5180
79
IN EEN OOGOPSLAG
RCZ_nl_Chap00b_prise en main_ed02-2013_CA
OPENEN
SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING
Uitklappen/inklappen van de sleutel
(eerst drukken voor het uit- of inklappen). Normale vergrendeling
(één keer drukken; de
richtingaanwijzers blijven even
branden).
of
Supervergrendeling
(twee keer achter elkaar drukken;
de richtingaanwijzers blijven even
branden).
Ontgrendelen en op een kier
zetten van het kofferdeksel
(langer dan twee seconden
drukken).
Volledig of selectief ontgrendelen
van de auto
(de richtingaanwijzers knipperen
even).
INSTAPVERLICHTING
Als een sensor vaststelt dat het buiten
donker is, gaan de dim- en parkeerlichten
branden om het lokaliseren van de auto te
vergemakkelijken.
Ook de interieurverlichting, zoals de
plafonniers, de dorpelverlichting en de
beenruimteverlichting, gaat dan branden.
IN EEN OOGOPSLAG
RCZ_nl_Chap00b_prise en main_ed02-2013_CA
COCKPIT
1. Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/boordcomputer.
2. Contact-/stuurslot.
3. Stuurkolomschakelaar audio- en telematicasysteem.
4. Schakelaars buitenspiegels.
Schakelaars ruitbediening.
5. Verstelbare en afsluitbare middelste ventilatieroosters.
6. Voorruitontwaseming.
7. Zonnesensor.
8. Zijruitontwaseming.
9. Uitschakeling airbag aan passagierszijde.
10. Dashboardkastje / Aansluitingen audio/ video.
11 . Airbag aan passagierszijde.
1/
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Antiblokkeersysteem
(ABS) permanent. Er is een storing in het
antiblokkeersysteem. De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel
mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats.
Dynamische
stabiliteitscontrole
(CDS/ASR) knippert.
De CDS-/ASR-regeling is actief. Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor een
betere koersstabiliteit als de wielen te weinig grip hebben
of de auto uit de koers dreigt te raken.
permanent. Storing in het CDS-/ASR-
systeem. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalifi ceerde werkplaats.
Bochtverlichting
knippert. Er is een storing in de
bochtverlichting. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Controlelampje
brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Veiligheidsgordel
niet vastgemaakt/
losgemaakt
permanent, daarna
knipperend, op het
pictogrammendisplay
voor de
veiligheidsgordels en
de airbag vóór aan
passagierszijde. De bestuurder of de passagier voorin
heeft zijn gordel niet vastgemaakt of
heeft zijn gordel losgemaakt .
Rol de gordel uit en steek de gesp in de gordelsluiting.
Minstens één achterpassagier
heeft zijn gordel los gemaakt.
Bandenspanning
te laag permanent.
De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude banden te worden
uitgevoerd.
+
knipperend en
vervolgens permanent,
in combinatie met het
verklikkerlampje Service. Het controlesysteem voor de
bandenspanning is defect of de
sensor van een van de wielen
wordt niet gedetecteerd. De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalifi ceerde werkplaats.
3/
ERGONOMIE EN COMFORT
BINNENSPIEGEL
Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto.
De binnenspiegel is voorzien van een nachtstand waardoor de spiegel
donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt van de zon
en van koplampverlichting van achteropkomend verkeer... Om veiligheidsredenen moeten de spiegels zo zijn ingesteld dat
de "dode hoek" zo klein mogelijk is.
Automatisch dimmende binnenspiegel
Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de
spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar
achteren.
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde
van de auto op de spiegel valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk
en automatisch over van de dag- in de nachtstand. Door de welving in de achterruit kan het beeld in de binnenspiegel
enigszins vervormd zijn; houd hier rekening mee tijdens het
achteruitrijden.
74
Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en
airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht:
Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit,
de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en
overige uitstroomopeningen en de ventilatieopening in de
bagageruimte vrij blijven.
Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient voor de regeling van de
airconditioning.
Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand minimaal 5 tot 10 minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden.
Controleer regelmatig de staat van het interieurfi lter en laat de fi lterelementen periodiek vervangen (zie het hoofdstuk
"Onderhoud").
Wij raden u een gecombineerd interieurfi lter aan. Dankzij het toegevoegde speciale actieve middel draagt het bij tot een
gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur
(vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het onderhoudsinterval van de airconditioning, zodat het systeem
in perfecte staat blijft.
Schakel de airconditioning uit als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger
op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de
airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale
trekkracht van de motor. Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich een
klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel.\
Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan en de temperatuur
in het interieur hoog is opgelopen, zet dan de ruiten enige tijd
open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is ingesteld,
zodat de lucht in het interieur goed ververst wordt.
Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor
de ozonlaag.
GEBRUIKSADVIEZEN VOOR DE VERWARMING, VENTILATIE EN AIRCONDITIONING
3/
ERGONOMIE EN COMFORT
SFEERVERLICHTING
De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze\
zich in een donkere omgeving bevindt.
INSCHAKELEN
Als het buiten donker is, worden de beenruimteverlichting en de
sfeerverlichting van de plafonnier vóór automatisch ingeschakeld z\
odra
de parkeerlichten gaan branden.
UITSCHAKELEN
De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de parkeerlichten worden
uitgeschakeld.
PROGRAMMEREN
Deze functie kan worden in- of uitgeschakeld via het
confi guratiemenu van de auto.
Deze functie is standaard ingeschakeld.
INSTAPVERLICHTING INTERIEUR
Het instappen in de auto op plaatsen met weinig licht wordt
vergemakkelijkt door het op afstand inschakelen van de
interieurverlichting. Deze gaat branden afhankelijk van de lichtsterkte \
die door de lichtsensor wordt gedetecteerd.
INSCHAKELEN
Druk op het geopende hangslot van de afstandsbediening.
De dorpelverlichting voor, de beenruimteverlichting en de plafonniers
gaan branden en uw auto wordt gelijktijdig ontgrendeld.
UITSCHAKELEN
De instapverlichting interieur gaat na een bepaalde tijd automatisch uit\
of gaat uit als een van de portieren wordt geopend of als het contact
wordt aangezet.
80
INSTAPVERLICHTING BUITENZIJDE
De instapverlichting wordt afhankelijk van de door de lichtsensor
gesignaleerde hoeveelheid licht geactiveerd om op donkere plaatsen
het lokaliseren van de auto en het instappen te vergemakkelijken.
INSCHAKELEN
Druk op het geopende hangslot van de afstandsbediening.
Het dimlicht en parkeerlicht gaan branden en uw auto wordt gelijktijdig ontgrendeld.
De duur van het branden van de instapverlichting is gekoppeld en
gelijk aan die van de automatische follow me home verlichting.
UITSCHAKELEN
De instapverlichting buitenzijde gaat na een bepaalde tijd automatisch
uit of gaat uit na het afzetten van het contact of het vergrendelen van \
de auto.
4/
ZICHT
RCZ_nl_Chap04_visibilite_ed02-2013_CA
C. Ring voor de selectie van het mistachterlicht.
Het mistachterlicht werkt in combinatie met dimlicht en grootlicht. Mistachterlicht.
Draai de ring C naar voren om het mistachterlicht in te schakelen.
Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met de\
stand AUTO) of als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijft het
mistachterlicht en het parkeerlicht branden.
Draai de ring C naar achteren om alle verlichting uit te schakelen. Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, is het
mistachterlicht verblindend voor medeweggebruikers en daarom
niet toegestaan. Gebruik het mistachterlicht uitsluitend bij mist of
sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden dient u het mistachterlicht
en het dimlicht handmatig in te schakelen, omdat de lichtsensor
voldoende licht kan waarnemen.
Vergeet niet het mistachterlicht uit te zetten zodra het niet meer
nodig is.
Uitschakelen van de verlichting bij het afzetten van het
contact
Bij het afzetten van het contact gaat alle verlichting onmiddellijk
uit, behalve het dimlicht als de automatische follow me home-
verlichting is geactiveerd.
Inschakelen van de verlichting na het afzetten van het
contact
Draai om de lichtschakelaar weer te activeren terwijl de verlichting uit\
is, de ring
A in de stand "0" en vervolgens in de stand van uw keuze.
Als het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt een
geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt.
De verlichting, met uitzondering van het parkeerlicht, wordt na
maximaal 30 minuten automatisch uitgeschakeld om het ontladen
van de accu te voorkomen.