Page 73 of 231

Opbergen71schade aan het opbergvak en de
vloer van de bagageruimte te
voorkomen.
Krik en boordgereedschap 3 184.
Bandenreparatieset 3 192.
Compact reservewiel 3 198.
Sjorogen
De sjorogen zijn bedoeld voor het
vastzetten van artikelen tegen
wegschuiven, bijv. met sjorbanden of
een laadvloernet.
Vóór de achterbank zijn twee extra
sjorogen aangebracht.
Het laadvloernet is ontworpen voor
het vervoeren van uitsluitend kleine,
lichte voorwerpen. Het laadvloernet voorkomt dat de lading zich verplaatst bij het nemen van scherpe bochten ofbij snel starten en stoppen.
Aanbrengen: de vier haken van het laadvloernet in de sjorogen in de
bagageruimtevloer aanbrengen.
Gevarendriehoek De gevarendriehoek onder de vloe‐
rafdekking in de bagageruimte opber‐
gen.
Verbanddoos
De verbanddoos onder de vloeraf‐
dekking in de bagageruimte opber‐
gen.
Brandblusser Zet de brandblusser goed vast in de
bagageruimte.Dakdragersysteem
Dakdrager
Om veiligheidsredenen en ter vermij‐ ding van dakschade adviseren wij het voor uw auto goedgekeurde dakdra‐
gersysteem te gebruiken. Neem voor nadere informatie contact op met een
werkplaats.
Maak het dakdragersysteem aan de
dakrails vast aan de hand van de bij
het systeem meegeleverde aanwij‐
zingen. Zorg ervoor dat de lading
gelijkmatig over de lengte- of dwars‐
rails wordt verdeeld.
De lading mag niet op het dakopper‐
vlak worden geplaatst. Om schade
aan of verlies van de lading te voor‐
komen, regelmatig controleren of
deze nog goed vastzit.
Rijden met een lading op het dak
heeft een invloed op het zwaartepunt van de auto. Voorzichtig rijden in
geval van zijwind. Niet met een hoge
snelheid rijden.
Dakdrager wegnemen als deze niet wordt gebruikt.
Page 74 of 231

72OpbergenBeladingsinformatie● Zware voorwerpen zo ver moge‐ lijk vooraan en gelijkmatig
verdeeld in de laadruimte plaat‐
sen. Controleren of de rugleunin‐ gen naar behoren zijn vergren‐deld. Bij stapelbare voorwerpen
de zwaarste voorwerpen onder‐
aan leggen.
Stapel voorwerpen bij een neer‐
geklapte achterbank niet hoger
dan de rugleuning van de achter‐
bank.
● Voorwerpen met spanbanden aan de sjorogen vastzetten 3 71.
● Losse voorwerpen in de bagage‐
ruimte bijv. met behulp van een
laadvloernet vastmaken, om
wegglijden te voorkomen.
● Bij het vervoeren van voorwer‐ pen in de bagageruimte mogen
de rugleuningen van de achter‐
bank niet schuin naar voren
geklapt zijn.
● Bagage niet boven de rugleunin‐ gen laten uitsteken.● Leg niets op de bagageruimte-afdekking of op het instrumenten‐
paneel en dek de sensor boven op het instrumentenpaneel niet
af.
● De bagage mag de bediening van pedalen, elektrische hand‐
rem, schakelhendel en de bewe‐ gingsvrijheid van de bestuurder
niet belemmeren. Geen losse voorwerpen in het interieur
leggen.
● Niet met een geopende achter‐ klep rijden.9Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen voorwer‐
pen in het voertuig rondgeslingerd worden en letsel of schade aan delading of de auto veroorzaken.
● Het nuttig draagvermogen is het
verschil tussen het maximaal
toelaatbare totaalgewicht van de
auto (zie typeplaatje 3 210) en
het EU-leeggewicht van de auto.
Noteer de gegevens van uw auto in de gewichtentabel voorin deze
handleiding om het EU-leegge‐
wicht te berekenen.
Het EU-leeggewicht omvat ook
het gewicht van de bestuurder
(68 kg), de bagage (7 kg) en alle
vloeistoffen (brandstoftank voor
90% gevuld).
Extra uitrusting en accessoires verhogen het leeggewicht.
● Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de
auto en verslechtert het rijgedrag door het hogere zwaartepunt.
Lading gelijkmatig verdelen en
goed met spanbanden vastzet‐
ten. Bandenspanning en rijsnel‐
heid aan de beladingstoestand
aanpassen. Spanbanden regel‐
matig controleren en bijspannen.
Niet sneller rijden dan 120 km/u.
De toegestane daklast is 100 kg.
De dakbelasting is de som van het gewicht van het dakdrager‐
systeem en de lading.
Page 75 of 231

Instrumenten en bedieningsorganen73Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................74
Stuurwielverstelling ...................74
Stuurbedieningsknoppen ...........74
Claxon ....................................... 74
Wis-/wasinstallatie voorruit ........75
Wis-/wasinstallatie achterruit .....76
Buitentemperatuur .....................77
Klok ........................................... 78
Elektrische aansluitingen ...........79
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................80
Instrumentengroep ....................80
Snelheidsmeter ......................... 80
Kilometerteller ........................... 80
Dagteller .................................... 81
Toerenteller ............................... 81
Brandstofmeter .......................... 81
Service-display .......................... 82
Versnellingsbakdisplay ..............82
Controlelampen ......................... 82
Richtingaanwijzer ......................84
Gordelverklikker ........................85
Airbag en gordelspanners .........85
Airbag-deactivering ...................85Laadsysteem ............................. 86
Storingsindicatielamp ................86
Service-indicatie ........................86
Remsysteem ............................. 86
Elektrische handrem ..................87
Elektrische handrem defect .......87
Antiblokkeersysteem (ABS) .......87
Opschakelen ............................. 87
Aandrijving op alle wielen ..........88
SPORT-modus .......................... 88
Systeem voor gecontroleerde afdaling ..................................... 88
Stuurbekrachtiging ....................88
Ultrasoonparkeerhulp ................88
Elektronische stabiliteitsregeling ....................88
Elektronische stabiliteitsregeling UIT .............89
Koelvloeistoftemperatuur ...........89
Voorverwarming ........................89
Roetfilter .................................... 89
AdBlue ....................................... 90
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 90
Motoroliedruk ............................. 90
Motorolie verversen ...................90
Motoroliepeil laag ......................91
Brandstofbesparingsmodus .......91
Te laag brandstofpeil .................91
Brandstoffilter aftappen .............91Startbeveiliging .......................... 91
Motorvermogen verminderd ......91
Rem intrappen ........................... 92
Grootlicht ................................... 92
Automatische koplamphoogteregeling ...........92
Mistlamp .................................... 92
Mistachterlicht ........................... 92
Cruise control ............................ 92
Snelheidswaarschuwing ............92
Controlelampje aanhanger ........92
Portier open ............................... 92
Diefstalalarmsysteem ................93
Informatiedisplays ........................93
Driver Information Center ..........93
Board-Info-Display .....................93
Graphic-Info-Display, Color-Info-Display .................... 96
Boordinformatie ......................... 101
Geluidssignalen .......................101
Bandenspanning .....................102
Tripcomputer .............................. 102
Boordcomputer op Board-Info-Display ................. 102
Boordcomputer op Graphic-
Info-Display of Colour-Info-
Display .................................... 104
Page 76 of 231
74Instrumenten en bedieningsorganenBedieningsorganenStuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
U kunt het Infotainmentsysteem en
een gekoppelde mobiele telefoon
bedienen met de knoppen op het
stuurwiel.
Meer informatie staat in de handlei‐ ding van het infotainment-systeem.
Claxon
j indrukken.
Page 77 of 231

Instrumenten en bedieningsorganen75Wis-/wasinstallatie voorruit
Voorruitwissers&:snel%:langzaam$:intervalschakeling of automa‐
tisch wissen met regensensor§:uit
Hendel omlaag duwen om wissers
één slag te laten maken wanneer de
voorruitwisser uitgeschakeld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbaar wisinterval
Wisinterval instellen op een waarde
tussen 1 en 10 seconden:
● Ontsteking inschakelen.
● Hendel vanuit stand § omlaag
zetten.
● Wachten totdat de wisfrequentie op het gewenste interval staat.
● Hendel in stand $ zetten.
Het interval blijft opgeslagen tot de
volgende verandering of totdat het
contact wordt uitgeschakeld. Na
inschakelen van het contact en de
hendel naar stand $ wordt het inter‐
val 3,5 seconden.
In deze modus verandert de wisfre‐
quentie ook met de rijsnelheid. Naar‐
mate de snelheid toeneemt, wist het
systeem ook sneller.
Automatische wisfunctie met
regensensor$:Automatische wisfunctie met
regensensor
De regensensor registreert de
hoeveelheid neerslag op de voorruit
en stuurt automatisch de wissnelheid
van de voorruitwisser aan.
Als de sleutel in contactslotstand
ACC wordt gezet, maakt de wisser ter
controle van het systeem één slag.
Page 78 of 231
76Instrumenten en bedieningsorganenOm de wisser uit te schakelen, de
hefboom in stand § plaatsen.
Het gebied van de regensensor
schoonhouden door de voorruit‐
sproeiers in te schakelen.
Voorruit- en koplampsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof tegen de voorruit
gespoten.
Bij het langer vasthouden van de
hendel maakt de wisser na het losla‐ ten van de hendel twee slagen en na
3 seconden nog een keer.
Staan de koplampen aan, dan spuit er ook sproeiervloeistof tegen de
koplampen. Even wachten voordat
het koplampsproeiersysteem weer
kan werken. Dit duurt langer naar‐
mate het sproeiervloeistofpeil lager
is.
Bij een te laag sproeiervloeistofpeil
brandt controlelampje G op de
instrumentengroep.
Door de ruitenwisser
geactiveerde verlichting
Wanneer de lichtschakelaar in de
AUTO -stand staat en de ruitenwis‐
sers 8 slagen of meer maken, licht de rijverlichting automatisch op.
Wis-/wasinstallatie achterruit
Page 79 of 231

Instrumenten en bedieningsorganen77Achterruitenwisser met hendel acti‐
veren:Hendel van u af
duwen:wisser aanHendel naar u
toe trekken:wisser uit
Knop aan uiteinde van hefboom inge‐ drukt houden om achterruitenwisser
te activeren. Het systeem spuit
sproeiervloeistof op de achteruit en
bij het loslaten van de knop maakt de wisser een paar slagen.
Niet inschakelen wanneer de voorruit
bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt
onmiddellijk aangeduid, een stij‐
gende temperatuur met enige vertra‐
ging.
Daalt de buitentemperatuur tot 3 °C,
dan verschijnt als waarschuwing voor
ijzel het symbool : op
Board-Info-Display . Bij het stijgen van
de buitentemperatuur dooft het
symbool : pas vanaf 5 °C.
Bij auto’s met Graphic-Info-Display of
Colour-Info-Display verschijnt als
waarschuwing voor ijzel een bericht
op het display. Onder –5 °C verschijnt
er geen melding.
9 Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het
wegdek al beijzeld zijn.
Page 80 of 231

78Instrumenten en bedieningsorganenKlok
Datum en tijd worden op het
Info-Display weergegeven.
Board-Info-Display 3 93.
Graphic-Info-Display,
Colour-Info-Display 3 96.
Automatische tijdsynchronisatie Board-Info-Display
Het RDS-signaal (Radio Data
System) van de meeste FM-zenders
stelt de tijd automatisch in, te herken‐
nen aan } op het display.
Sommige RDS-zenders zenden geen correct tijdsignaal uit. In dergelijke
gevallen de automatische tijdsyn‐
chronisatie uitschakelen en de tijd handmatig instellen.
Automatische tijdsynchronisatie
deactiveren ( Clock Sync.Off ) of acti‐
veren ( Clock Sync.On ) met de pijltjes‐
toetsen op het "Infotainment"-
systeem.
Voor handmatig instellen van datum
en tijd, menuoptie voor tijd- en datum‐ instellingen uit het menu Instellingen
selecteren en naar keuze instellen.
De in te stellen waarde wordt met
pijlen gemarkeerd. Gewenste instel‐
ling verrichten met de pijltjestoetsen. De instelling wordt bij verlaten van de
menukeuzemogelijkheid overgeno‐
men.
Om de tijd met RDS gelijk te stellen in
het, de menuoptie uit het menu
Instellingen selecteren en naar keuze
instellen.
Board-Info-Display 3 93.