Page 105 of 344

5/
VEILIGHEID
RCZ_nl_Chap05_securite_ed02-2013_CA
HULPSYSTEMEN BIJ HET REMMEN
Uw auto is voorzien van drie systemen die u helpen om de auto in een
noodsituatie veilig tot stilstand te brengen:
- het antiblokkeersysteem (ABS),
- de elektronische remdrukregelaar (EBD),
- Brake Assist System (BAS).
ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS) EN
ELEKTRONISCHE REMDRUKREGELAAR
Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en
bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een slecht of glad wegdek.
Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt automatisch in werking zodra een van
de wielen dreigt te blokkeren.
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat merkbaar aan het trillen va\
n
het rempedaal; dit is de normale werking. Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en
laat het niet los.
Storing
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op
een storing in het antiblokkeersysteem. Door deze storing zou u
tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen. Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie
met de controlelampjes
STOP en ABS , een geluidssignaal
en een melding op het display, duidt dit op een storing in de
elektronische remdrukregelaar. Door deze storing zou u tijdens het
remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.
Stop op een veilige plaats.
Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat
er wielen worden gemonteerd die aan de voorschriften van de
constructeur voldoen.
Trap het rempedaal bij een noodstop zeer krachtig in en laat het
pedaal niet los.
BRAKE ASSIST SYSTEM (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk
sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal sneller wordt
ingetrapt dan een bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde bedieningskracht
minder wordt en dat de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Page 106 of 344

104
RCZ_nl_Chap05_securite_ed02-2013_CA
STABILITEITSCONTROLESYSTEMEN
DYNAMISCHE STABILITEITSCONTROLE (CDS)
EN ANTISPINREGELING (ASR)
De antislipregeling verbetert de tractie van de wielen om doorslippen
te voorkomen, door in te grijpen op de remmen van de aangedreven
wielen en op het motorkoppel.
De dynamische stabiliteitscontrole grijpt in via de remmen van één\
of
meer wielen en via het motorkoppel om de auto (binnen de grenzen van
de natuurkundige wetmatigheden) weer in de juiste koers te brengen.
Inschakelen
De systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt
gestart.
Zodra deze systemen signaleren dat de wielen te weinig grip hebben
of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste
richting, grijpen ze in op de werking van de motor en het remsysteem. In dat geval gaat dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
TRACTIECONTROLE OP BESNEEUWDE WEGEN
(INTELLIGENT TRACTION CONTROL)
Deze auto is uitgerust met een systeem dat zorgt voor extra tractie op
besneeuwde wegen: Intelligent Traction Control .
Deze automatische functie is permanent geactiveerd om situaties met
weinig grip op te sporen, zoals het wegrijden en het voortbewegen van
de auto in verse en diepe sneeuw of over platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden beperkt de Intelligent Traction Control
het doorslippen van de wielen om voor een optimale grip te zorgen. Zo
wordt de aandrijving en de bestuurbaarheid verbeterd.
In barre rijomstandigheden (diepe sneeuw, modder, enz.) kan het nuttig
zijn de dynamische stabiliteitscontrole en de antislipregeling tijdelijk
uit te schakelen, zodat de wielen kunnen slippen, waardoor ze meer
grip zouden kunnen vinden.
Het is raadzaam om het systeem zodra het kan weer in te schakelen.
Onder gladde omstandigheden is het raadzaam te rijden op
winterbanden.
Page 107 of 344

5/
VEILIGHEID
RCZ_nl_Chap05_securite_ed02-2013_CA
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder,
sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn de systemen CDS en ASR
uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen
krijgen.
Schakel deze systemen weer in zodra er weer voldoende grip is.
Druk op deze knop.
Het lampje van de knop gaat branden.
De systemen CDS en ASR grijpen niet meer in op de werking van de motor
en het remsysteem als de auto uit de koers raakt.
Hierdoor wordt ook het automatisch inschakelen van de alarmknipperlichte\
n
uitgeschakeld (behalve bij de uitvoering 1.6 THP 270 pk).
Opnieuw inschakelen
Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld als het contact
opnieuw wordt aangezet.
U kunt de systemen ook handmatig weer inschakelen:
Druk nogmaals op deze knop.
Hierdoor wordt ook het automatisch inschakelen van de alarmknipperlichte\
n
weer ingeschakeld (behalve bij de uitvoering 1.6 THP 270).
Storing CDS/ASR
De systemen CDS en ASR zorgen voor meer veiligheid tijdens het
rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's of te hard rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen leiden (regen, sneeuw, ijzel)
wordt de kans dat de wielen hun grip verliezen groter. Het is voor
uw veiligheid dus van het grootste belang dat de systemen CDS
en ASR altijd ingeschakeld zijn, zeker als de omstandigheden
gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen wordt verzekerd door de
naleving van de voorschriften van de fabrikant met betrekking tot
de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem,
elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het
uitvoeren van werkzaamheden door het PEUGEOT-netwerk.
Voor een doeltreffende werking van de systemen CDS en ASR
onder winterse omstandigheden is het noodzakelijk de auto te
voorzien van winterbanden voor en achter die ervoor zorgen dat
de wegligging zo neutraal mogelijk is. Als dit verklikkerlampje en het lampje van de uitschakelknop
gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een
melding, duidt dit op een storing in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats
om het systeem te laten controleren.
Laat het systeem na een aanrijding controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalifi ceerde werkplaats.
Page 108 of 344

106
RCZ_nl_Chap05_securite_ed02-2013_CA
ACTIEVE MOTORKAP
Storing
De actieve motorkap is ontwikkeld om de veiligheid van voetgangers bij
een frontale aanrijding te vergroten. Het in werking treden van de actieve motorkap gaat gepaard met
een lichte, onschadelijke rookontwikkeling en het geluid van de
pyrotechnische ontsteking van het systeem. Het verklikkerlampje
van de airbags gaat branden.
Na het in werking treden kan de motorkap weer worden gesloten
door op de scharnieren te drukken. Rijd met een snelheid van
maximaal 30 km/h naar het dichtstbijzijnde PEUGEOT-servicepunt
of een gekwalifi ceerde werkplaats. Dit systeem treedt slechts één keer in werking. Bij een tweede
aanrijding (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval) zal de
actieve motorkap niet meer functioneren.
Laat het systeem controleren als de auto betrokken is geweest bij
diefstal of een aanrijding.
Kom niet aan de pyrotechnische systemen bij de gasveren onder
de motorkap om explosies te vermijden.
Werkzaamheden aan dit systeem mogen uitsluitend worden
uitgevoerd door hiertoe bevoegde medewerkers van het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalifi ceerde werkplaats als het verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op het display. De actieve
motorkap zou in dit geval misschien niet meer kunnen werken
bij een aanrijding.
Page 109 of 344

5/
VEILIGHEID
RCZ_nl_Chap05_securite_ed02-2013_CA
BEWEEGBARE SPOILER
Dit systeem vergroot tijdens het rijden de neerwaartse kracht en de koer\
sstabiliteit
van de auto en kan zowel automatisch als handmatig worden bediend.
WERKING
Houd u tijdens het gebruik van de auto op de openbare weg altijd
aan de wettelijke voorschriften. Op een afgesloten circuit kan het
systeem volledig worden gebruikt.
Automatische stand
De spoiler komt tijdens het rijden automatisch omhoog en heeft twee
standen, afhankelijk van de wagensnelheid.
- Bij een wagensnelheid van 85 km/h of hoger komt de spoiler
automatisch omhoog in de halfhoge stand A . Zolang de
wagensnelheid hoger blijft dan 55 km/h blijft de spoiler in deze
stand staan.
- Als de wagensnelheid lager wordt dan 55 km/h, beweegt de spoiler automatisch weer omlaag.
- Bij een wagensnelheid van 155 km/h of hoger komt de spoiler automatisch volledig omhoog in stand B . Zolang de wagensnelheid
hoger blijft dan 142 km/h, blijft de spoiler in deze stand staan.
- Als de wagensnelheid lager wordt dan 142 km/h, beweegt de spoiler automatisch omlaag tot in de halfhoge stand.
In deze stand is het lampje in de bedieningstoets gedoofd.
Handbediende stand
Met ingeschakeld contact kan de spoiler handmatig worden bediend:
door de bedieningstoets kort in te drukken wordt de spoiler volledig uitgeklapt, stand B .
In deze stand brandt het lampje in de bedieningstoets.
Houd de toets bij stilstaande auto of een snelheid lager dan 10 km/h
lang ingedrukt tot het lampje dooft, de spoiler is dan volledig ingeklap\
t.
Behalve de uitvoering 1.6 THP 270 pk.
Page 110 of 344

108
RCZ_nl_Chap05_securite_ed02-2013_CA
Let er tijdens het bedienen van de spoiler altijd op dat er niemand
in de nabijheid komt van de bewegende delen, om het risico op
verwondingen te vermijden.
Mocht er toch iemand bekneld raken, bedien de spoiler dan in
tegengestelde richting. Laat hiervoor de toets los en druk deze
nogmaals in om de spoiler uit te klappen.
ONDERHOUD
Onderhoud aan de spoiler kan worden uitgevoerd bij stilstaande de auto
en ingeschakeld contact:
klap de spoiler volledig uit, stand B , door de toets kort in te
drukken,
klap de spoiler na het reinigen volledig in door de toets ingedrukt te houden tot het einde van de beweging.
Om het systeem in perfecte staat te houden dienen de spoiler en het
compartiment regelmatig te worden gecontroleerd en moet opgehoopt
blad, ijs of sneeuw worden verwijderd.
STORING
Bij een storing aan het bedieningssysteem knippert het lampje in de
bedieningstoets in combinatie met een geluidssignaal en een melding
op het display. Uit veiligheidsoverwegingen komt de spoiler volledig
omhoog, ongeacht de snelheid van de auto.
Als de storing zich blijft voordoen en u wilt de spoiler inklappen:
zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats,
zet het contact af,
zet het contact weer aan.
Als het lampje niet meer knippert was de storing van tijdelijke aard en \
werkt het systeem weer normaal. Raadpleeg de rubriek "Handbediende
stand uitschakelen" om de spoiler weer in te klappen.
Als het lampje opnieuw gaat knipperen terwijl de spoiler uitgeklapt is, \
is het systeem nog steeds defect.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Bij andere storingen aan het systeem (bijvoorbeeld bij een blokkering
van de spoiler) knippert het lampje in de toets in combinatie
met een geluidssignaal en een melding op het display. Rijd uit
veiligheidsoverwegingen niet sneller dan 140 km/h.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Klap voor het wassen van de auto de spoiler altijd volledig in.
Houd bij het reinigen met een hogedrukspuit altijd
een spuitafstand aan van minimaal 1 meter tot het
spoilercompartiment. Oefen nooit rechtstreeks druk uit op de spoiler om de achterklep
te sluiten of de auto te duwen, de spoiler kan hierdoor
beschadigen.
Het effect van de spoiler wordt beperkt als er een bagagerek op
de auto wordt gemonteerd.
Monteer geen bagagerek dat niet door PEUGEOT wordt
aanbevolen.
Uitschakelen van de handbediende stand:
druk kort op de bedieningstoets: het lampje in de toets dooft
(terugkeren naar de automatische stand).
Bij een snelheid tot 10 km/h blijft de spoiler omhoog staan. De
spoiler wordt automatisch ingeklapt zodra deze snelheid wordt
overschreden.
Page 111 of 344
5/
VEILIGHEID
RCZ_nl_Chap05_securite_ed02-2013_CA
VASTE SPOILER
Het effect van de spoiler wordt beperkt als er een bagagerek op
de auto wordt gemonteerd.
Monteer geen bagagerek dat niet door PEUGEOT wordt
aanbevolen.
Duw nooit tegen de spoiler. Deze kan hierdoor beschadigd raken.
Houd bij het wassen van de auto met een hogedrukreiniger het
spuitpistool op een afstand van minimaal 1 meter van de spoiler.
Uitsluitend bij de uitvoering 1.6 THP 270 pk.
Page 112 of 344

11 0
RCZ_nl_Chap05_securite_ed02-2013_CA
VEILIGHEIDSGORDELS
VEILIGHEIDSGORDELS VÓÓR
Omdoen
Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Losmaken
Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Pictogrammendisplay veiligheidsgordel losgemaakt/niet
vastgemaakt
A. Pictogram veiligheidsgordels voor losgemaakt/niet vastgemaakt.
B. Pictogram veiligheidsgordel links voor.
C. Pictogram veiligheidsgordel rechts voor.
Als het contact wordt aangezet, verschijnt het pictogram A op het
pictogrammendisplay voor de veiligheidsgordels en de airbag aan
passagierszijde om aan te geven dat de bestuurder en/of voorpassagier
zijn gordel nog niet heeft vastgemaakt.
Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert het pictogram
gedurende 2 minuten in combinatie met een steeds sterker wordend
geluidssignaal. Na deze 2 minuten wordt het pictogram weergegeven
zolang de bestuurder en/of voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet
heeft vastgemaakt.
Het pictogram B of C van de desbetreffende zitplaats wordt rood als de
veiligheidsgordel niet is vastgemaakt of weer is losgemaakt.
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische
gordelspanner en een spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en
passagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aa\
nrijding
zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels\
stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt
aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen
het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee
de veiligheid.