Page 137 of 231

Rijden en bediening135Let op
Deze beperkingen zijn wettelijk vast‐
gelegd.
Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen.
AdBlue bijvullenVoorzichtig
Gebruik alleen AdBlue die aan de
Europese normen DIN 70 070 en
ISO 22241-1 voldoet.
Gebruik geen additieven.
Verdun AdBlue niet.
Anders kan het systeem voor
selectieve katalysatorreductie
beschadigd raken.
Let op
Bij het bijtanken van AdBlue bij zeer
lage temperaturen wordt dit wellicht
niet door het systeem gedetecteerd.
Parkeer de auto in dat geval op een
locatie met een hogere buitentem‐
peratuur totdat de AdBlue weer
vloeibaar wordt.
Let op
Als de motor wegens een te laag AdBlue-peil niet start, adviseren we om de AdBlue-tank vol te taken often minste tien liter bij te tanken
(afhankelijk van het AdBlue-
verbruik).
Tank niet te weinig (bijv. minder dan vijf liter) bij, omdat het systeem
anders het bijtanken wellicht niet
detecteert.
Let op
Bij het losschroeven van de tankdop
van de vulpijp kunnen er ammoniak‐ dampen vrijkomen. Adem deze
dampen niet in, omdat ze scherp
geuren. Eventueel ingeademde
dampen zijn onschadelijk.
Zet de auto op een vlakke onder‐
grond.
De vulpijp voor AdBlue zit bij de
achterbumper, aan de linkerkant van de auto.9 Gevaar
Auto's met Stop/Start-systeem:
De motor moet uitgeschakeld en
de contactsleutel verwijderd zijn om het risico te vermijden dat het
systeem de motor automatisch
opnieuw start.
Inhouden 3 216.
Tankstation
9 Gevaar
Volg bij het tanken van AdBlue de
bedienings- en veiligheidsinstruc‐
ties van het tankstation.
Page 138 of 231
136Rijden en bediening1. Schakel de motor uit en trek desleutel uit het contactslot.
2. Afdekking met geschikte schroe‐ vendraaier losmaken en verwijde‐
ren.
3. Schroef de beschermdop linksom
los van de vulpijp.
4. Steek het vulpistool geheel in de vulpijp en zet het open.
5. Breng de beschermdop na het bijtanken weer aan en schroef
deze rechtsom vast.
6. Plaats de afdekking terug; steek hiertoe eerst de rechterkant in.
AdBlue-jerrycan Let op
Tank AdBlue alleen bij vanuit de
daarvoor bedoelde jerrycans om te voorkomen dat er teveel AdBlue
wordt bijgetankt. Bovendien stro‐
men de dampen vanuit de tank dan
in de jerrycan en komen deze niet
vrij.
Let op
Controleer vóór het bijtanken van
AdBlue de houdbaarheidsdatum
ervan, omdat het maar beperkt
meegaat.
1. Schakel de motor uit en trek de sleutel uit het contactslot.
2. Afdekking met geschikte schroe‐ vendraaier losmaken en verwijde‐ren.
3. Schroef de beschermdop linksom
los van de vulpijp.
Page 139 of 231

Rijden en bediening137
4. Bevestig de adapter (in hand‐schoenenkastje) op de vulpijp.
5. Open de AdBlue-jerrycan.
6. Sluit een uiteinde van de slang aan op de jerrycan en schroef het
andere uiteinde op de vulpijpa‐
dapter.
7. Til de jerrycan op totdat deze leeg
is.
8. Schroef de slang van de vulpijpa‐ dapter.
9. Verwijder de adapter en leg deze weer in het bakje in het hand‐
schoenenkastje.
10. Breng de tankdop aan en schroef deze rechtsom vast.
11. Kap weer aanbrengen.
Let op
Voer de AdBlue-jerrycan en -slang
volgens de lokale milieuregels af.
Let op
Blijf als het systeem niet herkent dat er AdBlue is bijgetankt continu gedu‐
rende 10 minuten rijden met een
snelheid van meer dan 20 km/u.
Als de bijgetankte AdBlue herkend is, verdwijnen de waarschuwingen
m.b.t. het AdBlue-peil.
Neem als de bijgetankte AdBlue na
enige tijd met draaiende motor niet
gedetecteerd is contact op met een
werkplaats.
Let op
Als er gedurende de laatste 2 jaar minder dan 10 liter AdBlue is bijge‐ tankt, moet de resterende vloeistof
worden ververst, aangezien AdBlue
een beperkte levensduur heeft. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Bij niet opvolgen ervan kan het
selectieve katalysatorreductiesys‐
teem beschadigd raken.Tankdop
Gebruik uitsluitend originele tankdop‐ pen. De AdBlue-tank heeft een speci‐
ale tankdop.
Storing
Als het systeem een bedrijfsstoring
detecteert, licht controlelamp Y op en
klinkt er een geluidssignaal. Onmid‐
dellijk hulp van een werkplaats inroe‐
pen.
Er kan een betreffend bericht op het
Driver Information Center verschijnen
3 93.
Page 140 of 231

138Rijden en bedieningAutomatische
versnellingsbak
Met de automatische versnellingsbak kunt u zowel automatisch (automati‐
sche modus) als handmatig schake‐
len (handmatige modus).
Versnellingsbakdisplay
Het versnellingsbakdisplay verschijnt op het Driver Information Center
3 93, in het midden van de instru‐
mentengroep.De modus of ingeschakelde versnel‐
ling verschijnt op het versnellingsbak‐ display.P:parkeerstandR:achteruitversnellingN:neutrale standD:rijstand (automatische modus)1-6:geselecteerde versnelling in
handgeschakelde modus
Keuzehendel
P:parkeerstand, de wielen zijn
geblokkeerd, alleen inschakelen
wanneer de auto stilstaat en de
elektrische handrem is aange‐
trokkenR:achteruitversnelling, alleen
inschakelen wanneer de auto
stilstaatN:neutrale stand of stationairD:rijstand (automatische modus
met alle versnellingen)
De keuzehendel is vergrendeld in
stand P en N en kan alleen worden
verzet wanneer u de ontsteking
inschakelt en het rempedaal intrapt.
Druk op de ontgrendelingsknop om
P of R in te schakelen.
Tijdens het rijden nooit naar stand P
of R schakelen.
De motor start alleen wanneer de
hendel in stand P of N staat. Vóór het
starten het rempedaal intrappen of de
elektrische handrem aantrekken.
Tijdens het schakelen geen gas
geven. Gas- en rempedaal nooit
gelijktijdig bedienen.
Page 141 of 231

Rijden en bediening139Wanneer een versnelling is ingescha‐
keld en het rempedaal wordt losgela‐ ten, rijdt de auto langzaam weg.
Afremmen op de motor Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, tijdig een lagere versnelling selecteren; zie
Handmatige modus.
Door bij het afdalen van een helling
op de motor af te remmen in plaats
van het rempedaal in te trappen kan
de levensduur van de remmen
worden verlengd.
Auto heen en weer schommelen Het is alleen toegestaan de auto heen
en weer te schommelen als de auto is vastgereden in water, ijs, zand,
modder, sneeuw of een kuil. De
keuzehendel herhaaldelijk tussen
stand D en R heen en weer verplaat‐
sen terwijl u enigszins gas geeft
wanneer de versnelling is ingescha‐
keld. Motor niet te hoge toeren laten
maken en snel optrekken voorkomen.Als de auto na verschillende malen
heen en weer schommelen niet kan
worden losgereden, moet de auto
waarschijnlijk worden gesleept
3 201.
Parkeren Trek de elektrische handrem aan en
schakel P in.
De contactsleutel kan alleen verwij‐ derd worden met de keuzehendel in
stand P.
SPORT-modus
Demping en besturing worden direc‐
ter en leveren een betere wegligging
op. De motor reageert sneller op
bewegingen van het gaspedaal. Bij
een automatische versnellingsbak
wordt ook sneller geschakeld.
In de Sport -modus rijdt de auto moge‐
lijk minder zuinig. Gebruik zoveel
mogelijk de normale modus.
Let op
De Sport-modus werkt mogelijk niet
als de accu onvoldoende opgeladen
is.Activering
Druk op SPORT om de Sport-modus
in te schakelen.
Page 142 of 231

140Rijden en bedieningControlelamp S op de instru‐
mentengroep gaat branden 3 88.
Deactivering Druk nogmaals op SPORT om weer
naar de normale modus te gaan.
Controlelampje S dooft.
Handmatige modus
Keuzehendel uit stand D naar links en
vervolgens naar voren of naar
achteren bewegen.
<:Opschakelen naar een hogere
versnelling.]:Terugschakelen naar een lagere
versnelling.
Keuzehendel in de juiste richting
tikken. Deze gaat dan terug naar de
middelste stand.
Schakelen in handgeschakelde
modus is mogelijk tijdens gas geven.
Als het motortoerental te laag is, zal
de versnellingsbak automatisch naar
een lagere versnelling schakelen,
zelfs in de handgeschakelde modus,
om te voorkomen dat de motor
afslaat.
Wordt bij een te lage snelheid een
hogere versnelling geselecteerd of
een lagere versnelling bij een te hoge
snelheid, dan schakelt de auto niet.
In de handmatige modus wordt er bij
hoge toerentallen niet automatisch
naar een hogere versnelling opge‐ schakeld.
U kunt versnellingen overslaan door
de schakelhendel herhaaldelijk met
korte tussenpozen te bewegen.
Wanneer wordt gestopt, wordt auto‐
matisch de 1e versnelling ingescha‐
keld. Bij wegrijden op een gladde
ondergrond, de keuzehendel naar
voren tikken om de 2e versnelling in
te schakelen.
Om naar stand D terug te keren, de
keuzehendel terug naar rechts
duwen.
Elektronische rijprogramma's
● Het bedrijfstemperatuurpro‐ gramma brengt de katalysator na
een koude start snel op tempera‐
tuur door het motortoerental te
verhogen.
Kickdown In zowel de automatische als dehandgeschakelde modus: bij het
geheel intrappen van het gaspedaal
schakelt de versnellingsbak afhanke‐
lijk van het motortoerental naar een
lagere versnelling. Het volledige
motorvermogen is beschikbaar voor acceleratie.
Brandstofbesparingsmodus 3 124.
Page 143 of 231

Rijden en bediening141Storing
Bij een storing in de automatische versnellingsbak brandt controle‐
lampje Z op de instrumentengroep
3 86 . Automatisch schakelen verloopt
moeilijker dan normaal of, in geval
van een ernstige storing, helemaal
niet plaatsvinden. Oorzaak van de
storing onmiddellijk door een werk‐
plaats laten verhelpen.
Als controlelampje g bij een draai‐
ende motor op de instrumentengroep brandt, kan dit op een storing in de
versnellingsbakelektronica duiden
3 86 . De elektronica schakelt over op
een noodprogramma, het brandstof‐
verbruik kan toenemen en het rijge‐ drag kan slechter worden. De hulp
van een werkplaats inroepen.
Stroomonderbreking
De koppeling wordt niet vrijgezet als
de accu ontladen is en een versnel‐
ling werd gekozen. Er kan niet meer
met de auto worden gereden. De
keuzehendel kan niet uit de stand P
of N worden geschakeld.Bij een lege accu hulpstartkabels
gebruiken 3 199.
Is de accu niet de oorzaak van de
storing, ontgrendel dan de keuzehen‐
del:
1. Contact uitschakelen en sleutel eruit trekken.
2. Rempedaal ingetrapt houden.
3. Afwerkkap verwijderen.
4. Schakelontgrendelknop ingedrukt
houden.
5. Naar de neutraalstand ( N) scha‐
kelen.
6. Afwerkkap weer aanbrengen.
7. Motor starten en naar de gewen‐ ste versnelling schakelen.
Oorzaak van de stroomonderbreking door een werkplaats laten verhelpen.
Page 144 of 231

142Rijden en bedieningHandgeschakelde
versnellingsbak
Achteruit inschakelen: vanuit stil‐
stand de koppeling intrappen en
3 seconden wachten alvorens de
achteruitrijversnelling in te schakelen.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan koppeling in de
neutrale stand laten opkomen,
koppeling weer intrappen en
nogmaals schakelen.
Laat de koppeling niet onnodig slip‐
pen.
Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.Voorzichtig
Rijd bij voorkeur niet met de hand
voortdurend op de selectorhendel.
Brandstofbesparingsmodus 3 124.
Rijsystemen
All-wheel drive
All-wheel drive is een actief systeem
dat automatisch zonder tussenkomst
van de bestuurder werkt. Afhankelijk
van de omstandigheden schakelt de
auto over tussen tweewielaandrijving
en vierwielaandrijving, om de auto zo nodig meer trekkracht en stabiliteit te
geven.
Als de voorwielen beginnen door te
slippen, zullen de achterwielen indien
nodig automatisch de auto beginnen aan te drijven. Er gaat meer koppel
naar de wielen met de meeste tractie om te allen tijde een optimale grip te
garanderen. Bij intensief gebruik kan
er een gering inschakelgeluid hoor‐
baar zijn.
Dit systeem zorgt ervoor dat er met de
auto zowel op ruw terrein als op
normale wegen kan worden gereden
zonder overdreven slijtage aan de
banden en de aandrijflijn te veroorza‐ ken of de bestuurbaarheid te
verslechteren.