Kort en bondig111Zijdelingse luchtroosters ....122
2 Vaste uitstroomkanalen .....122
3 Grootlicht ............................ 108
Lichtsignaal ........................ 108
Richtingaanwijzers .............110
Omgevingsverlichting ......... 114
Parkeerlichten ....................111
Cruise control ....................... 92
4 Afstandsbediening op
stuurwiel ............................... 74
Tripcomputer ...................... 102
5 Claxon .................................. 74
6 Instrumenten ........................ 80
Driver Information Center ...... 93
7 Voorruitwissers en
voorruitsproeiers,
koplampsproeiers ................. 75
Achterruitwisser en
achterruitsproeier .................768Info-Display .......................... 96
Check-Control, banden‐
spanningscontrolesysteem 187
Tripcomputer ...................... 102
9 Middelste luchtroosters ......122
10 Alarmknipperlichten ...........109
Parkeerhulp ........................ 151
Elektronische
stabiliteitsregeling ...............147
Systeem voor
gecontroleerde afdaling .....148
Status-LED voor diefstala‐
larmsysteem ......................... 25
Inklapbare buitenspiegels ....28
Zuinige stand ...................... 124
11 Infotainment-systeem ........... 10
12 Passagiersairbag .................48
13 Status-LED's voor
passagiersairbag voor .........50
Controlelamp
veiligheidsgordel
voorpassagier ......................43
14 Handschoenenkastje ...........5815Zekeringhouder ..................180
16 Verwarming en ventilatie ...116
17 Contactslot met stuurslot ...127
18 Gaspedaal ......................... 126
19 Bestuurdersairbag ...............48
20 Rempedaal ......................... 145
21 Koppelingspedaal ..............125
22 Stuurwiel instellen ................74
23 Motorkap ontgrendelen ......161
24 Munthouder .......................... 57
25 Kaarthouder ......................... 57
26 Lichtschakelaar ..................107
Automatisch dimlicht ..........108
Instrumentenverlichting ......112
Mistachterlicht ....................111
Mistlampen ......................... 110
Koplampverstelling ............108
Kort en bondig13Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
Alarmknipperlichten 3 109.
Claxon
j indrukken.
Wis-/wasinstallatie
Voorruitwissers&:snel%:langzaam$:intervalschakeling of automa‐
tisch wissen met regensensor§:uit
Hendel omlaag duwen om wissers
één slag te laten maken wanneer de
voorruitwisser uitgeschakeld is.
Voorruitwisser 3 75, wisserblad
vervangen 3 169.
18Kort en bondigParkeren9Waarschuwing
● De auto niet op een licht
ontvlambare ondergrond
parkeren. De ondergrond kan
door de hoge temperatuur van
het uitlaatgassysteem mogelijk
vlam vatten.
● Trek altijd de elektrische hand‐ rem aan.
Schakelaar m naar u toe trek‐
ken.
De elektrische handrem is
aangetrokken wanneer contro‐
lelamp m oplicht 3 87.
Voor de maximale kracht, bijv. bij het parkeren met een
aanhanger of op een helling,
trekt u m tweemaal aan de
schakelaar.
● Zet de motor af.
● Als de auto vlak of op een oplo‐
pende helling staat, dan vóór
het verwijderen van de contact‐ sleutel de eerste versnelling
inschakelen of de keuzehendel in stand P zetten. Op een oplo‐
pende helling bovendien de
voorwielen van de stoeprand
wegdraaien.
Als de auto op een aflopende
helling staat, dan vóór het
verwijderen van de contact‐
sleutel de achteruitversnelling inschakelen of de keuzehendel in stand P zetten. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand
toedraaien.
● Sluit de ramen en het zonne‐ dak.
● Draai de contactsleutel in de stand LOCK, druk de sleutel in
het contactslot en trek deze
eruit.
Bij auto's met automatische
versnellingsbak trapt u het
rempedaal in en schakelt u
naar P voordat u de sleutel in
het contactslot duwt en eruit
trekt.
Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot merkbaar vergrendelt.● Vergrendel de auto met p op de
handzender 3 21.
● Activeer het alarmsysteem 3 25.
● Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in
werking treden 3 161.
● Na een rit waarbij met hoge motortoerentallen of met hoge
motorbelasting werd gereden, de motor vóór het afzetten gedu‐
rende een korte tijd met lage
belasting laten draaien of gedu‐
rende ongeveer 1 of 2 minuten
stationair laten lopen om de
turbolader te beschermen.
Sleutels, sloten 3 19, auto een
langere tijd stilzetten 3 160.
Sleutels, portieren en ruiten19Sleutels, portieren
en ruitenSleutels, sloten ............................ 19
Sleutels ...................................... 19
Car Pass .................................... 20
Handzender ............................... 20
Centrale vergrendeling ..............21
Kindersloten .............................. 23
Portieren ...................................... 23
Bagageruimte ............................ 23
Antidiefstalbeveiliging ..................24
Vergrendelingssysteem .............24
Diefstalalarmsysteem ................25
Startbeveiliging .......................... 27
Buitenspiegels ............................. 28
Bolle vorm ................................. 28
Elektrische verstelling ................28
Inklapbare spiegels ...................28
Verwarmde spiegels ..................29
Automatische dimfunctie ...........29
Binnenspiegel .............................. 29
Handmatige dimfunctie ..............29
Automatische dimfunctie ...........30
Ruiten .......................................... 30
Voorruit ...................................... 30Elektrisch bediende ruiten .........30
Achterruitverwarming ................32
Zonnekleppen ............................ 32
Dak .............................................. 33
Zonnedak .................................. 33Sleutels, sloten
Sleutels Reservesleutels
Het sleutelnummer staat in de Car Pass of op een afneembaar label.
Bij het bestellen van reservesleutels moet het sleutelnummer worden
vermeld aangezien de sleutels deel
uitmaken van de startbeveiliging.
Sloten 3 203.
Sleutel met uitklapbare
sleutelbaard
20Sleutels, portieren en ruitenDruk op de knop om uit te klappen.
Om in te klappen eerst toets indruk‐
ken.
Car Pass Op de Car Pass staan veiligheids‐
technische autogegevens. Daarom
moet deze goed worden bewaard.
Een eventueel ingeschakelde werk‐
plaats heeft voor het verrichten van
bepaalde werkzaamheden deze
autogegevens nodig.
HandzenderWordt gebruikt voor: ● Centrale vergrendeling
● Diefstalbeveiliging
● Diefstalalarmsysteem
De afstandsbediening heeft een
bereik van ongeveer 6 meter. Het
bereik kan variëren door invloeden
van buitenaf. Brandende alarmknip‐
perlichten dienen als bevestiging.
Afstandsbediening met zorg behan‐
delen, vochtvrij houden, beschermen
tegen hoge temperaturen en onnodig gebruik vermijden.
Storing
Als de centrale vergrendeling niet met de afstandsbediening kan worden
vergrendeld of ontgrendeld, kan dit
het gevolg zijn van het volgende:
● Bereik overschreden.
● Batterijspanning te laag.
● Herhaald, opeenvolgend gebruik van de handzender buiten hetbereik, waardoor er opnieuw
geprogrammeerd moet worden.
De hulp van een werkplaats
inroepen.● Overbelasting van de centrale vergrendeling door herhaalde,
snel opeenvolgende activering
van de afstandsbediening, waar‐
door de stroomvoorziening voor korte tijd wordt onderbroken.
● Storing door radiogolven afkom‐ stig van externe zenders met eenhoog vermogen.
Ontgrendelen 3 21.
Batterij van de afstandsbediening
vervangen
Zodra de reikwijdte afneemt, de
batterij meteen vervangen.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Sleutels, portieren en ruiten21Sleutel met uitklapbare sleutelbaard
Sleutelbaard uitklappen en afstands‐
bediening openen. Batterij vervangen (batterijtype CR2032), let hierbij opde juiste plaatsing. Sluit de module.
Sleutel met vaste sleutelbaard Open de module met een kleine
schroevendraaier in de nok op het
deksel. Batterij vervangen (batterij‐
type CR2032), let hierbij op de juiste
plaatsing. Sluit de module.
Centrale vergrendeling
Ontgrendelt en vergrendelt portieren,
bagageruimte en tankklep.
Door aan de binnenste portierhand‐
greep te trekken wordt het desbetref‐
fende portier ontgrendeld. Door nog
eens aan de handgreep te trekken
gaat het portier open.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags of gordelspanners in werking treden,
wordt het voertuig automatisch
ontgrendeld.
Ontgrendelen
q indrukken.
Let op
Als er binnen 5 minuten na het
ontgrendelen van de auto geen portier wordt geopend, wordt de
auto opnieuw vergrendeld (en wordt het anti-inbraakalarm opnieuw
geactiveerd).
Wanneer q wordt ingedrukt, licht het
instrumentenpaneel gedurende ong.
30 seconden op of totdat het contact‐
slot naar de stand ACC wordt
gedraaid.
Vergrendelen
Sluit de portieren, bagageruimte,
tankklep, motorkap, ruiten en het
zonnedak.
Sleutels, portieren en ruiten25Inschakelen
Druk binnen 3 seconden tweemaal opp van de handzender.
Draai eventueel de sleutel in het
bestuurdersportier binnen
3 seconden na het vergrendelen weer
naar achteren.
Diefstalalarmsysteem Het alarmsysteem is gecombineerd
met het vergrendelingssysteem.
Het bewaakt:
● Portieren, achterklep, motorkap● Interieur en aangrenzende baga‐
geruimte
● Hellingshoek van de auto, zoals bij het wegslepen
● Alarmvoeding
● Ontsteking
Bij het ontgrendelen van de auto
worden beide systemen tegelijk uitge‐
schakeld.
Activering
Controleer of de portieren, de achter‐klep, de tankklep, de motorkap, de
ruiten en het zonnedak gesloten zijn.
Druk op de handzender op p of
vergrendel het bestuurdersportier
handmatig.
Het systeem is geactiveerd:
● Automatisch, 30 seconden nadat
u de auto vergrendelt (initialisatie
van het systeem)
● Direct wanneer u na het vergren‐
delen nogmaals op p van de
handzender drukt
Als de noodknipperlichten bij het acti‐
veren niet knipperen of als het verklik‐ kerlichtje snel knippert, kan dit erop
wijzen dat een van de portieren, de
achterklep of de motorkap niet goed
gesloten is.
Let op
Wijzigingen in het interieur, zoals het
aanbrengen van stoelhoezen en het openen van de ruiten of het zonne‐
dak, zijn mogelijk van invloed op de
interieurbewaking.
26Sleutels, portieren en ruitenInschakelen zonder interieur- en
hellingshoekbewaking
Schakel de interieur- en hellingshoek‐
bewaking uit wanneer personen of dieren in de auto achterblijven en
wanneer de auto op een veerpont of
trein wordt vervoerd vanwege de
grote hoeveelheid ultrasoonsignalen
en bewegingen, die het alarm kunnen laten afgaan.
1. Sluit de achterklep, de motorkap, de ruiten en het zonnedak.
2. o indrukken. Controlelamp o
licht geel op in de instrumenten‐
groep.
3. Portieren sluiten.
4. Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
Druk opnieuw op o om te annule‐
ren. Controlelampje o dooft.
Status-LED
Status-LED bevindt zich in de
middenconsole.
Status tijdens de eerste
30 seconden na het activeren van het alarmsysteem:Led
aan:test, inschakelvertraging.Led
knip‐
pert
snel:portieren, achterklep of
motorkap niet goed dicht,
eventuele systeemstoring.
Status nadat systeem is geactiveerd:
Led knippert
langzaam:systeem is geacti‐
veerd.LED knippert
3 maal snel na
het ontgren‐
delen:systeem is
gedeactiveerd.
Bij storingen de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Deactivering Wanneer u de auto ontgrendelt, wordthet alarmsysteem gedeactiveerd.
Alarmknipperlichten knipperen twee
keer bij het deactiveren.
Als er binnen 5 minuten na het ontgrendelen van de auto geen
portier wordt geopend of de motor