Page 113 of 268

UITSCHAKELVERTRAGING
VAN DE KOPLAMPEN
Deze functie is met name handig wan-
neer u uitstapt in een onverlichte
ruimte. Nadat u de contactschakelaar
in de stand LOCK heeft gezet, blijven
de koplampen nog maximaal 90 se-
conden veilig branden.
Om de vertraging in te schakelen
draait u de contactschakelaar naar de
stand LOCK terwijl de koplampen
nog zijn ingeschakeld. Schakel ver-
volgens binnen 45 seconden de kop-
lampen uit. De vertraging begint na-
dat u de koplampen heeft
uitgeschakeld. Gedurende deze peri-
ode branden alleen de koplampen.
Het systeem heft de vertraging op zo-
dra u de koplampen, de parkeerlich-
ten of de contactschakelaar weer in-
schakelt.
Wanneer u de koplampen uitschakelt
voordat u de contactschakelaar in de
stand OFF zet, gaan de koplampen op
de normale manier uit.De vertragingsduur van de koplamp-
verlichting is programmeerbaar op
auto's die zijn uitgerust met het elek-
tronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC). Raadpleeg de paragraaf
"Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)/Door de klant te pro-
grammeren functies" in het hoofdstuk
"Het instrumentenpaneel" voor meer
informatie hierover.
DIMMER
INSTRUMENTENPANEEL
Draai het middendeel van de hendel
geheel naar beneden om de verlich-
ting van het instrumentenpaneel vol-
ledig te dimmen en om te voorkomen
dat de interieurverlichting bij het ope-
nen van een portier gaat branden.
Draai het middendeel van de hendel
omhoog om de sterkte van de verlich-
ting van het instrumentenpaneel te
verhogen wanneer de parkeerlich-
tenof de koplampen zijn ingescha-
keld.
Draai het middendeel van de hendel
in de volgende klikstand naar boven
om de kilometerteller en de radio ster-
ker te verlichten wanneer de parkeer-
lichten of de koplampen zijn inge-
schakeld.
Draai het middendeel van de hendel
in de laatste klikstand naar boven om
de interieurverlichting in te schake-
len.
Dimschakelaar
107
Page 114 of 268

MISTLAMPENU schakelt de mistlampen vóór
in door de parkeerlichten, het
dimlicht of de automatische koplam-
pen in te schakelen en vervolgens het
uiteinde van de multifunctionele hen-
del naar buiten te trekken.
Achtermistlampen
Bij dichte mist kunt u desge-
wenst de achtermistlampen
inschakelen. U schakelt de
achtermistlampen in door de parkeer-
lichten, de koplampen of de automa-
tische koplampen in te schakelen en vervolgens het uiteinde van de multi-
functionele hendel naar buiten te
trekken en de hendel in de laatste
stand te draaien.
OPMERKING: De koplampen
moeten altijd zijn ingeschakeld
voor het inschakelen van het mist-
achterlicht.
RICHTINGAANWIJZERS
Beweeg de multifunctionele hendel op
of neer om te controleren of de pijlen
aan beide zijden van de instrumen-
tengroep gaan knipperen, wat bete-
kent dat de richtingaanwijzers voor
en achter naar behoren werken.
LANE CHANGE ASSIST
Tik de hendel eenmaal omhoog of om-
laag zonder hem in de klikstand te
duwen; de richtingaanwijzer (rechts
of links) knippert dan driemaal en
gaat vervolgens automatisch uit.
DIMLICHT/
GROOTLICHTSCHAKE-
LAAR
Druk de multifunctionele hendel naar
voren om het grootlicht in te schake-
len. Trek de multifunctionele hendel
naar u toe om het dimlicht weer in te
schakelen.
Schakelaar mistlampen vóór
Schakelaar mistachterlicht
Bediening richtingaanwijzers
108
Page 115 of 268

LICHTSIGNAAL
U kunt met uw koplampen een licht-
signaal geven aan een ander voertuig
door de multifunctionele hendel kort
naar u toe te trekken. Hiermee scha-
kelt u het grootlicht in. U schakelt dit
weer uit door de hendel los te laten.
OPMERKING: Als de multifunc-
tionele hendel langer dan 15 se-
conden in de stand voor het licht-
signaal wordt gehouden, wordt het
grootlicht uitgeschakeld. Als hier-
van sprake is, wacht dan 30 secon-
den met het geven van het volgende
lichtsignaal.
INTERIEURVERLICHTING
Onder aan de binnenspiegel bevinden
zich twee interieurlampen/
leeslampen. U kunt deze lampen in en
uit schakelen met behulp van de scha-
kelaars in de spiegel of met de dim-
schakelaar in de multifunctionele
hendel. Deze lampen worden boven-
dien automatisch bediend door het
instapverlichtingsysteem.
Aan de achterzijde van de middencon-
sole bevindt zich ook een interieur-
lamp. U kunt deze lamp in en uit scha-
kelen met de dimschakelaar in de
multifunctionele hendel. Deze lamp
wordt bovendien automatisch bediend
door het instapverlichtingsysteem.Hoogteverstelling
koplampen
Met dit systeem zijn de koplampen
altijd correct afgesteld, ongeacht de
belading van de auto.
De schakelaar voor de hoogteverstelling
van de koplampen bevindt zichonder de
radio op het instrumentenpaneel.Bediening: duw op de scha-
kelaar voor de hoogteverstel-
ling van de koplampen totdat
het nummer dat overeen-
stemt met de belasting in onderstaande
tabel oplicht op de schakelaar.0 Alleen bestuurder, of be-
stuurder plus voorpassagier.
1 Alle zitplaatsen bezet.
2 Alle zitplaatsen bezet, plus een gelijkmatig verdeelde
lading in de bagageruimte.
Het totale gewicht van pas-
sagiers plus lading blijft on-
der het maximale laadge-
wicht van de auto.
3 Bestuurder, plus een gelijk- matig verdeelde lading in de
bagageruimte. Het totale
gewicht van bestuurder plus
lading blijft beneden het
maximale laadgewicht van
de auto.
Berekeningen gebaseerd op een persoonsgewicht van 75 kg.
Schakelaars voor
interieurverlichting/leeslampen
109
Page 116 of 268

ACCUSPAARFUNCTIE
Om te voorkomen dat de accu leeg
raakt, wordt de interieurverlichting
10 minuten nadat u de contactscha-
kelaar in de stand LOCK hebt gezet
automatisch uitgeschakeld. Dit ge-
beurt als de interieurverlichting
handmatig werd ingeschakeld of als
een portier is geopend.
RUITENWISSERS EN
-SPROEIERSDe ruitenwissers en -sproeiers
bedient u via een schakelaar
op de bedieningshendel. De
hendel bevindt zich aan de rechter-
zijde van de stuurkolom. Draai het uiteinde van de hendel in de
stand LO voor een lage wissnelheid, of
in de stand HI voor een hoge wissnel-
heid.
OPMERKING: De ruitenwissers
keren automatisch terug in de
ruststand wanneer u tijdens het
wissen de contactschakelaar in de
stand OFF zet. De ruitenwissers
gaan weer werken wanneer u de
contactschakelaar in de stand ON
zet.
LET OP!
Zet de ruitenwissers uit wanneer
u door een automatische was-
straat gaat. De ruitenwissers kun-
nen beschadigd raken wanneer u
ze niet uitschakelt.
Verwijder altijd achtergebleven sneeuw als die verhindert dat de
wisserbladen terugkeren naar de
beginstand. Wanneer u de ruiten-
wissers uitschakelt en de wisser-
bladen niet kunnen terugkeren
naar de beginstand, kan de rui-
tenwissermotor beschadigd ra-
ken.
Bedieningshendel ruitenwissers/- sproeier
Wissnelheid wijzigen
110
Page 117 of 268

INTERVALSTAND
Gebruik de intervalstand wanneer het
door de weersomstandigheden wense-
lijk is om de ruitenwissers met een
variabel interval te laten wissen.
Draai het uiteinde van de
ruitenwisser-/ruitensproeierhendel in
de eerste stand, draai vervolgens het
uiteinde van de hendel om het ge-
wenste interval in te stellen. Er zijn
vijf verschillende intervallen, van 1
seconde tot ca.18 seconden.
OPMERKING: De intervaltijd
tussen wisslagen is afhankelijk
van de rijsnelheid. Als de auto
langzamer rijdt dan 16 km/u
wordt de intervaltijd verdubbeld.RUITENSPROEIERS
Trek de ruitenwisser-/
ruitensproeierhendel naar u toe en
houd hem in deze stand zolang u de
ruitensproeiers wilt inschakelen.
Als u de ruitensproeiers inschakelt,
terwijl de ruitenwissers in de interval-
stand staan, maken de ruitenwissers
twee volledige wisbewegingen nadat u
de hendel hebt losgelaten en hervat-
ten ze daarna het gekozen interval.
Als u de ruitensproeier inschakelt
wanneer de ruitenwissers zijn uitge-
schakeld, maken deze twee wisbewe-
gingen en worden ze weer uitgescha-
keld.
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van
het zicht door de voorruit kan tot
aanrijdingen leiden. Mogelijk ziet u
andere voertuigen of obstakels over
het hoofd. Voorkom ijsvorming op
de voorruit door de voorruit eerst te
verwarmen alvorens de ruiten-
sproeier te gebruiken.MIST-FUNCTIE
Druk de ruitenwisserschakelaar in om
de ruitenwissers één wisbeweging te
laten maken om opspattend water af-
komstig van een passerende auto te
verwijderen. De ruitenwissers blijven
ingeschakeld zolang de schakelaar
wordt ingedrukt.
OPMERKING: De MIST-functie
schakelt de sproeierpomp niet in.
Er wordt daarom geen ruiten-
sproeiervloeistof op de voorruit
gesproeid. De wisfunctie moet
worden gebruikt om ruitensproei-
ervloeistof op de voorruit te
sproeien.
Intervalstanden wijzigen
Bediening van MIST-functie
111
Page 118 of 268

KOPLAMPEN AAN BIJ
INGESCHAKELDE
RUITENWISSERS (ALLEEN
BESCHIKBAAR IN
COMBINATIE MET
AUTOMATISCHE
KOPLAMPEN)Als deze functie is ingeschakeld, gaan
de koplampen ongeveer 10 seconden
branden nadat de ruitenwissers zijn in-
geschakeld, wanneer de multifunctio-
nele hendel (aan de linkerzijde van de
stuurkolom) in de stand AUTO staat.
Wanneer de koplampen via deze func-
tie zijn ingeschakeld, gaan ze uit wan-
neer u de ruitenwissers uitschakelt.De functie Koplampen aan bij inge-
schakelde ruitenwissers kan worden
in- en uitgeschakeld via het elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC). Raadpleeg de paragraaf
"Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)/Persoonlijke instellin-
gen (door de klant te programmeren
functies)" in het hoofdstuk "Het in-
strumentenpaneel" voor meer infor-
matie hierover.VERSTELBARE
STUURKOLOM
Met deze functie kunt u de stuurkolom
in de hoogte verstellen. U kunt de
stuurkolom ook in de lengte verstellen.
De hendel voor de lengte- en hoogte-
verstelling bevindt zich onder het stuur
aan het einde van de stuurkolom.Druk de hendel naar beneden om de
stuurkolom te ontgrendelen. Om de
stuurkolom in de hoogte te verstellen
beweegt u het stuur omhoog of om-
laag naar de gewenste positie. Om de
stuurkolom in de lengte te verstellen
trekt u het stuur naar buiten of duwt u
het naar binnen naar de gewenste po-
sitie. Trek de hendel omhoog totdat
deze volledig aangrijpt om de stuur-
kolom te vergrendelen.
WAARSCHUWING!
Verstel het stuur niet tijdens het
rijden. Verstellen van de stuurko-
lom tijdens het rijden of rijden als
de stuurkolom niet is vergrendeld,
kan ertoe leiden dat de bestuurder
de macht over het stuur verliest. Als
u deze waarschuwing niet opvolgt,
kan dit ernstig en zelfs dodelijk let-
sel tot gevolg hebben.
CRUISECONTROL
Indien ingeschakeld neemt de cruise-
control bij snelheden boven 40 km/u
de werking van het gaspedaal over.
De knoppen voor de cruisecontrol be-
vinden zich aan de rechterzijde van
het stuur.
Hendel voor lengte- en hoogteverstelling
Cruisecontrol-schakelaars
1 — ON/OFF 2 — RES +
4 — CANCEL 3 — SET -
112
Page 119 of 268

OPMERKING: Om de correcte
werking te waarborgen, is de
cruisecontrol zodanig uitgevoerd
dat het systeem wordt uitgescha-
keld als u gelijktijdig meerdere
functies van de cruisecontrol be-
dient. Als dit gebeurt, kan het sys-
teem opnieuw in werking worden
gesteld door op de knop ON/OFF
van de cruisecontrol te drukken en
de gewenste snelheid opnieuw in
te stellen.
INSCHAKELEN
Druk op de knop ON/OFF. Het indi-
catielampje van de cruisecontrol gaat
branden in de instrumentengroep.
Druk nogmaals op de knop ON/OFF
om het systeem uit te schakelen. Het
indicatielampje van de cruisecontrol
gaat uit. Het systeem moet worden
uitgeschakeld wanneer het niet wordt
gebruikt.
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om de cruisecon-
trol ingeschakeld te laten wanneer
u deze niet gebruikt. U kunt het
systeem dan per ongeluk instellen
en sneller rijden dan u wilt. U kunt
anders de controle over het stuur
verliezen en een ongeval veroorza-
ken. Laat het systeem altijd uitge-
schakeld als u het niet gebruikt.
DE GEWENSTE SNELHEID
INSTELLEN
Schakel de cruisecontrol in. Wanneer
de auto de gewenste snelheid heeft
bereikt, drukt u kort op de knop SET
(-). Laat het gaspedaal los. De auto
zal nu automatisch de gekozen snel-
heid handhaven.
OPMERKING: U mag pas op de
knop SET drukken als de auto met
een gelijkmatige snelheid op een
vlakke weg rijdt. UITSCHAKELEN
Als u het rempedaal licht indrukt, op
de knop CANCEL (annuleren) drukt
of normale remdruk uitoefent tijdens
het afremmen, wordt de cruisecontrol
uitgeschakeld zonder dat de inge-
stelde snelheid uit het geheugen wordt
gewist. Wanneer u op de knop ON/
OFF drukt of de contactschakelaar in
de stand OFF zet, wordt de ingestelde
snelheid uit het geheugen gewist.
SNELHEID HERVATTEN
Als u een eerder ingestelde snelheid
opnieuw wilt aanhouden, drukt u kort
op de knop RES (+). Dit is alleen
mogelijk als u met een snelheid boven
32 km/u rijdt.
INGESTELDE SNELHEID
AANPASSEN
Wanneer de cruisecontrol is ingesteld,
kunt u de snelheid verhogen door op
de knop RES (+) te drukken. Als u de
knop ingedrukt houdt, wordt de inge-
stelde snelheid continu verhoogd tot-
dat u de knop loslaat. De nieuwe snel-
heid wordt dan ingesteld.
113
Page 120 of 268

Als u eenmaal op de knop RES (+)
drukt, wordt de ingestelde snelheid
verhoogd met 2 km/u. Telkens wan-
neer u opnieuw kort op de knop
drukt, wordt de snelheid met 2 km/u
verhoogd.
Als u de snelheid wilt verlagen terwijl
de cruisecontrol is ingesteld, drukt u
op de knop SET (-). Als u de knop
SET (-) ingedrukt houdt, wordt de
ingestelde snelheid continu verlaagd
totdat u de knop loslaat. Laat de knop
los zodra de gewenste snelheid is be-
reikt. De nieuwe snelheid zal vervol-
gens worden ingesteld.
Als u eenmaal op de knop SET (-)
drukt, wordt de ingestelde snelheid
verhoogd met 2 km/u. Met ieder vol-
gend tikje op de toets verlaagt u de
snelheid met 2 km/u.
ACCELEREREN OM IN TE
HALEN
Trap het gaspedaal in op dezelfde
wijze als u normaal gesproken zou
doen. Wanneer u het pedaal loslaat,
keert de auto terug naar de ingestelde
rijsnelheid.Gebruik van de cruisecontrol op
hellingen
De versnellingsbak schakelt op hellin-
gen mogelijk terug om de ingestelde
snelheid van de auto te handhaven.
OPMERKING: De cruisecontrol
houdt de snelheid op hellingen en
bij afdalingen constant. Een kleine
snelheidsverandering op lichte
hellingen is normaal.
Op steile berghellingen kan de snel-
heid veel hoger of lager worden, waar-
door het in die gevallen beter is om
zonder cruisecontrol te rijden.
WAARSCHUWING!
De cruisecontrol kan gevaarlijk zijn
in situaties waar het systeem geen
constante snelheid kan aanhouden.
Uw auto kan gezien de omstandig-
heden te snel gaan, waardoor u de
controle over de auto kunt verliezen
en mogelijk een ongeval veroor-
zaakt. Gebruik de cruisecontrol
nooit in druk verkeer of op boch-
tige, beijzelde, besneeuwde of an-
derszins gladde wegen.ELEKTRISCHE
AANSLUITCONTACTEN
In de auto zijn twee aansluitcontacten
van 12 volt (13 ampère) aanwezig.
Beide aansluitcontacten worden be-
veiligd door een zekering.
Het aansluitcontact bij het instru-
mentenpaneel, dat zich onder de be-
dieningselementen van de klimaatre-
geling bevindt, levert alleen
voedingsspanning wanneer de con-
tactschakelaar in de stand ON is ge-
zet. Dit aansluitcontact werkt ook als
sigarettenaansteker.
OPMERKING: Om het verwar-
mingselement te sparen, mag de
aansteker niet ingedrukt in de ver-
warmingstand worden gehouden.
Aansluitcontact instrumentenpaneel
114