Page 121 of 231

Klimaatregeling119
Bedieningsorganen voor:● Temperatuur bestuurderskant
● Luchtverdeling
● Luchtdebiet
● Temperatuur passagierskant voorin
AUTO:Automatische modust:Automatische luchtrecircu‐
latieV:Ontwasemen en ontdooien
Koeling A/C, Luchtrecirculatie 4
3 117.
Let op
Dek de interieurtemperatuursensor
(achter de ventilatorschakelaar) of
de zonnesensor (vóór de voorruit‐
ventilatieroosters) niet af om
systeemstoringen te voorkomen.
Achterruitverwarming RÜ 3 32,
Stoelverwarming ß 3 40.
Automatische modus AUTO Basisinstelling voor maximaal
comfort:
● Druk op AUTO; de koeling A/C
wordt ingeschakeld en de lucht‐
verdeling en het luchtdebiet
worden automatisch geregeld.
● Alle luchtroosters openen.
● Stel de voorkeurstemperaturen voor de bestuurders- en passa‐
gierskant voorin in met de linker
en rechter draaiknop.
Let op
In Automatische modus worden alle
luchtroosters automatisch geacti‐
veerd. Daarom moeten de lucht‐
roosters altijd open zijn.
Temperatuur selecteren
Aanbevolen comfortstand is 22 °C.
Tussengelegen instellingen zijn
mogelijk.
Druk op SYNC om de temperatuur
aan de passagierskant voorin auto‐
matisch aan te passen aan de tempe‐
ratuur van de bestuurderskant. De
activering wordt aangeduid doordat
de led in de toets brandt.
Bij verschillen in temperatuurinstellin‐ gen tussen bestuurderskant en
passagierskant voorin dooft de LED
in de toets SYNC.
Page 122 of 231

120KlimaatregelingLet op
Als A/C wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde
temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of een Autostop worden belemmerd.
Stop/Start-systeem 3 128.
Handmatige instellingen
Instellingen voor de klimaatregeling
kunnen worden gewijzigd met A/C of
door de aanjagersnelheid of de lucht‐ verdeelschakelaar anders te zetten.
Wanneer u een instelling verandert,
wordt Automatische modus gedeacti‐ veerd.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.
Koeling A/C 3 117.
Luchtdebiet x
Activeer Automatische modus door
het luchtdebiet handmatig te wijzigen
of de ventilator in de stand uit x te
zetten.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: Schakel de ventilator in
en druk op AUTO.
Luchtverdeling
Druk op de betreffende knop voor de
gewenste afstelling. De activering
wordt aangeduid doordat de led in de toets brandt.M:naar hoofdhoogte via de
verstelbare luchtroostersL:naar de hoofdruimte via regel‐
bare ventilatieopeningen en
naar de voetruimtesK:naar de voetenruimtes en naar
de voorruitJ:naar de voorruit, de zijruiten
vooraan en de voetenruimtesV:naar de voorruit, de zijruiten
vooraan en de hoofdruimte via
regelbare ventilatieopeningen
Alle combinaties zijn mogelijk.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.
Automatische luchtrecirculatie t
De automatische luchtrecirculatie
heeft een luchtkwaliteitsensor die bij
registratie van schadelijke gassen in
de omgeving automatisch wordt inge‐
schakeld.
Page 123 of 231

Klimaatregeling121Om in te schakelen t indrukken. De
activering wordt aangeduid doordat
de led in de toets brandt.
De automatische luchtrecirculatie
werkt alleen als de motor draait.9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.
Ontwasemen en ontdooien
● Druk op V. De activering wordt
aangeduid doordat de led in de toets brandt.
● Aanjager op de gewenste snel‐ heid zetten.
Luchtrecirculatiemodus 4
wordt automatisch uitgescha‐
keld. Koeling A/C gaat werken.
● Verwarming achterruit RÜ
inschakelen.
Ontwasemen en ontdooien van de
ruiten uitschakelen: V opnieuw
indrukken, AUTO indrukken, aan de
schakelaar voor de aanjager of de
luchtverdeling draaien.
Ingeschakeld ontwasemen en
ontdooien kan autostops in de weg
staan. Stop/Start-systeem 3 128.
Page 124 of 231
122KlimaatregelingLuchtroosters
Verstelbare luchtroosters
Wanneer de koeling A/C ingescha‐
keld is, moet er minimaal een lucht‐
rooster openstaan.
Ventilatieopeningen openen en slui‐
ten: horizontale kartelwiel linksom of
rechtsom draaien.
Luchtroosters openen als luchtver‐
deelschakelaar op M of L staat.
De luchttoevoer wordt verhoogd door
de aanjager in te schakelen.
Luchttemperatuur bij de zijluchtroos‐
ters regelen met de temperatuurscha‐ kelaar.
Door de roosters te kantelen en te
draaien de richting van de luchttoe‐
voer instellen.
9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Vaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog
luchtroosters onder de voorruit, de portierruiten en in de voetenruimtesvoor en achter.
De zone onder de voorstoelen moet
vrij worden gehouden, opdat het lucht naar de voetenruimtes achter kan
stromen.
Page 125 of 231

Klimaatregeling123Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaatopeningen naar de
motorruimte onder aan de voorkant
van de voorruit moeten voor
voldoende luchttoevoer vrijgehouden worden. Bladeren, vuil of sneeuw
verwijderen.
Pollenfilter
Filtering lucht
passagierscompartiment
Een partikelfilter verwijdert stof, roet,
stuifmeel en sporen uit de lucht van de passagiersruimte.
Actief koolstoffilter
Aanvullend op het partikelfilter
vermindert het actieve-koolstoffilter
onaangename geuren.
Airconditioning regelmatigaanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling
eenmaal per week, ongeacht de
weersgesteldheid of het seizoen,
enkele minuten worden ingescha‐
keld. Bij te lage buitentemperaturen
kan de koeling niet worden ingescha‐
keld.Service
Om de koeling optimaal te laten
werken, is het raadzaam het klimaat‐
regelsysteem jaarlijks te laten contro‐ leren, te beginnen drie jaar na afleve‐ ring van de nieuwe auto, te weten:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen
● afvoer van condensor en verdamper reinigen
● prestatietest
Let op
Koelmiddel R-134a bevat gefluori‐
deerde broeikasgassen.
Page 126 of 231

124Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 124
Economisch rijden ...................124
Controle over de auto ..............125
Sturen ...................................... 126
Starten en bediening .................126
Nieuwe auto inrijden ................126
Contactslotstanden ..................127
Motor starten ........................... 127
Uitrol-brandstofafsluiter ...........128
Stop/Start-systeem ..................128
Parkeren .................................. 130
Uitlaatgassen ............................. 131
Roetfilter .................................. 131
Katalysator .............................. 132
AdBlue ..................................... 133
Automatische versnellingsbak ...138
Versnellingsbakdisplay ............138
Keuzehendel ........................... 138
SPORT-modus ........................ 139
Handmatige modus .................140
Elektronische rijprogramma's ..140
Storing ..................................... 141
Stroomonderbreking ................141
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 142Rijsystemen............................... 142
All-wheel drive ......................... 142
Remmen .................................... 145
Antiblokkeersysteem ...............145
Handrem .................................. 145
Remassistentie ........................146
Hellingrem ............................... 147
Rijregelsystemen .......................147
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 147
Systeem voor gecontroleerde afdaling ................................... 148
Automatische niveauregeling ..149
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 150
Cruise control .......................... 150
Parkeerhulp ............................. 151
Brandstof ................................... 153
Brandstof voor dieselmotoren . 153
Tanken .................................... 153
Brandstofverbruik - CO 2-
uitstoot ................................... 154
Trekhaak .................................... 155
Algemene informatie ...............155
Rijgedrag en aanhangertips ....155
Aanhanger trekken ..................155
Aanhangerstabilisatie ..............158Rijtips
Economisch rijden
Zuinige stand
De brandstofbesparingsmodus is een functie voor een optimaal brandstof‐
verbruik. Deze beïnvloedt o.a. het
motorvermogen en -koppel, het acce‐
lereren en het aangegeven schakel‐
punt.
Handgeschakelde versnellingsbak
Page 127 of 231

Rijden en bediening125Activering
Druk op s op het instrumentenpa‐
neel. De led in de knop brandt om
activering aan te geven.Deactivering
Druk nogmaals op s; led in de
toets dooft.
Stop/Start-systeem 3 128.
Automatische versnellingsbak
Zuinige stand inschakelen, opdat de
versnellingsbak zodanig anders
schakelt dat de auto zuiniger rijdt.
Activering
Druk in de automatische modus op
s .
Controlelamp s op de instrumen‐
tengroep gaat branden 3 91.
De instellingen van bepaalde elektro‐
nische systemen worden aangepast, opdat de auto zuiniger rijdt:
● De motor reageert minder snel op bewegingen van het gaspe‐
daal.
● Het systeem schakelt eerder op en later terug.
● Bij een constante snelheidvergrendelt de versnellingsbak
zichzelf op de motor. Zo rijdt deze zuiniger en levert deze meervermogen en koppel.
● Bij het vertragen wordt de brand‐
stoftoevoer sneller uitgescha‐
keld. Afsluiting brandstoftoevoer
bij overtoeren 3 128.
Zuinige stand niet inschakelen bij trekken, bijv. van een aanhanger.Deactivering
Druk nogmaals op s; controle‐
lamp s dooft op de instrumenten‐
groep.
Controle over de auto
Nooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd
tijdens Autostop)
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar voor uzelf en anderen. Tijdens een
Autostop blijven alle systemen
Page 128 of 231

126Rijden en bedieningwerken, maar de stuurbekrachtiging
werkt beperkt en de rijsnelheid wordt
verlaagd.
Stop/Start-systeem 3 128.
Pedalen Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.
SturenVoorzichtig
Laat het stuurwiel bij een stil‐
staande auto nooit geheel
vergrendeld, omdat dit de stuur‐ bekrachtigingspomp kan bescha‐digen.
Als de stuurbekrachtiging niet meerwerkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer
kracht nodig.
Elektrische stuurbekrachtiging
Elektrische stuurbekrachtiging heeft
geen stuurbekrachtigingsvloeistof.
Het systeem is onderhoudsvrij.
Let op
Als het stuurwiel tot in de eindstand wordt gedraaid en enige tijd in deze
stand wordt vastgehouden, werkt de
stuurbekrachtiging mogelijk minder
goed. Bij gebruik gedurende langere tijd werkt de stuurbekrachtiging
mogelijk minder goed. Nadat het
systeem is afgekoeld moet de stuur‐
bekrachtiging weer normaal werken.
Als de stuurbekrachtiging niet meer
werkt door een systeemdefect, kunt u nog steeds sturen maar is er wellicht
meer kracht nodig. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Controlelamp 2 3 88.Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden
Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐
pen van was en olie op het uitlaatsys‐ teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van de dampen vermijden.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐
stof- en motorolieverbruik hoger zijn
en wordt het dieselpartikelfilter
wellicht vaker gereinigd. Autostop
voor het opladen van de accu is
wellicht niet mogelijk.
Dieselpartikelfilter 3 131.