33 of 231

Sleutels, portieren en ruiten31De elektrische ruitbediening is te
gebruiken:
● bij ingeschakelde ontsteking,
● binnen 10 minuten na het uitschakelen van het contact.
Nadat u de ontsteking hebt uitge‐
schakeld, wordt de ruitbediening
gedeactiveerd wanneer u het
bestuurdersportier opent.
Druk de schakelaar van de betref‐
fende ruit in om de ruit te openen of
trek aan de schakelaar om de ruit te
sluiten.
Voor stapsgewijs werken: Schakelaar
kort indrukken of uittrekken.
Automatisch openen of sluiten: Scha‐ kelaar langer indrukken of uittrekken.
Ruit gaat automatisch omhoog of
omlaag met geactiveerde beveili‐
gingsfunctie. U stopt de ruit door de schakelaar nogmaals in dezelfde
richting te bedienen.
Er zitten extra schakelaars in het
passagiersportier en de achterportie‐
ren. De achterportierruiten gaan niet
volledig open.
Beveiligingsfunctie Stuit de ruit tijdens het automatisch
sluiten boven de middelste stand op
weerstand, dan stopt het sluiten
onmiddellijk en beweegt de ruit weer
omlaag.
Beveiligingsfunctie negeren Bij stroef sluiten, bijv. door ijsvorming,
de schakelaar van de betreffende ruit meermaals uittrekken totdat de ruit
gesloten is. De ruit gaat automatisch
omhoog met gedeactiveerde beveili‐
gingsfunctie.Kinderbeveiliging voor
achterportierruiten
Druk op z om elektrisch bediende
ruiten achter te deactiveren. Druk
voor het opnieuw activeren nogmaals
op z.
Wanneer de kindersloten zijn inge‐
schakeld, kunnen de achterportierrui‐
ten alleen worden bediend met
behulp van de schakelaars in het
bestuurdersportier.
Overbelasting Worden de ruiten in korte tijd meer‐
maals bediend, dan wordt de ruitbe‐
diening enige tijd gedeactiveerd.
Page 34 of 231
32Sleutels, portieren en ruitenAchterruitverwarming
Werkt door indrukken van RÜ . LED
in de knop licht op.
De verwarming werkt met de sleutel
in de contactslotstanden ACC of ON
en wordt na korte tijd automatisch uitgeschakeld.
Alleen laten werken met draaiende
motor, om ontladen van de accu te
voorkomen. Niet inschakelen als u de
motor start of als er zich sneeuw of ijs op de achterruit heeft opgehoopt.
Geen scherpe voorwerpen of schu‐
rende reinigingsmiddelen op de
achterruit gebruiken. Krassen en
beschadigen van de verwarmingsele‐
menten vermijden.
Zonnekleppen
Om verblinding te vermijden kunnen
de zonnekleppen worden neerge‐
klapt en opzij worden gedraaid.
Zonnekleppen zijn aan de achterkant
voorzien van een make-up spiegel en een tickethouder. Wanneer de afdek‐king van de make-up spiegel wegge‐
klapt wordt, gaat de zonneklepver‐
lichting branden.
Onderweg moeten de afdekkingen
van de spiegels gesloten zijn.
Page 35 of 231

Sleutels, portieren en ruiten33Dak
Zonnedak9 Waarschuwing
Wees voorzichtig bij het gebruik
van het zonnedak. Er bestaat
verwondingsgevaar, met name voor kinderen.
Bewegende onderdelen tijdens de
bediening goed in de gaten
houden. Ervoor zorgen dat niets of
niemand bekneld raakt.
Zonnedak verschuiven/kantelen
Voor een stapsgewijze werking drukt
de schakelaar kort in de gewenste
richting in. Houd de schakelaar inge‐
drukt om de ruit automatisch te
openen of te sluiten.
Openen
Schakelaar naar achteren duwen.
Het schuifdak opent automatisch tenzij de schakelaar in een andererichting wordt geduwd of losgelaten
wordt.
Let op
Als de bovenkant van het zonnedak
nat is, het dak kantelen om het water te laten aflopen en daarna het
zonnedak openen.
Sluiten
Schakelaar vooraan ingedrukt
houden. Schakelaar loslaten als het
zonnedak de gewenste stand bereikt.
Kantelen
Schakelaar naar boven ingedrukt
houden. Schakelaar loslaten als het
zonnedak de gewenste stand bereikt.Schakelaar omlaag houden om
zonnedak weer in de oorspronkelijke
stand te zetten. Schakelaar loslaten
als het zonnedak de gewenste stand
bereikt.
Algemene tips
Standby-functie
Het zonnedak is te gebruiken:
● bij ingeschakelde ontsteking,
● binnen 10 minuten na het uitschakelen van de ontsteking.
Nadat u de ontsteking hebt uitge‐
schakeld, wordt de bediening van het
zonnedak gedeactiveerd wanneer u
het bestuurdersportier opent.
Page 36 of 231

34Stoelen, veiligheidssystemenStoelen,
veiligheidssysteme
nHoofdsteunen .............................. 34
Actieve hoofdsteunen ................35
Voorstoelen .................................. 35
Stoelpositie ................................ 35
Stoelverstelling .......................... 36
Rugleuning neerklappen ...........38
Elektrische stoelverstelling ........38
Armsteun ................................... 39
Verwarming ............................... 40
Achterbank ................................... 40
Zitplaatsen achterin ...................40
Armsteun ................................... 41
Veiligheidsgordels .......................41
Driepuntsgordel ......................... 43
Airbagsysteem ............................. 45
Frontaal airbagsysteem .............48
Zijdelings airbagsysteem ...........49
Gordijnairbagsysteem ...............50
Airbag deactiveren ....................50Kinderveiligheidssystemen ..........51
Inbouwposities kinderveilig‐ heidssystemen ......................... 53
Isofix- kinderveiligheidssystemen ......56
Top-Tether-bevestigingsogen ..56Hoofdsteunen
Stand9 Waarschuwing
Alleen met correct ingestelde
hoofdsteunen rijden.
De bovenzijde van de hoofdsteun moet op gelijke hoogte zijn als de
bovenzijde van het hoofd. Is dit bij
zeer lange personen niet mogelijk,
dan de hoofdsteun in de hoogste
Page 37 of 231

Stoelen, veiligheidssystemen35stand zetten (bij zeer kleine personen
de hoofdsteun juist in de laagste
stand zetten).
Hoogteverstelling
Ontgrendelingsknop indrukken,
hoogte instellen en vastklikken.
Zet de hoofdsteun omhoog door
eraan te trekken. Zet de hoofdsteun
omlaag door er met ingedrukte
ontgrendelknop op te duwen.
Verwijderen
Steek geschikt gereedschap in het
smalle gat in de kant van de schuifbus zonder de ontgrendelknop en druk de
vergrendeling in. Ontgrendelknop op
de andere schuifbus indrukken en
hoofdsteun omhoog trekken.
Hoofdsteunen veilig opbergen in de
laadruimte.
Actieve hoofdsteunen
Bij een aanrijding van achteren kante‐ len de actieve hoofdsteunen automa‐
tisch naar voren. Op deze wijze wordt
het hoofd dusdanig gesteund dat het
risico van een whiplash afneemt.
Let op
Bevestig geen voorwerpen of
componenten die niet voor uw auto
zijn goedgekeurd aan de hoofdsteu‐ nen. Deze tasten de beschermende
werking van de hoofdsteunen aan
en kunnen bij krachtig remmen of bij
een ongeluk ongecontroleerd door
de auto slingeren.
Let op
Goedgekeurde accessoires mogen
alleen bevestigd worden als de stoel niet wordt gebruikt.Voorstoelen
Stoelpositie9 Waarschuwing
Alleen met een correct ingestelde
stoel rijden.
9 Gevaar
Altijd op minstens 25 cm afstand
van het stuurwiel zitten zodat de
airbag veilig in werking kan treden.
9 Waarschuwing
Stoelen nooit tijdens het rijden
verstellen, omdat ze ongecontro‐
leerd kunnen bewegen.
9 Waarschuwing
Nooit voorwerpen onder de stoe‐
len plaatsen.
Page 38 of 231

36Stoelen, veiligheidssystemen
● Met zitvlak zo ver mogelijk tegende rugleuning zitten. De afstand
tot de pedalen zo instellen dat de
benen bij het intrappen van de
pedalen licht gebogen zijn. De
passagiersstoel voor zo ver
mogelijk naar achteren schuiven.
● Zithoogte zo instellen, dat u rondom een goed zicht hebt en
alle instrumenten goed kunt afle‐ zen. Tussen hoofd en dakframe
moet minstens een handbreed
tussenruimte zitten. Uw dijen
dienen licht op de zitting rusten,
zonder druk uit te oefenen.
● Met schouders zo ver mogelijk tegen de rugleuning zitten. Stel
de hoek van de rugleuning zo in
dat u het stuurwiel gemakkelijk
met licht gebogen armen kunt vastpakken. Bij het verdraaien
van het stuurwiel, contact blijven
houden tussen schouders en
rugleuning. De rugleuning niet te
ver laten achteroverhellen. De
aanbevolen hellingshoek
bedraagt maximaal ongeveer
25°.
● Stel de stoel en het stuur zodanig
op elkaar af dat wanneer uw pols bovenop het stuur rust, uw arm
volledig is gestrekt en uw schou‐
ders de rugleuning raken.
● Stuurwiel instellen 3 74.
● Hoofdsteun instellen 3 34.
● Hoogte veiligheidsgordel instel‐ len 3 43.
● Lendensteun zo instellen dat deze de natuurlijke vorm van de
wervelkolom ondersteunt.Stoelverstelling9 Gevaar
Altijd op minstens 25 cm afstand
van het stuurwiel zitten zodat de
airbag veilig in werking kan treden.
9 Waarschuwing
Stoelen nooit tijdens het rijden
verstellen, omdat ze ongecontro‐
leerd kunnen bewegen.
Zorg bij het rijden dat de stoelen en
rugleuningen altijd vastgeklikt zijn.
Page 39 of 231
Stoelen, veiligheidssystemen37Verstelling in de lengterichting
Aan handgreep trekken, stoel
verschuiven, handgreep loslaten.
Hoek van rugleuning
Trek aan de hendel, stel de rugleu‐
ning in en laat de hendel los. Laat de
rugleuning hoorbaar vastklikken.
Bij het verstellen de rugleuning niet
belasten.
Zithoogte
Pompbeweging van de hendel
omhoog:stoel omhoogomlaag:stoel omlaag
Page 40 of 231

38Stoelen, veiligheidssystemenLendensteun
Stel de lendensteun met behulp van
de hefboom op uw persoonlijke voor‐ keur af.
Zet de hefboom voor meer of minder
lendensteun naar voren of naar
achteren.
Rugleuning neerklappenVoorzichtig
Druk de hoofdsteunen met de
stoel in de hoogste stand omlaag
en til de zonnekleppen op voordat u de rugleuning naar voren klapt.
Hoofdsteun helemaal omlaag duwen.
De stoel zo ver mogelijk naar
achteren schuiven.
Ontgrendelingshefboom optillen en rugleuning op zitting neerklappen.Hefboom laten zakken en rugleuning
klikt in neergeklapte stand vast.
Stoel naar voren schuiven.
Zet de rugleuning weer in de
oorspronkelijke stand door de stoel
zo ver mogelijk terug te schuiven, de ontgrendelingshefboom op te tillen,
de rugleuning rechtop te zetten, de
hefboom te laten zakken en de
rugleuning klikt vast.
De rugleuning kan slechts in verticale stand naar voren worden gekanteld.
Bij neergeklapte rugleuning de
hefboom voor het bijstellen van de lendensteun niet bedienen.
Elektrische stoelverstelling9 Waarschuwing
Wees voorzichtig met de elektri‐
sche stoelverstelling. Er is een
kans op letsel, vooral voor kinde‐
ren. Er kunnen voorwerpen
bekneld raken.
Houd de stoelen goed in de gaten terwijl u deze verstelt. U moet de
inzittenden hiervan op de hoogte
stellen.