Page 25 of 231
Sleutels, portieren en ruiten23Kindersloten9Waarschuwing
Gebruik de kindersloten wanneer
kinderen op de achterste zitplaat‐
sen worden vervoerd.
Draaiknop aan het achterportierslot
met een sleutel of een geschikte
schroevendraaier naar horizontale
stand draaien. Het portier kan van
binnenuit niet geopend worden.
Om de functie te deactiveren, draait u het kinderslot in de verticale stand.
Portieren
Bagageruimte
Achterklep Openen
Druk op de knop boven de kenteken‐plaat en til de achterklep op.
Centrale vergrendeling 3 21.
Sluiten
Binnenste handgreep gebruiken.
Druk bij het sluiten van de achterklep
niet op de knop boven de kenteken‐
plaat, omdat deze anders weer wordt ontgrendeld.
Centrale vergrendeling 3 21.
Page 26 of 231

24Sleutels, portieren en ruitenStoring
Ga als volgt te werk om de achterklep
bij een stroomonderbreking te
openen:
Trek de binnenbekleding bij de
centrale grendelpal weg en trek met
geschikt gereedschap aan de
hefboom.
Algemene tips voor de
achterklepbediening9 Waarschuwing
Rijd niet met een geopende of op
een kier staande achterklep, bijv.
bij het vervoer van omvangrijke
bagage, omdat er dan giftige,
onzichtbare en reukloze uitlaat‐
gassen de auto kunnen binnen‐
dringen. Hierdoor kunt u bewuste‐ loos raken en zelfs sterven.
Voorzichtig
Voordat u de achterklep opent,
moet u kijken of er boven de auto
niets in de weg zit, zoals een gara‐ gedeur, om schade van de achter‐
klep te voorkomen. Controleer
altijd het bewegingsgebied boven
en achter de achterklep.
Let op
Afhankelijk van het gewicht van
eventueel gemonteerde accessoi‐
res blijft de achterklep mogelijk niet
in geopende stand staan.
Antidiefstalbeveiliging
Vergrendelingssysteem9 Waarschuwing
Niet inschakelen als er zich perso‐
nen in de auto bevinden! Ontgren‐ delen van de binnenzijde is niet
mogelijk.
Alle portieren worden tegen openen
beveiligd. Voor activering van het
systeem moeten alle portieren geslo‐
ten zijn.
Als de ontsteking ingeschakeld was,
moet het bestuurdersportier eenmaal
worden geopend en gesloten voordat de auto kan worden beveiligd.
Bij het ontgrendelen van de auto
wordt de mechanische diefstalbevei‐
liging uitgeschakeld. Dit is niet moge‐
lijk met de centrale vergrendelings‐
toets.
Page 27 of 231

Sleutels, portieren en ruiten25Inschakelen
Druk binnen 3 seconden tweemaal opp van de handzender.
Draai eventueel de sleutel in het
bestuurdersportier binnen
3 seconden na het vergrendelen weer
naar achteren.
Diefstalalarmsysteem Het alarmsysteem is gecombineerd
met het vergrendelingssysteem.
Het bewaakt:
● Portieren, achterklep, motorkap● Interieur en aangrenzende baga‐
geruimte
● Hellingshoek van de auto, zoals bij het wegslepen
● Alarmvoeding
● Ontsteking
Bij het ontgrendelen van de auto
worden beide systemen tegelijk uitge‐
schakeld.
Activering
Controleer of de portieren, de achter‐klep, de tankklep, de motorkap, de
ruiten en het zonnedak gesloten zijn.
Druk op de handzender op p of
vergrendel het bestuurdersportier
handmatig.
Het systeem is geactiveerd:
● Automatisch, 30 seconden nadat
u de auto vergrendelt (initialisatie
van het systeem)
● Direct wanneer u na het vergren‐
delen nogmaals op p van de
handzender drukt
Als de noodknipperlichten bij het acti‐
veren niet knipperen of als het verklik‐ kerlichtje snel knippert, kan dit erop
wijzen dat een van de portieren, de
achterklep of de motorkap niet goed
gesloten is.
Let op
Wijzigingen in het interieur, zoals het
aanbrengen van stoelhoezen en het openen van de ruiten of het zonne‐
dak, zijn mogelijk van invloed op de
interieurbewaking.
Page 28 of 231

26Sleutels, portieren en ruitenInschakelen zonder interieur- en
hellingshoekbewaking
Schakel de interieur- en hellingshoek‐
bewaking uit wanneer personen of dieren in de auto achterblijven en
wanneer de auto op een veerpont of
trein wordt vervoerd vanwege de
grote hoeveelheid ultrasoonsignalen
en bewegingen, die het alarm kunnen laten afgaan.
1. Sluit de achterklep, de motorkap, de ruiten en het zonnedak.
2. o indrukken. Controlelamp o
licht geel op in de instrumenten‐
groep.
3. Portieren sluiten.
4. Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
Druk opnieuw op o om te annule‐
ren. Controlelampje o dooft.
Status-LED
Status-LED bevindt zich in de
middenconsole.
Status tijdens de eerste
30 seconden na het activeren van het alarmsysteem:Led
aan:test, inschakelvertraging.Led
knip‐
pert
snel:portieren, achterklep of
motorkap niet goed dicht,
eventuele systeemstoring.
Status nadat systeem is geactiveerd:
Led knippert
langzaam:systeem is geacti‐
veerd.LED knippert
3 maal snel na
het ontgren‐
delen:systeem is
gedeactiveerd.
Bij storingen de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Deactivering Wanneer u de auto ontgrendelt, wordthet alarmsysteem gedeactiveerd.
Alarmknipperlichten knipperen twee
keer bij het deactiveren.
Als er binnen 5 minuten na het ontgrendelen van de auto geen
portier wordt geopend of de motor
Page 29 of 231

Sleutels, portieren en ruiten27niet wordt gestart, wordt de auto auto‐
matisch weer vergrendeld en het
alarm weer geactiveerd.
Als het alarm in werking is getreden,
zullen de alarmknipperlichten bij het
uitschakelen niet knipperen.
AlarmWanneer het alarm afgaat, klinkt er
een geluid uit de speciale sirene met
een eigen accuvoeding en tegelijker‐ tijd knipperen de alarmknipperlichten.
Het aantal en de duur van de alarm‐
signalen zijn voorgeschreven door de
wetgever.
Schakel het alarm uit met een knop
op de handzender of door het
bestuurdersportier handmatig met de
contactsleutel te ontgrendelen. Daar‐
bij wordt ook het diefstalalarmsys‐
teem uitgeschakeld.Startbeveiliging
Het systeem is onderdeel van de
contactschakelaar en het controleert
of de auto met de gebruikte sleutel
mag worden gestart.
De startbeveiliging activeert zichzelf
automatisch nadat u de sleutel uit de
contactschakelaar hebt gehaald.
Bij het inschakelen van het contact
gaat controlelampje d branden en
dooft vervolgens weer. Als d blijft
branden nadat het contact is inge‐
schakeld, dan is er een storing in het systeem: de motor kan niet worden
gestart. Contact uitschakelen en sleu‐
tel lostrekken, ongeveer 2 seconden
wachten en daarna volgende startpo‐
ging doen.
Als de controlelamp blijft branden,
kunt u proberen om de motor met de
reservesleutel te starten en daarna
de hulp van een werkplaats inroepen.
Let op
De startbeveiliging vergrendelt de
portieren niet. Vergrendel daarom
steeds na het verlaten van de auto de portieren en schakel het diefstal‐
alarmsysteem in 3 21, 3 25.
Controlelamp d 3 91.
Page 30 of 231

28Sleutels, portieren en ruitenBuitenspiegels
Bolle vorm De convexe buitenspiegel heeft een
asferische zone en reduceert dode
hoeken. Door de vorm van de spiegel lijken voorwerpen kleiner dan ze zijn,
waardoor afstanden moeilijker zijn in
te schatten.
Elektrische verstelling
Selecteer de gewenste buitenspiegel
door de schakelaar naar links (L) of
rechts (R) te draaien. Beweeg daarna
de knop om de spiegel te verstellen.
Inklapbare spiegels
Voor de veiligheid van voetgangers
klappen de buitenspiegels bij aansto‐
ten vanaf een bepaalde kracht weg uit de normale stand. Spiegel dan door
licht op de spiegelbehuizing te druk‐
ken terugduwen.
Handmatig inklappen Druk iets op de buitenkant van het
spiegelhuis om de buitenspiegels in
te klappen.
Elektrisch inklappen
Met contactslot in de standen ACC of
ON drukt u op n om beide spiegels
in te klappen.
n nogmaals indrukken en beide
buitenspiegels nemen hun uitgangs‐
positie weer in.
Als u een elektrisch ingeklapte spie‐ gel met de hand uitklapt, wordt door
het indrukken van n alleen de andere
spiegel elektrisch uitgeklapt. Druk
opnieuw op n om beide spiegels
weer in te klappen.
Spiegels weer in rijstand klappen
alvorens met de auto te rijden.
Page 31 of 231
Sleutels, portieren en ruiten29Verwarmde spiegels
Werkt door indrukken van RÜ . LED
in de knop licht op.
De verwarming werkt met de sleutel
in de contactslotstanden ACC of ON
en wordt na korte tijd automatisch uitgeschakeld.
Alleen laten werken met draaiende
motor, om ontladen van de accu te
voorkomen. Niet inschakelen als u de
motor start of als er zich sneeuw of ijs op de buitenspiegels heeft opge‐
hoopt.
Geen scherpe voorwerpen of schu‐
rende reinigingsmiddelen op de
buitenspiegels gebruiken. Krassen
en beschadigen van de verwarmings‐
elementen vermijden.
Automatische dimfunctie
Om verblinding te verminderen dimt
de buitenspiegel aan bestuurders‐
zijde automatisch samen met de
automatisch dimmende binnenspie‐
gel 3 30.
Binnenspiegel
Handmatige dimfunctie
Om verblinding te verminderen, de
hendel aan de onderkant van de spie‐
gelbehuizing verstellen.
Page 32 of 231

30Sleutels, portieren en ruitenAutomatische dimfunctie
Druk op de knop op het spiegelhuis
om de functie in te schakelen; de
knop licht op en verblinding door
achterliggers 's nachts neemt auto‐
matisch af. Knop opnieuw indrukken
om de functie uit te schakelen.
Het spiegelhuis heeft twee lichtsen‐
soren. Bedek de sensoren niet en
hang niets aan de spiegel om storin‐
gen en slechter werken te voorko‐
men.
Ruiten
Voorruit Warmtewerende voorruit De warmtewerende voorruit is voor‐
zien van een coating die zonnestra‐
ling reflecteert. Ook datasignalen
zoals die van tolstations kunnen
worden gereflecteerd.
De gemarkeerde gebieden van de
voorruit achter de achteruitkijkspiegel
zijn niet voorzien van de coating.
Apparaten voor elektronische gege‐
vensregistratie en tolheffing dienen in
deze gebieden te worden bevestigd.
Anders kunnen er storingen optreden
in de gegevensregistratie.
Voorruitstickers Plak geen stickers, zoals tolvignetten
of soortgelijke stickers, rondom de
binnenspiegel op de voorruit. Anders
kan de detectiezone van de sensor
worden beperkt.
Elektrisch bediende ruiten9 Waarschuwing
Wees voorzichtig bij het gebruik
van de elektrische ruitbediening.
Er bestaat verwondingsgevaar,
met name voor kinderen.
Als er achterin kinderen zitten,
moet u de kinderbeveiliging van
de elektrische ruitbediening
inschakelen.
Ruiten tijdens het sluiten goed in
de gaten houden. Ervoor zorgen
dat niets of niemand bekneld
raakt.