Page 145 of 344

6/
RIJDEN
SNELHEIDSREGELAAR
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een
constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
- de stand D van de automatische transmissie moet zijn geselecteerd.
Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden
gewist.
STUURKOLOMSCHAKELAAR
De functies van de snelheidsregelaar worden bediend met de
stuurkolomschakelaar.
1. Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar.
2. Toets voor het programmeren van een snelheid en het verlagen van de ingestelde snelheid.
3. Toets voor het programmeren van een snelheid en het verhogen van de ingestelde snelheid.
4. Toets voor het uitschakelen / hervatten van de snelheidsregeling.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te
allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het
verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Houd uw voeten altijd in de buurt van de pedalen.
Het inschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig.
Om de snelheidsregelaar te kunnen inschakelen, moet de ingestelde
snelheid minimaal 40 km/h bedragen en moet aan een van de
onderstaande voorwaarden worden voldaan:
- bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak moet minimaal de
vierde versnelling zijn ingeschakeld,
- bij auto's met automatische transmissie moet bij handmatig schakelen minimaal de tweede versnelling zijn ingeschakeld,
Het uitschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig
met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of om
veiligheidsredenen door activering van het stabiliteitscontrolesysteem. \
Door het gaspedaal in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk
worden overschreden.
Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende
het gaspedaal los te laten.
Page 146 of 344
144
WEERGAVE OP HET DISPLAY
De informatie van de snelheidsregelaar wordt weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel.
5. Snelheidsregelaar uitschakelen / hervatten van de snelheidsregeling.
6. Snelheidsregelaar geselecteerd.
7. Ingestelde snelheid.
PROGRAMMEREN
Draai de knop 1 in de stand "CRUISE" : de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (OFF/Pause).
Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het gewenste niveau te brengen en vervolgens op de
toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met
de toetsen 2 en 3 :
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op
het display (OFF/Pause).
Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de toets 4 .
Page 147 of 344

6/
RIJDEN
OVERSCHRIJDEN VAN DE INGESTELDE SNELHEID
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat
de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt
automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de
ingestelde snelheid.
UITSCHAKELEN VAN DE FUNCTIE
Draai de knop 1 in de stand "0" : de selectie van de
snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. De snelheidsregelaar
wordt niet meer op het display weergegeven.
STORING
In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt de ingestelde\
snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Let tijdens het gebruik van de snelheidsregelaar op wanneer
u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge
verandering van de wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer
druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Page 148 of 344

146
Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd alert te
blijven en is zelf verantwoordelijk. Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) die aanvankelijk
wel worden gedetecteerd, worden door dode hoeken in het
detectiebereik mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich vlak bij
de auto bevinden.
PARKEERHULP
Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper
obstakels in de nabijheid van de auto (personen, auto's, bomen,
slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen.
PARKEERHULP ACHTER
De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld. Hierbij klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet
meer actief.
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal
gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker
(rechts of links) is te herkennen aan welke zijde van de auto het
obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel kleiner wordt dan
dertig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
Page 149 of 344

6/
RIJDEN
Uitschakelen/activeren van de parkeerhulp vóór en achter
Grafische weergave
PARKEERHULP VÓÓR
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de parkeerhulp achter en \
wordt
geactiveerd zodra er bij een wagensnelheid van maximaal 10 km/h vóó\
r
de auto een obstakel wordt gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra de auto langer dan d\
rie
seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er gee\
n
obstakel meer wordt gedetecteerd of wanneer de wagensnelheid hoger
wordt dan 10 km/h.
De grafi sche weergave is een aanvulling op het geluidssignaal. Op het
multifunctionele display worden blokjes weergegeven die het pictogram
van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht
genaderd is, verschijnt het symbool "Gevaar" op het display. De functie kan worden uitgeschakeld door deze knop in te drukken. Het
controlelampje in de knop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de functie weer geactiveerd.
Het controlelampje dooft. Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker (voor of achter) wor\
dt
weergegeven, is te herkennen of het obstakel zich voor of achter de
auto bevindt.
Page 150 of 344

148
Uitschakelen/activeren parkeerhulp achter
De parkeerhulp kan worden geactiveerd of uitgeschakeld
via het confi guratiemenu van de auto.
De status van de functie wordt opgeslagen bij het afzetten
van het contact.
STORING
Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen
van de achteruitversnelling dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel branden en/of wordt er een bericht op het
display weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal
(korte pieptoon).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats.
Controleer bij slecht weer of in winterse omstandigheden of de
sensoren soms bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw. Bij het
inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal
(lange pieptoon) aan dat de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen geven als reactie op
bepaalde omgevingsgeluiden (motoren, vrachtwagens, drilboren,
enz.).
De functie wordt automatisch uitgeschakeld zodra een aanhanger
wordt aangekoppeld of een fi etsendrager wordt gemonteerd
(auto's voorzien van een door PEUGEOT aanbevolen trekhaak of
fi etsendrager).
Page 151 of 344
7/
ONDERHOUD
PEUGEOT & TOTAL
PARTNERS IN PRESTATIES
EN VERMINDERING VAN HET
BRANDSTOFVERBRUIK
Innovatie voor optimale prestaties
De afdelingen Research & Development van TOTAL
ontwikkelen voor PEUGEOT smeermiddelen die
geschikt zijn voor de nieuwste technologieën die in
auto's van het merk PEUGEOT worden toegepast.
U bent op die manier verzekerd van optimale
prestaties en een maximale levensduur van de
motor van uw auto.
Vermindering van de uitstoot van schadelijke stoffen
De smeermiddelen van TOTAL zijn ontwikkeld
om het rendement van de motoren nog
verder te verbeteren en de systemen voor
uitlaatgasnabehandeling te beschermen. Voor een
correcte werking van deze systemen is het van het
grootste belang dat de onderhoudsvoorschriften van
PEUGEOT worden nageleefd.
ADVISEERT
Page 152 of 344

150
BRANDSTOFTANK
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 55 liter.
WAARSCHUWING BRANDSTOFNIVEAU
TANKEN
Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een
geluidssignaal en een waarschuwingsmelding, is het minimale
niveau in de brandstoftank bereikt. Op het moment dat het
lampje gaat branden, is er nog ongeveer 5 liter brandstof
over in de tank.
Zolang er nog niet voldoende brandstof is getankt, zal dit lampje steeds\
bij het aanzetten van het contact gaan branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding. Tijdens het rijden zullen dit geluidssignaal
en deze waarschuwingsmelding worden herhaald en, naarmate het
niveau "0" dichterbij komt, met steeds kortere tussenpozen.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank stran\
dt.
Raadpleeg indien u strandt met een lege tank (Diesel) de paragraaf
"Brandstoftank leeg (Diesel)".
Op een label aan de binnenzijde van de brandstofvulklep staat de
voorgeschreven soort brandstof voor uw auto aangegeven.
Voor een juiste weergave van de brandstofniveaumeter is het raadzaam
minimaal 5 liter brandstof te tanken. Veilig tanken:
zet altijd de motor af,
druk op de achterste gedeelte van de brandstofvulklep om deze te openen,\
draai de dop linksom,
verwijder de dop en bevestig deze aan de haak aan de binnenzijde
van de klep,
u kunt de auto voltanken, maar laat het vulpistool nooit meer
dan 3 keer afslaan . Indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen
optreden.
Bij het openen van de brandstofvulklep kan een aanzuiggeluid van
lucht hoorbaar zijn. Dit is normaal en komt doordat de afdichting
van het brandstofcircuit een onderdruk veroorzaakt.