Page 137 of 344

6/
3
3
RIJDEN
AUTOMATISCH SCHAKELPROGRAMMA
Selecteer de stand D om automatisch te laten schakelen tussen
de zes versnellingen.
Zet de selectiehendel nooit in de stand N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R als de auto niet
volledig stilstaat.
De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve stand, zonder dat u
zelf hoeft te schakelen. De transmissie kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het profi el van de weg
en de belading van de auto.
Op het instrumentenpaneel verschijnen achtereenvolgens de
aanduidingen
D en de automatisch ingeschakelde versnellingen.
Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel
te wijzigen, moet het gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown). \
De transmissie schakelt automatisch terug of handhaaft de
ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximumtoerental
bereikt.
Bij het remmen schakelt de transmissie automatisch terug om sterker
op de motor af te remmen.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de transmissie niet naar een
hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat.
PROGRAMMA'S SPORT EN SNEEUW
Deze twee specifi eke programma's vullen de automatische werking aan
onder bijzondere rijomstandigheden.
Programma Sport "S"
Druk op de toets " S " als de motor is gestart.
Het schakelprogramma maakt dan automatisch een dynamische rijstijl
mogelijk.
Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding S .
Programma Sneeuw " "
Druk op de toets " " als de motor is gestart.
De transmissie past zich aan voor het rijden op gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u gemakkelijker kunt rijden op
een ondergrond met weinig grip.
Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding .
TERUGKEREN NAAR HET AUTOMATISCHE
PROGRAMMA
Om terug te keren naar het automatische programma kunt u het
programma Sport of Sneeuw op elk gewenst moment uitschakelen
door opnieuw op de desbetreffende toets te drukken.
HANDMATIG SCHAKELEN
Selecteer de stand M om sequentieel te schakelen tussen de zes
versnellingen.
Duw de selectiehendel naar het symbool + om één versnelling op
te schakelen.
Trek de selectiehendel naar het symbool - om één versnelling terug
te schakelen.
Page 138 of 344

136
Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid
van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er \
tijdelijk overgegaan op de automatische bediening. Op het instrumentenpaneel verschijnen achtereenvolgens
de aanduiding M en de handmatig ingeschakelde
versnellingen.
Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de
geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens
wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D (rijden in de automatische stand)
naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de automatische transmissie
automatisch de stand M1 .
De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet worden ingeschakeld in
de handbediende stand.
Onjuiste waarde bij handmatige bediening
Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is
ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee
standen in).
PARKEREN VAN DE AUTO
Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P of N
zetten om de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de handrem aan om de auto stil te zetten. Als de selectiehendel niet in de stand
P staat, klinkt bij het openen
van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een
geluidssignaal en verschijnt een melding op het display.
Zet de selectiehendel in de stand P ; het geluidssignaal stopt
en de melding verdwijnt.
STORING
Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal en een melding op het
display, duidt dit op een storing in de transmissie.
In dit geval werkt de transmissie met een noodprogramma en blijft de
3
e versnelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok waarnemen
bij het selecteren van R vanuit de stand P , of R vanuit de stand N . De
transmissie raakt hierdoor niet beschadigd.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende
snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Dit verklikkerlampje kan ook gaan branden bij het openen van een portier\
.
In de volgende gevallen kan de versnellingsbak beschadigd raken:
- bij het gelijktijdig intrappen van het gaspedaal en het rempedaal,
- bij het geforceerd van stand P naar een andere stand
schakelen als de accu ontladen is.
Plaats bij langdurig stilstaan met draaiende motor (fi les) de
selectiehendel in de stand N en trek de parkeerrem aan om
brandstof te besparen.
Page 139 of 344

6/
RIJDEN
SCHAKELINDICATOR
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden ingeschakeld om
het brandstofverbruik te reduceren.
WERKING
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan
het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen.\
U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende
versnellingen in te hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk
in te schakelen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk
altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid.\
De bestuurder blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het al d\
an
niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem.
De functie kan niet worden uitgeschakeld. Het systeem past het schakeladvies aan de rijomstandigheden
(helling, belading van de auto, ...) en de rijstijl van de bestuurder \
(veel vermogen nodig, accelereren, remmen, ...) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
- de eerste versnelling in te schakelen,
- de achteruitversnelling in te schakelen.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op het instrumentenpaneel
weergegeven. Voorbeeld:
- U rijdt in de derde versnelling.
- U trapt het gaspedaal in.
- Het systeem kan u in dit geval adviseren een hogere versnelling in
te schakelen.
Bij uitvoeringen met automatische transmissie werkt dit systeem alleen
in de handbediende stand.
Bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak kan naast de pijl ook
de geadviseerde versnelling worden weergegeven.
Page 140 of 344

138
CONTROLESYSTEEM BANDENSPANNING
Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra het een daling van
de spanning van een of meer banden detecteert.
In het ventiel van elke band (met uitzondering van het reservewiel) is\
een druksensor gemonteerd. Ondanks de aanwezigheid van dit systeem dient u maandelijks
en voor elke lange reis de bandenspanning (ook die van het
reservewiel) handmatig te controleren.
Een te lage bandenspanning heeft een negatief effect op de
wegligging, verlengt de remweg en versnelt de bandenslijtage,
met name onder zware omstandigheden (zware belading, hoge
snelheid, lange rit).
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het
rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het systeem permanent de spanning van
de vier banden.
Een te lage bandenspanning leidt ook tot een hoger
brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto aanbevolen bandenspanning
staat vermeld op de bandenspanningssticker (zie de rubriek
"Identifi catie").
De bandenspanning moet bij "koude" banden worden
gecontroleerd (auto die langer dan 1 uur heeft stilgestaan of na
een traject van maximaal 10 km met gematigde snelheid). Is dit
niet het geval, verhoog dan de op de sticker vermelde waarden
met 0,3 bar.
Het controlesysteem van de bandenspanning is een hulpsysteem;
de bestuurder moet waakzaam blijven en blijft verantwoordelijk.
Page 141 of 344

6/
RIJDEN
Als er een afwijking in de bandenspanning van één band wordt
geconstateerd, kan deze band worden herkend aan het pictogram of,
afhankelijk van de uitvoering, de weergegeven melding.
Verlaag onmiddellijk de snelheid, maak geen bruuske stuurbewegingen en rem niet plotseling hard af.
Zet uw auto stil zodra de verkeerssituatie dit toelaat.
Gebruik in geval van een lekke band de noodreparatieset of het reservewiel (volgens uitrusting),
of
controleer de spanning van de vier banden (bij koude banden) als u over een compressor beschikt, bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset,
of
rijd voorzichtig met lage snelheid verder als u niet direct de bandenspanning kunt controleren.
WAARSCHUWING TE LAGE BANDENSPANNING
Bij een te lage bandenspanning brandt dit verklikkerlampje
in combinatie met een geluidssignaal en, afhankelijk van de
uitrusting, in combinatie met de weergave van een melding.
Een lagere bandenspanning is niet altijd zichtbaar aan een
vervorming van de band. Beperk u daarom niet alleen tot een
visuele controle.
De waarschuwing wordt weergegeven zolang de desbetreffende
band(en) niet op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn) gerepareer\
d of is
(zijn) vervangen.
Het reservewiel (noodreservewiel of wiel met stalen velg) is niet
voorzien van een sensor. Als het verklikkerlampje "te lage bandenspanning"
knippert en vervolgens permanent brandt in
combinatie met het verklikkerlampje "service", duidt dit
op een storing in het systeem.
In dat geval wordt de bandenspanning niet meer gecontroleerd.
Deze waarschuwing wordt ook weergegeven als een of meerdere
wielen niet zijn voorzien van een sensor (bijvoorbeeld een
noodreservewiel of een reservewiel met stalen velg).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats
om het systeem te laten controleren of monteer na een lekke band het
wiel met de originele velg, dat is voorzien van een sensor.
STORING
Page 142 of 344

140
SNELHEIDSBEGRENZER
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de wagensnelheid de door de
bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper
intrappen van het gaspedaal geen effect.
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de
ingestelde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens
handmatig met de hendel.
Door het gaspedaal tot voorbij het zware punt in te trappen, kan de
ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt losgelaten en de
wagensnelheid onder de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact
opgeslagen in het geheugen. Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te
allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het
verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
STUURKOLOMSCHAKELAAR
De functies van de snelheidsbegrenzer worden bediend met de
stuurkolomschakelaar.
1. Knop voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer.
2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid.
3. Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid.
4. Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzing.
Page 143 of 344
6/
RIJDEN
WEERGAVE OP HET DISPLAY
De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel.
5. Snelheidsbegrenzing AAN/UIT.
6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
7. Ingestelde snelheid.
PROGRAMMEREN
Draai de knop 1 in de stand "LIMIT" : de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog
niet ingeschakeld (OFF/Pause).
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.
Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te
drukken (bijv.: 90 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met
de toetsen 2 en 3 :
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4 .
Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4 : het uitschakelen wordt
bevestigd op het display (OFF/Pause).
Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4 .
Page 144 of 344

142
OVERSCHRIJDEN VAN DE INGESTELDE SNELHEID
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de
snelheid niet verhoogd.
Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot
voorbij het zware punt , wordt de begrenzer tijdelijk
uitgeschakeld en gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gas
wordt losgelaten.
UITSCHAKELEN VAN DE FUNCTIE
Draai de knop 1 in de stand "0" : de selectie van de
snelheidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. De
snelheidsbegrenzer wordt niet meer op het display weergegeven.
STORING
In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de
ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig intrappen van het
gaspedaal kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.