Page 153 of 231

Rijden en bediening151Uitschakelen
Op e drukken; controlelamp
m dooft en de snelheid neemt lang‐
zaam af.
Automatisch uitschakelen: ● de rijsnelheid is lager dan ca. 45 km/u,
● als het rempedaal wordt bediend,
● als het koppelingspedaal wordt bediend,
● keuzehendel in stand N,
● de elektronische stabiliteitsrege‐ ling werkt.
Opgeslagen snelheid hervatten + RES bij een snelheid van meer dan
45 km/u indrukken. De opgeslagen
snelheid wordt nu overgenomen.
Opgeslagen snelheid wissen De opgeslagen snelheid wordt gewist
wanneer u e indrukt of de
ontsteking uitschakelt.Parkeerhulp9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het inparkeren.
Controleer bij het achteruitrijden en het gebruik van de parkeerhulp achter de zone rondom de auto.
De parkeerhulp meet de afstand
tussen uw auto en eventuele obsta‐
kels voor en achter, wat het parkeren
vergemakkelijkt, en geeft geluidssig‐
nalen.
Het systeem bestaat uit vier ultra‐
soonparkeersensoren in zowel de voor- als achterbumper.
Controlelamp r 3 88.
Activering
Bij ingeschakeld contact moet het
systeem handmatig worden geacti‐
veerd.
Druk op r op het instrumentenpa‐
neel. De LED in de knop gaat branden
en wordt geactiveerd bij het inscha‐
kelen van een vooruit- of achteruit‐
versnelling en het loslaten van de
elektrische handrem.
Page 154 of 231

152Rijden en bedieningEen obstakel wordt aangeduid met
een akoestisch signaal. De geluids‐
signalen volgen elkaar sneller op
naarmate de afstand tot het obstakel
afneemt. Is de afstand minder dan
30 cm, dan klinkt er een continu
geluidssignaal. Het geluidssignaal
kan variëren afhankelijk van het type
voorwerp dat wordt waargenomen.
Deactivering Deactiveren door weer op de knop te
drukken. De LED in de knop dooft.
Controlelampje r in de instrumen‐
tengroep brandt totdat de snelheid
meer dan 25 km/u is.
Het systeem wordt automatisch
gedeactiveerd bij een snelheid van
meer dan 8 km/u of met de keuze‐
hendel in de neutrale stand (automa‐
tische versnellingsbak op N of P).
Als b nogmaals wordt ingedrukt,
dooft de LED in de knop en wordt het
systeem opnieuw ingeschakeld zodra
een willekeurige versnelling wordt
ingeschakeld en de elektrische hand‐ rem wordt losgezet.Storing
Bij een storing in het systeem brandt
controlelampje r op de instrumen‐
tengroep.
Als er 3 maal een onafgebroken
geluidssignaal hoorbaar is wanneer
er zich geen hindernissen bij de voor- of achterbumper bevinden, is er eenstoring in het systeem opgetreden.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Belangrijke tips voor het gebruik
van het parkeerhulpsysteem9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals
externe geluidsbronnen ertoe
leiden dat het systeem obstakels
niet waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderstegedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel
minder goed wanneer de senso‐
ren zijn bedekt, bijv. met ijs of
sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste
afstandsindicatie in het bovenste deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het
detectiebereik.
Page 155 of 231

Rijden en bediening153Brandstof
Brandstof voor dieselmotoren
Alleen loodvrije dieseloliën gebruiken
die voldoen aan EN 590.
Landen buiten de Europese Unie
gebruiken Euro-Diesel met een
zwavelconcentratie onder 50 ppm.Voorzichtig
Het gebruiken van brandstof die niet voldoet aan EN 590 of verge‐
lijkbaar, kan leiden tot een vermin‐ derd motorvermogen, meer slij‐
tage of motorschade en het
vervallen van de garantie.
Gebruik geen scheepsdiesel, verwar‐
mingsolie, Aquazole en vergelijkbare
diesel-wateremulsies. Het is niet
toegestaan om dieseloliën aan te
lengen met brandstoffen voor benzi‐
nemotoren.
Tanken9 Gevaar
Zet voor het tanken de motor en
alle hulpverwarmingen met
verbrandingskamers uit. Zet alle
mobiele telefoons uit.
Bij het tanken de gebruiks- en
veiligheidsvoorschriften van het
tankstation in acht nemen.
9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Vermijd open vuur of vonkvorming.
Als u brandstof in de auto ruikt, de
oorzaak hiervan meteen door een
werkplaats laten verhelpen.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
De tankklep zit achteraan aan de
linkerzijde van de auto.
De tankklep kan alleen bij een
ontgrendelde auto worden geopend
3 21. Ontgrendel de tankklep door
tegen de klep te duwen.
Vuldop ontgrendelen: deze linksom
draaien. Bij eventueel sissen wachten totdat dit stopt voordat u de dop
geheel eraf schroeft.
Bij het tanken de tankdop in de
houder aan de binnenkant van de
tankklep hangen.
Bij het tanken, het vulpistool volledig
in de vulopening brengen en open
zetten.
Page 156 of 231

154Rijden en bedieningNa het automatisch afslaan kunt de
tank nog maximaal twee keer door
drukken op het pistool helemaal vol
maken.Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Na het tanken de vuldop opnieuw
aanbrengen en rechtsom draaien
totdat u meerdere klikgeluiden hoort.Controleren of de dop geheel is vast‐
geschroefd, anders brandt wellicht
controlelampje Z op de instrumen‐
tengroep 3 86.
Tankklep sluiten.
Tankdop Alleen de originele tankdop werkt
naar behoren. Auto's met een diesel‐
motor hebben een speciale tankdop.
Brandstofverbruik - CO 2-
uitstoot
Het brandstofverbruik (gecombi‐
neerd) van het model Opel Antara
varieert tussen 10,9 en 6,3 l/100 km.
De CO 2-emissie (gecombineerd) ligt
binnen een bereik van 255 tot
167 g/km.
Raadpleeg voor de waarden die
specifiek voor uw voertuig gelden het
'EEC Certificate of Conformity' dat bij
uw voertuig werd geleverd of de
andere nationale autopapieren.
Algemene informatie
De vermelde waarden voor het offici‐
ele brandstofverbruik en de speci‐
fieke CO
2-
emissie hebben betrekking
op de EU-basisuitvoering met stan‐
daard uitrusting.
Brandstofverbruikgegevens en CO 2-
emissiegegevens worden bepaald
volgens verordening R (EG) nr.
715/2007 (in de meest recente, van
toepassing zijnde versie), waarbij
rekening wordt gehouden met hetgewicht van het voertuig in bedrijfs‐
toestand, zoals voorgeschreven door
de verordening.
De waarden worden alleen gegeven ter vergelijking tussen verschillende
autovarianten en mogen niet als garantie worden opgevat voor het
werkelijke brandstofverbruik van een
bepaalde auto. Extra uitrusting kan
enigszins hogere resultaten tot
gevolg hebben dan de vermelde
waarden voor verbruik en CO2. Het
brandstofverbruik hangt bovendien af
van de persoonlijke rijstijl, de staat
van het wegdek en de verkeersom‐
standigheden.
Page 157 of 231

Rijden en bediening155Trekhaak
Algemene informatie
De kogelstang wordt bewaard in een tas die met behulp van een strop
wordt gesloten, en wordt opgeborgen onder de vloerbedekking van debagageruimte.
Alleen een trekhaak gebruiken die
voor uw auto is goedgekeurd. Het
inbouwen van een trekhaak door een
werkplaats laten uitvoeren. Zo nodig
wijzigingen in de auto aanbrengen,
zoals in het koelsysteem, de hitte‐
schilden of andere uitrusting.
Controlelampje á brandt op de
instrumentengroep als er een
aanhanger aan de auto wordt gekop‐ peld 3 92.
Rijgedrag en aanhangertips
In geval van aanhangers met
remmen: de veiligheidskabel aan het
oog bevestigen - niet aan de kogel‐
stang.
Als er geen oog is, kabel rondom de kogelstang wikkelen. Ervoor zorgen
dat de kabel onder de verticale kogelwordt gekruist om te voorkomen dat
het voorste gedeelte van de aanhan‐
ger op de grond terechtkomt als deze van de trekhaak loskomt. Kabel niet
over de grond laten slepen en
voldoende laten doorhangen om
goed te kunnen keren. Bij de trekhaak meegelverde instructies opvolgen.
Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐
demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel
inwerkt, mag de kogel niet worden
gesmeerd. Voor aanhangers met een
geringe rijstabiliteit wordt het gebruik
van een frictie-trillingsdemper sterk
aanbevolen.
Niet sneller rijden dan 80 km/u, zelfs
niet in landen waar hogere snelheden
zijn toegestaan. Bergopwaarts niet
sneller dan 30 km/u rijden in de 1e
versnelling, of niet sneller dan
50 km/u in de 2e versnelling.
Als de aanhanger begint te slingeren,
langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐ ren en zo nodig krachtig remmen.Bergafwaarts dezelfde versnelling
inschakelen als bergopwaarts en
ongeveer dezelfde snelheid aanhou‐
den.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 217.
Aanhanger trekken
Trekgewicht
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt specifiek af van de auto
en de motor en mag niet worden over‐ schreden. Het werkelijke trekgewicht
is het verschilt tussen het werkelijke
totaalgewicht van de aanhanger en het werkelijke kogelgewicht in aange‐
koppelde toestand.
Bij het controleren van het aanhan‐ gergewicht mogen bijgevolg alleen de wielen van de aanhanger, en niet het
neuswiel, op de weeginrichting
worden geplaatst.
Page 158 of 231

156Rijden en bedieningHet maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren
vermeld. Het geldt normaal bij
hellingspercentages tot maximaal
12%.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht geldt tot aan het aangegeven
hellingspercentage en tot een hoogte van 1000 meter boven de zeespiegel.
Omdat het motorvermogen bij toene‐
mende hoogte door de lagere lucht‐
dichtheid daalt en het klimvermogen
daardoor afneemt, moet het maxi‐
maal toelaatbare treingewicht voor
iedere 1000 meter aan hoogtetoe‐
name met 10% worden verminderd.
Bij het rijden op wegen met een
gering hellingspercentage (minder
dan 8%, bijv. snelwegen) hoeft het
maximaal toelaatbare treingewicht
niet te worden verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 210
vermeld.Kogeldruk
De kogeldruk is de kracht waarmee
de aanhanger op de koppelingskogel drukt. De gewichtsverdeling bij het
laden van de aanhanger is van
invloed op de kogeldruk.
De maximaal toelaatbare kogeldruk
(80 kg) staat op het typeplaatje van de
trekhaak en in de autopapieren
vermeld. Altijd de maximale kogeld‐
ruk nastreven, vooral bij zware
aanhangers. Nooit rijden met een
kogeldruk lager dan 25 kg.
Bij het meten van de kogeldruk
controleren of de trekstang van de
belaste aanhanger even hoog staat
als wanneer de aanhanger met een
belast trekkend voertuig aangekop‐
peld is. Dit is met name belangrijk bij
aanhangers met een tandemas.
AchterasbelastingBij een aangekoppelde aanhanger en
een maximale belasting van de auto (inclusief alle inzittenden), mag de
toelaatbare achterasbelasting (zie
typeplaatje of autopapieren) niet
worden overschreden.De wettelijke voorschriften met
betrekking tot de maximumsnelheden
voor voertuigen met een aanhanger
in acht nemen.
TrekhaakVoorzichtig
Bij het rijden zonder aanhanger,de kogelstang demonteren.
Trekhaak met afneembare
kogelstang
De kogelstang wordt bewaard in eentas die met behulp van een strop
wordt gesloten, en wordt opgeborgen
onder de vloerbedekking van de
bagageruimte.
Page 159 of 231
Rijden en bediening157Bevestiging van de kogelstang
Afsluitplug uit kogelstangopening
verwijderen en in de bagageruimte
opbergen.
Controleren of het merkteken op de
hefboom rood is.
Kogelstang monteren
Kogelstang in het koppelingshuis
aanbrengen en stevig naar beneden
drukken totdat de kogelstang hoor‐
baar inklikt. Als deze niet inklikt, de
montageprocedure herhalen.
De kogelstang niet naar links of naar rechts, naar boven of naar benedenzwenken om correcte montage te
verzekeren.
Kogelstang vergrendelen door de
meegeleverde sleutel in het cilinder‐
slot van de kogelstang om te draaien. Sleutel verwijderen.
Controleren of de kogelstang juist is
gemonteerd:
● Het groene merkteken op de hefboom is zichtbaar.
● Kogelstang zit vast in het koppe‐ lingshuis.
De kogelstang werd vergrendeld en
de sleutel werd verwijderd.
Page 160 of 231

158Rijden en bediening9Waarschuwing
Rijden met een aanhanger is
alleen toegestaan bij een correct
gemonteerde trekhaak. Raad‐
pleeg een werkplaats als de
koppelkogelstang niet goed kan
worden bevestigd.
Oog voor veiligheidskabel
In geval van aanhangers met
remmen: de veiligheidskabel aan het
oog bevestigen - niet aan de kogel‐
stang.
Demontage van de kogelstang
Kogelstang ontgrendelen en sleutel
verwijderen. Hefboom naar links naar de kogelstang drukken en omlaagdraaien. Kogelstang uit koppelings‐
behuizing trekken.
Roest of vuil uit het gebied rond het
koppelingshuis en de kogelstangver‐
binding verwijderen alvorens de
afsluitplug in de opening aan te bren‐
gen.
De kogelstang in de meegeleverde
tas stoppen, de tas met behulp van de
strop sluiten en onder de vloerbekle‐
ding van de bagageruimte opbergen.
Kogelstang niet schoonmaken met
stoom of met een hogedrukreiniger.
Aanhangerstabilisatie Als het systeem een sterke slinger‐
beweging registreert, dan wordt het
motorvermogen verlaagd en de auto/
aanhangercombinatie afgeremd
totdat de slingerbeweging stopt.
Wanneer het systeem actief is, moet
u het stuurwiel zo stil mogelijk
houden.Aanhangerstabilisatie (TSA) maakt
deel uit van de elektronische stabili‐
teitsregeling 3 147.