Page 113 of 344

5/
VEILIGHEID
RCZ_nl_Chap05_securite_ed02-2013_CA
VEILIGHEIDSGORDELS ACHTER
De zitplaatsen achter zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel
met oprolautomaat en spankrachtbegrenzer.
Omdoen
1. Trek aan de gordel en steek de gesp F in de zwarte gordelsluiting F
in het midden van de bank.
2. Steek de gesp G in de rode gordelsluiting G aan de kant van de
zijbekleding.
3. Controleer of elke gordelsluiting goed is vergrendeld door even aan de riem te trekken.
Losmaken
1. Druk op de rode knop van de gordelsluiting G , en vervolgens op de
zwarte knop van de gordelsluiting F .
2. Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt en bevestig eerst de gesp G en vervolgens de gesp F aan het desbetreffende bevestigingspunt
aan de rugleuning.
Pictogrammendisplay veiligheidsgordels losgemaakt
A. Pictogram veiligheidsgordels achter losgemaakt.
D. Pictogram veiligheidsgordel rechts achter.
E. Pictogram veiligheidsgordel links achter.
Als een achterpassagier zijn gordel losmaakt, verschijnt het pictogram
A op het pictogrammendisplay veiligheidsgordels/airbag aan
passagierszijde.
Als de wagensnelheid hoger is dan ongeveer 20 km/h, knippert het
pictogram gedurende twee minuten in combinatie met een steeds
sterker wordend geluidssignaal. Na deze 2 minuten wordt het pictogram
weergegeven zolang de achterpassagiers hun gordels niet hebben
vastgemaakt.
Als het contact wordt aangezet, met draaiende motor of als
de wagensnelheid lager is dan ongeveer 20 km/h, worden de
pictogrammen D en E ongeveer 30 seconden rood weergegeven als de
desbetreffende gordel niet is vastgemaakt.
Als bij een wagensnelheid hoger dan ongeveer 20 km/h het pictogram D
of E rood wordt weergegeven in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display, is de gordel van de desbetreffende
achterpassagier losgemaakt.
Detectie van een losgemaakte gordel vindt plaats bij beide
gespen. Bij het losmaken van ten minste één van de twee
gespen wordt het bijbehorende pictogram weergegeven.
Page 114 of 344

11 2
RCZ_nl_Chap05_securite_ed02-2013_CA
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle
passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun
veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn
dan niet voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die
ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt
aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel
wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze
goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden
geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de
schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische
blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken
en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt
opgerold.
Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te worden gedragen,
- moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt,
- mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,
- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd. Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden
uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden
volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats, vooral als
de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel
voor textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterba\
nk
of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van
een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen
worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen,
afhankelijk van de aard en de
kracht van de aanrijding , vóór en onafhankelijk van de airbags
afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat
onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel
vervangen door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats.
Page 115 of 344

5/
VEILIGHEID
RCZ_nl_Chap05_securite_ed02-2013_CA
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen om de inzittenden te beschermen bij
ernstige aanrijdingen. De airbags vormen een aanvulling op de werking
van de veiligheidsgordels met gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registreren in dat geval de frontale
en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een
aanrijding worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden de airbags onmiddellijk opgeblazen en dragen zo bij aan een betere bescherming van de
inzittenden van de auto; direct na de aanrijding ontsnapt het gas uit
de airbags zodat noch het zicht, noch het eventueel verlaten van de
auto door de inzittenden wordt belemmerd,
- bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarin de auto over de kop slaat, treden
de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels zorgen in deze
situaties voor de bescherming van de inzittenden.
De airbags werken alleen als het contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), werken de
airbags niet meer. Het activeren van de airbags gaat gepaard met wat rook en een
knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading
die in het systeem is geïntegreerd.
Deze rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die daar
gevoelig voor zijn irriterend werken.
De knal die bij de ontsteking wordt geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins verminderen.
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Registratiezones voor een aanrijding
Page 116 of 344

11 4
RCZ_nl_Chap05_securite_ed02-2013_CA
AIRBAGS VÓÓR
De airbags vóór beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een \
ernstige frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel te
verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de
passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje.
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de passagiersairbag als
deze is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een\
gedeelte van) de impactzone vóór (A) , in de lengterichting van de auto
en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto, die zich op
een horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de bestuurder en het stuur \
of
tussen de passagier voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld:
zet het contact af , steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde,
draai deze in de stand "OFF" ,
verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen.
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan
passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk
gewond raken. Dit pictogram verschijnt op het pictogrammendisplay van
de veiligheidsgordels en de airbag aan passagierszijde, bij
aangezet contact en zolang de airbag is uitgeschakeld.
Page 117 of 344

5/
VEILIGHEID
RCZ_nl_Chap05_securite_ed02-2013_CA
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan de schakelaar weer op
"ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw
passagier te garanderen. Als het contact is aangezet en de airbag aan passagierszijde
opnieuw wordt ingeschakeld, wordt dit pictogram gedurende
ongeveer 1 minuut weergegeven op het pictogrammendisplay
van de veiligheidsgordels en de passagiersairbag.
Storing
Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat
branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding
op het display, laat het systeem dan controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats. De
kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet
worden geactiveerd.
ZIJ-AIRBAGS
De zij-airbags beschermen de bestuurder en de voorpassagier bij
een ernstige zijdelingse aanrijding om de kans op bekken-, borst- en
hoofdletsel te verkleinen * .
De zij-airbags zijn aan de zijde van de portieren aangebracht:
- gedeeltelijk in het frame van de rugleuning van de voorstoel (airbag ter bescherming van de borst en het bekken),
- gedeeltelijk in de hoofdsteun van de voorstoel * (airbag ter bescherming van het hoofd).
Activering
De zij-airbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een
ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzon\
e
opzij B, loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde
richting de binnenzijde van de auto, die zich op een horizontale
ondergrond moet bevinden. De zij-airbag wordt opgeblazen tussen de
inzittende vóór en het desbetreffende portierpaneel.
* Behalve de uitvoering 1.6 THP 270 pk.
Page 118 of 344
11 6
RCZ_nl_Chap05_securite_ed02-2013_CA
Registratiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij. Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij het over de kop slaan,
kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding wordt de
airbag niet geactiveerd.
Storing in de werking
Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat
branden, in combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display, neem dan contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats om het
systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags
bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.
Page 119 of 344

5/
VEILIGHEID
RCZ_nl_Chap05_securite_ed02-2013_CA
Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor
een maximale effectiviteit van de airbags:
Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen
te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde autogordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden
(kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van
de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de
airbag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen
controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen uitsluitend door
het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalifi ceerde werkplaats
worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd,
blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd.
De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de
warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten
stromen.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet
op het stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten
rusten.
Het is raadzaam niet te roken in de auto. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden
of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de
stuurwielbekleding en sla er niet op.
Zij-airbags
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen, dit zou bij het
afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen
of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
Page 120 of 344

11 8
RCZ_nl_Chap05_securite_ed02-2013_CA
Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft
besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun
veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf. Uitsluitend kinderen van 9 tot 18 kg mogen achterin worden
vervoerd op een universeel ISOFIX-kinderzitje en met het gezicht
in de rijrichting.
ALGEMENE INFORMATIE MET
BETREKKING TOT KINDERZITJES
* De regels voor het vervoeren van kinderen zijn per land verschillend.
Informeer hiervoor naar de wetgeving in uw land.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op:
- conform de Europese wetgeving dienen
kinderen jonger
dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde,
aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met
veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te
worden vervoerd * ,
- de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto,
- kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd.
KINDERZITJE ACHTERIN
PEUGEOT beveelt u aan kinderen op de buitenste
achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren:
- met de rug in de rijrichting tot 3 jaar,
- met het gezicht in de rijrichting vanaf 3 jaar.