Page 89 of 231

Instrumenten en bedieningsorganen87Als het bij een draaiende motor blijft
branden, de remmen niet zoals
gewoonlijk werken of als het remsys‐ teem lekt, niet proberen te rijden.
Auto ter inspectie en reparatie naar
een werkplaats laten slepen.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Brandt bij een draaiende motor als
het vloeistofpeil voor de remhydrau‐
liek te laag is 3 165.
Remsysteem 3 145.
Elektrische handrem m brandt of knippert rood.
Na het starten van de motor licht m
kort op. Werkplaats raadplegen als het niet oplicht.
Brandt Elektrische handrem is aangetrokken
3 145.
Knippert
Elektrische handrem is niet helemaal
aangetrokken of losgezet.
Schakel de ontsteking in, trap het
rempedaal in en probeer het systeem
te resetten door de elektrische hand‐
rem eerst los te zetten en daarna
weer aan te trekken.
Blijft m knipperen, rijd dan niet door
en roep de hulp van een werkplaats
in.
Elektrische handrem defect
p brandt geel.
Wanneer het contact is ingeschakeld: p brandt kort. Werkplaats raadplegen
als het niet oplicht.
Brandt
De elektrische handrem werkt niet optimaal 3 145.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Antiblokkeersysteem (ABS)
u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking enkele seconden. Het
systeem is na het doven van het
controlelampje klaar voor gebruik.
Als het controlelampje niet oplicht
wanneer de ontsteking wordt inge‐
schakeld, blijft branden of onderweg
oplicht, is er een storing in het ABS-
systeem. Het remsysteem blijft
werken, maar dan zonder ABS-rege‐
ling.
Als controlelampje u onderweg
samen met het controlelampje voor
het remsysteem R brandt, is er een
ernstige storing in het remsysteem.
Systeem onmiddellijk door een werk‐ plaats laten controleren.
Antiblokkeersysteem 3 145.
Opschakelen [ brandt groen.
Voor zuinig rijden wordt opschakelen
aanbevolen.
Page 90 of 231

88Instrumenten en bedieningsorganenAandrijving op alle wielen
B brandt of knippert geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld. Werkplaats raadple‐
gen als het niet oplicht.
Knippert kort bij een draaiende
motor
Het systeem is tijdelijk gedeactiveerd.
Knippert voortdurend bij een
draaiende motor
Systeemstoring. Onmiddellijk hulp
van een werkplaats inroepen.
All-wheel drive 3 142.
SPORT-modus
S brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde Sport stand
3 139.
Systeem voor
gecontroleerde afdaling
u brandt geel en/of groen.Bij het inschakelen van het contact
branden zowel het gele als het
groene controlelampje even.
Groen
Brandt als het systeem bedrijfsge‐
reed is.
Knippert onderweg als het systeem
actief is, na het indrukken van
knop u.
Geel Knippert om aan te geven dat het
systeem niet klaar is voor gebruik.
Brandt ter indicatie van een storing in
het systeem.
Als het knippert of oplicht, moet het
frictiemateriaal afkoelen. Bij het rijden zo weinig mogelijk remmen.
Systeem voor gecontroleerde afda‐
ling 3 148.
Stuurbekrachtiging 2 brandt geel.
Wanneer het contact is ingeschakeld:
2 brandt kort. Als het niet brandt,
blijft branden of onderweg knippert iser een storing in de gordelspanners of het airbagsysteem. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Stuurbekrachtiging 3 126.
Ultrasoonparkeerhulp r brandt geel.
Storing in het systeem
of
Storing door vervuilde of met sneeuw
of ijs bedekte sensoren
of
Storingen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het
systeem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring
onmiddellijk door een werkplaats
laten verhelpen.
Ultrasoonparkeerhulp 3 151.
Elektronische stabiliteitsregeling
b brandt of knippert geel.
Page 91 of 231

Instrumenten en bedieningsorganen89Na het starten van de motor licht b
kort op. Werkplaats raadplegen als het niet oplicht.
Brandt Storing in het systeem. Verder rijdenis mogelijk. De rijstabiliteit kan echter
afhankelijk van de staat van het
wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Knippert Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 147.
Elektronische
stabiliteitsregeling UIT
t brandt geel.
Wanneer het contact is ingeschakeld: t brandt kort. Werkplaats raadplegen
als het niet oplicht.Brandt na het handmatig uitschake‐
len van ESC met knop t op de
middenconsole.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 147.
Koelvloeistoftemperatuur
W brandt rood.
Na het starten van de motor licht W
kort op. Werkplaats raadplegen als het niet oplicht.
Brandt bij een draaiende motor
Stop de auto en schakel de motor uit.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil controleren 3 163.
Werkplaats raadplegen als er
voldoende koelvloeistof is.
Voorverwarming ! brandt geel.
Voorverwarming is geactiveerd.
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld. Start de motor
wanneer het controlelampje dooft.
Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen als het onder‐
weg gaat branden of als de motor niet
kan worden gestart.
Motor starten 3 127.
Roetfilter
% brandt of knippert geel.
Het dieselpartikelfilter moet gerege‐
nereerd worden.
Blijven rijden totdat % dooft.
Brandt onderweg Controlelamp % licht op en er klinkt
een geluidssignaal wanneer het roet‐ filter vol is. Start het reinigingsproces
zo spoedig mogelijk.
Knippert onderweg Controlelamp % knippert wanneer
het maximale vulniveau van het filter wordt bereikt. Start het reinigingspro‐
ces onmiddellijk om schade aan de
Page 92 of 231

90Instrumenten en bedieningsorganenmotor te voorkomen. Er klinkt om de
3 minuten een geluidssignaal totdat
het systeem gereinigd is.
Roetfilter 3 131, Stop-startsysteem
3 128.
AdBlue
Y knippert geel.
Het AdBlue-peil is te laag. Tank zo
spoedig mogelijk AdBlue bij, opdat de motor blijft starten.
Ook kan een betreffend bericht op het
Driver Information Center verschijnen
3 93.
AdBlue 3 133.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
w brandt of knippert geel.
Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Er verschijnt ook een bijbehorend
bericht op het Info-Display 3 93.Knippert
Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor (bijv.
reservewiel). Na ongeveer één
minuut brandt het controlelampje
continu. Er verschijnt ook een bijbe‐
horend bericht op het Info-Display.
De hulp van een werkplaats inroepen. Bandenspanningscontrolesysteem
3 187.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor. Werkplaats raadplegen als het niet oplicht.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk
onderbroken. Dit kan aanleiding
geven tot motorschade en/of tot
het blokkeren van de aandrijfwie‐ len.
1. Koppelingspedaal bedienen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
4. Contact uitschakelen.9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Het oliepeil controleren alvorens de hulp van een werkplaats in te roepen
3 162.
Motorolie verversen ¢ brandt geel.
Page 93 of 231

Instrumenten en bedieningsorganen91Na het starten van de motor licht ¢
kort op. Werkplaats raadplegen als het niet oplicht.
De bewaking van de oliekwaliteit laat
u weten wanneer de olie moet worden
ververst. Controlelampje ¢ brandt
ter indicatie dat de motorolie niet lang
meer meegaat en moet worden
ververst.
Afhankelijk van de rijomstandighe‐
den, kan het aangegeven verver‐
singsinterval van de olie aanzienlijk
variëren.
Olie binnen 1000 km verversen. Het
motorvermogen is mogelijk beperkt.
Wanneer de motorolie ververst is
3 162, moet de controle levensduur
motorolie worden teruggezet. De hulp van een werkplaats inroepen.
Motoroliepeil laag
S brandt geel.
Wanneer het contact is ingeschakeld: S brandt kort. Werkplaats raadple‐
gen als het niet oplicht.Brandt onderweg
Oliepeil is te laag: bijvullen tot gespe‐
cificeerd peil 3 162.
Brandstofbesparingsmodus s brandt groen.
Afhankelijk van de versie licht s
op wanneer de brandstofbesparings‐ modus wordt ingeschakeld 3 124.
Te laag brandstofpeil
Y brandt geel.
Na het starten van de motor licht Y
kort op. Werkplaats raadplegen als het niet oplicht.
Brandt onderweg als het brandstof‐
peil in de tank te laag is. Onmiddellijk
bijtanken 3 153.
Tank nooit leegrijden. Onregelmatige brandstoftoevoer kan tot oververhit‐
ting van de katalysator leiden 3 132.
Als de tank leeggereden is, dan het
brandstofsysteem ontluchten 3 168.
Inhoud brandstoftank 3 216.
Katalysator 3 132.Brandstoffilter aftappen
U brandt geel.
Brandt als het waterpeil in het roetfil‐ ter een bepaald peil overschrijdt.
Restwater in het roetfilter moet
worden afgetapt 3 168. Zo spoedig
mogelijk hulp van een werkplaats
inroepen.
Startbeveiliging
d brandt rood.
Na het starten van de motor licht d
kort op. Werkplaats raadplegen als het niet oplicht.
Brandt ter indicatie van een storing in het startbeveiligingssysteem. De
motor kan niet worden gestart.
Elektronische startbeveiliging 3 27.
Motorvermogen verminderd
# brandt geel.
Brandt samen met controlelamp g;
de auto heeft een beurt nodig. Ga zo
snel mogelijk langs de kant van de
Page 94 of 231

92Instrumenten en bedieningsorganenweg staan zonder het verkeer te
belemmeren, schakel de motor uit en start deze weer na 10 seconden.
Het motorvermogen is beperkt. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Rem intrappen
- brandt geel.
Rempedaal moet worden ingetrapt
om de elektrische handrem los te
zetten 3 145.
Koppelingspedaal moet worden inge‐ trapt om de motor opnieuw te starten.
Stop/Start-systeem 3 128.
Grootlicht C brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en
bij lichtsignaal 3 108.
Automatische
koplamphoogteregeling
q brandt geelGaat tijdens het rijden branden om
aan te geven dat een storing onmid‐
dellijk aandacht vergt. Zo spoedig
mogelijk hulp van een werkplaats
inroepen.
Automatische koplampverstelling 3 108.
Mistlamp > brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde mistlampen
voor 3 110.
Mistachterlicht
ø brandt geel.
Brandt bij ingeschakeld mistachter‐
licht 3 111.
Cruise control
m brandt geel of groen.
Brandt geel Het systeem is bedrijfsgereed.Brandt groen Een bepaalde snelheid wordt opge‐
slagen.
Cruise control 3 150.
Snelheidswaarschuwing
à brandt geel.
In auto's met een lampje snelheids‐
waarschuwing knippert bij een snel‐
heid van meer dan 120 km/u contro‐
lelampje à en klinkt er een waar‐
schuwingszoemer om de bestuurder
de snelheid te laten aanpassen.
Controlelampje aanhanger á brandt groen.
Brandt bij een aanhanger achter de
auto 3 155.
Portier open
( brandt rood.
Licht op wanneer er een portier open
is of niet goed gesloten is.
Page 95 of 231
Instrumenten en bedieningsorganen93Diefstalalarmsysteem
a brandt geel.
Brandt als de bewaking door het
alarmsysteem van het interieur en de kantelhoek van de auto met knop
a in de dakconsole uitgeschakeld
is.
Diefstalalarmsysteem 3 25.Informatiedisplays
Driver Information Center
Het Driver Information Center zit
midden in de instrumentengroep.
Afhankelijk van de voertuigconfigura‐ tie, verschijnen de volgende zaken in
de display:
● kilometerteller 3 80
● dagteller 3 81
● versnellingsbakdisplay 3 82
● waarschuwingsberichten AdBlue 3 133
Board-Info-Display
Het Info-Display bevindt zich in het
instrumentenbord boven het "Info‐
tainment"-systeem.
Info-Display geeft aan:
● tijd 3 78
● buitentemperatuur 3 77
● datum 3 78
● Infotainmentsysteem - zie hand‐ leiding Infotainment
Een F op het display duidt op een
storing. Oorzaak van de storing
onmiddellijk door een werkplaats
laten verhelpen.
Page 96 of 231

94Instrumenten en bedieningsorganenBoordcomputer, Board-Info-Display
3 102.
Functies selecteren
Via het Info-Display zijn functies en instellingen van het Infotainmentsys‐
teem toegankelijk.
De functies worden geselecteerd en
uitgevoerd in het menu op het display met behulp van de pijltjestoetsen op
het "Infotainment"-systeem of het
linker kartelwiel op het stuurwiel.
Bij een Check-Control-waarschu‐
wingsbericht op het Info-Display
wordt het display geblokkeerd voor andere functies. Bericht bevestigen
met OK of het linkerkartelwiel. Even‐
tueel meerdere waarschuwingsbe‐
richten achter elkaar bevestigen.
Check-Control 3 102.Selecteren met de toetsen van het
infotainment-systeem
In het Instellingen -menu op OK druk‐
ken om de gewenste functie op te
roepen. Met de pijltjestoetsen worden
de instellingen veranderd.
In het BC-menu op OK drukken om de
gewenste functie op te roepen. Op
OK drukken om de timer te bedienen
of om de meting en berekening
opnieuw te starten.
Selecteren met het linker stelwiel op
het stuurwiel
Aan het stelwiel draaien om de
gewenste functie op te roepen.
Op het kartelwiel drukken om het
menu BC te openen, gemarkeerde
opties te selecteren en opdrachten te bevestigen. In het BC-menu worden
de timer bediend of de meting en
berekening opnieuw gestart.