Page 185 of 268

BANDENSPANNINGS-
CONTROLESYSTEEM
Het bandenspanningscontrolesys-
teem waarschuwt de bestuurder voor
te lage bandenspanning op basis van
de op de sticker vermelde banden-
spanning.
De bandenspanning varieert met de
temperatuur, circa 7 kPa voor elke 7
°C. Dat betekent dat de bandenspan-
ning afneemt wanneer de buitentem-
peratuur daalt. De bandenspanning
moet altijd worden gemeten en inge-
steld wanneer de banden "koud" zijn.
De banden zijn "koud" als ten minste
3 uur niet met de auto is gereden, of
minder dan 1,6 km na een periode
van 3 uur stilstaan. De spanning van
een koude band mag nooit hoger zijn
dan de maximumspanning die op de
wang van de band staat vermeld.
Raadpleeg de paragraaf "Banden –
Algemene informatie" in het hoofd-
stuk "Starten en rijden" voor infor-
matie over hoe de banden correct op
spanning moeten worden gebracht.De bandenspanning neemt ook toe tij-
dens het rijden. Dit is normaal en
betekent niet dat de spanning moet
worden verlaagd.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem waarschuwt de bestuurder voor
lage bandenspanning als de banden-
spanning om welke reden dan ook
onder de waarschuwingsgrens daalt,
inclusief de gevolgen van lage tempe-
raturen en natuurlijk spanningsver-
lies van de band.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem blijft de bestuurder waarschu-
wen zolang de bandenspanning te
laag is. De waarschuwing verdwijnt
pas als de bandenspanning gelijk is
aan of hoger is dan de aanbevolen
waarden in op de sticker. Zodra het
waarschuwingslampje voor lage ban-
denspanning gaat branden, dient u de
betreffende band(en) op te pompen
tot de waarde die in de bandenspan-
ningstabel vermeld staat. Als dat is
gebeurd, gaat het waarschuwings-
lampje uit. Het systeem wordt auto-
matisch van informatie voorzien enhet waarschuwingslampje gaat uit zo-
dra het systeem de juiste bandenspan-
ning registreert. Het is mogelijk dat u
eerst ongeveer 20 minuten met een
snelheid hoger dan 24 km/u moet rij-
den, voordat het bandenspannings-
controlesysteem deze informatie ont-
vangt.
Op de sticker in uw auto staat bijvoor-
beeld een aanbevolen bandenspan-
ning van 207 kPa (koude banden,
langer dan drie uur niet gereden). Als
de omgevingstemperatuur 20 °C is en
de gemeten bandenspanning is 186
kPa, neemt de bandenspanning bij
een temperatuurdaling tot -7 °C af tot
ongeveer 158 kPa. Deze bandenspan-
ning is laag genoeg om het banden-
spanningslampje in te schakelen. Tij-
dens het rijden kan de
bandenspanning toenemen tot onge-
veer 186 kPa, maar het bandenspan-
ningslampje blijft nog steeds branden.
In deze situatie gaat het bandenspan-
ningslampje pas uit als de banden op
de bandenspanning zijn gebracht die
in de bandenspanningstabel (koud) is
vermeld.
179
Page 186 of 268

LET OP!
Het bandenspanningscontrole-systeem is geoptimaliseerd voor
de originele banden en wielen. De
bandenspanning en waarschu-
wing van het bandenspannings-
controlesysteem zijn ingesteld
voor de bandenmaat van uw
auto. Het gebruik van vervan-
gende onderdelen met een andere
maat of van een ander of type kan
leiden tot een ongewenste wer-
king van het systeem of schade
aan de sensoren. Door het ge-
bruik van niet-originele wielen
kunnen de sensoren beschadigd
raken. Gebruik geen niet-
originele bandenafdichtingsmid-
delen of balansgewichten als de
auto is uitgerust met een banden-
spanningscontrolesysteem, om-
dat dit schade aan de sensoren
kan veroorzaken.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Plaats na het controleren van de
bandenspanning of het vullen van
de banden altijd de ventieldop te-
rug. Dit voorkomt het binnentre-
den van vocht en vuil in het ven-
tiel, waardoor de bandenspanning
nadelig wordt beïnvloed.
OPMERKING:
Het bandenspanningscontrole- systeem is niet bedoeld als ver-
vanging voor normaal onder-
houd en waarschuwt niet bij
andere problemen met de band.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem mag niet worden gebruikt als
bandenspanningsmeter. Als u met een veel te lage ban- denspanning rijdt, raakt de
band oververhit en kan de band
defect raken. Een te lage ban-
denspanning verhoogt ook het
brandstofverbruik, vermindert
de levensduur van de band en
kan het rij- en remgedrag van de
auto nadelig beïnvloeden. Het TPMS is geen vervanging
voor het juiste bandenonder-
houd en de bestuurder is er ver-
antwoordelijk voor om de juiste
bandenspanning te handhaven
met gebruik van een precieze
bandenspanningsmeter, zelfs
als de spanning nog niet zover is
afgenomen dat het waarschu-
wingslampje voor lage banden-
spanning gaat branden.
Het bandenspanningscontrole- systeem registreert altijd de wer-
kelijke bandenspanning, ook als
die spanning onder invloed van
temperatuurverschillen veran-
dert.
PREMIUMSYSTEEM
Het bandenspanningscontrolesys-
teem maakt gebruik van draadloze
technologie met op de velg gemon-
teerde elektronische sensoren die de
bandenspanning meten. De sensoren,
die bij het ventiel op de velgen zijn
gemonteerd, sturen informatie over
de bandenspanning naar de ont-
vangstmodule.
180
Page 187 of 268

OPMERKING: Het is uiterst be-
langrijk dat u de spanning van alle
banden van de auto maandelijks
controleert en de banden zo nodig
op de juiste spanning brengt.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem bestaat uit de volgende onderde-
len:
1. Ontvangstmodule
2. Vier bewakingssensors banden-
spanning
3. Drie triggermodules (aangebracht
in drie van de vier wielkasten)
4. Verschillende berichten van het
bandenspanningscontrolesysteem,
die verschijnen op het scherm van het
elektronische voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)
5. Bandenspanningslampje
Waarschuwingen van het
bandenspanningscontrolesysteemAls de spanning van één of
meer banden te laag is, gaat
het bandenspanningslampje in
de instrumentgroep branden en klinkt
het geluidssignaal. Verder verschijnt op het elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC) gedurende mini-
maal vijf seconden het bericht "In-
flate Tire to XX" (Pomp de band op
tot XX) en wordt er een grafiek van de
bandenspanning(en) getoond, waarin
de banden met een te lage spanning
knipperen. De waarde die in de ban-
denspanningstabel staat vermeld is de
bandenspanningswaarde die in het
bericht "Inflate Tire to XX" (Pomp de
band op tot XX) in het EVIC wordt
weergegeven.
Als dit gebeurt, dient u direct te stop-
pen en de banden met te lage span-
ning (knipperend op het EVIC-
scherm) op de spanning te brengen
die in de bandenspanningstabel staat
vermeld. Zodra het systeem de
nieuwe bandenspanningen heeft ont-
vangen, wordt het systeem automa-
tisch bijgewerkt, verdwijnt het bericht
“Inflate Tire to XX” (Pomp de band
op tot XX), stopt het knipperen van
de te lage waarden in de grafiek op het
EVIC-scherm en gaat het banden-
spanningslampje uit. Het is mogelijk
dat u eerst ongeveer 20 minuten met
een snelheid hoger dan 24 km/u moet
rijden, voordat het bandenspannings-
controlesysteem deze informatie ont-
vangt.
Waarschuwing
bandenspanningscontrolesysteem
controleren
Wanneer een systeemstoring is gecon-
stateerd, klinkt er een geluidssignaal
en knippert het bandenspannings-
lampje gedurende 75 seconden en
blijft dit vervolgens continu branden.
Daarnaast wordt in het EVIC ten
minste vijf seconden lang het bericht
"CHECK TPM SYSTEM" (banden-
spanningscontrolesysteem controle-
ren) weergegeven. Daarna worden er
streepjes (- -) getoond in plaats van
bandenspanningswaarden om aan te
geven welke sensor niet meer werkt.
Als het contact wordt uitgeschakeld
en vervolgens weer ingeschakeld, zal
deze reeks worden herhaald wanneer
de systeemstoring zich nog steeds
voordoet. Als de storing in het systeem
is opgeheven, stopt het bandenspan-
ningslampje met knipperen, ver-
dwijnt het bericht "CHECK TPM
181
Page 188 of 268

SYSTEM" (bandenspanningscontro-
lesysteem controleren) van het EVIC-
display en verschijnt er een spanning-
waarde in plaats van de twee
streepjes. Een systeemstoring kan de
volgende oorzaken hebben:
1. Storing door elektronische toestel-
len of als men langs installaties rijdt
die dezelfde radiofrequenties uitzen-
den als de bandenspanningssensoren.
2. Installatie van een bepaalde kleur
ramen die men later aanbrengt waar-
door de radiogolfsignalen worden
beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of
in de wielkasten.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen.
5. Gebruik van wielen/banden die
niet zijn uitgerust met bandenspan-
ningssensoren.
Het bericht "CHECK TPM SYSTEM"
(bandenspanningscontrolesysteem
controleren) wordt ook minimaal vijf
seconden in het EVIC weergegeven
wanneer een sensor zich niet op de
juiste plaats bevindt. In dat gevalwordt het bericht "CHECK TPM
SYSTEM" (bandenspanningscontro-
lesysteem controleren) gevolgd door
een afbeelding waarin de banden-
spanningswaarden nog steeds worden
weergegeven. Dit duidt erop dat de
bandenspanningswaarden nog steeds
van de bandenspanningssensoren
worden ontvangen, maar dat deze
sensoren zich mogelijk niet op de
juiste plaats bevinden. Het systeem
vereist echter nog steeds onderhoud
zolang het bericht "CHECK TPM
SYSTEM" (bandenspanningscontro-
lesysteem controleren) wordt weerge-
geven.
BRANDSTOFVEREISTEN
Alle motoren voldoen aan alle
emissie-eisen, hebben een laag brand-
stofverbruik en bieden optimale rijei-
genschappen als u hoogwaardige
loodvrije benzine met een minimum
octaangehalte van 91 gebruikt.
Licht pingelen bij lage motortoeren-
tallen is niet schadelijk voor de motor.
Aanhoudend zwaar pingelen bij hoge
motortoerentallen kan echter schade
veroorzaken en vereist onmiddellijkonderhoud. Benzine van slechte kwa-
liteit kan problemen veroorzaken, zo-
als slecht starten, afslaan en haperen
van de motor. Als u last heeft van
dergelijke storingen, probeer dan
eerst een ander merk benzine voordat
u contact opneemt met uw dealer.
Meer dan 40 automobielfabrikanten
overal ter wereld hebben uniforme
specificaties opgesteld voor de kwali-
teit van brandstoffen (het Worldwide
Fuel Charter, WWFC). Deze specifi-
caties definiëren de noodzakelijke ei-
genschappen voor de optimale emis-
siewaarden, prestaties en
duurzaamheid van uw auto. De fabri-
kant raadt het gebruik van benzine
aan die voldoet aan de WWFC-
specificaties.
METHANOL
Methanol (methyl- of houtalcohol)
wordt in uiteenlopende concentraties
gemengd met loodvrije benzine. Er
zijn brandstoffen op verkrijgbaar die
3% of meer methanol bevatten, sa-
men met andere alcoholsoorten die
co-solventen worden genoemd. Voor
182
Page 189 of 268

problemen die het gevolg zijn van ge-
bruik van methanol/benzine of E-85-
ethanolmengsels is de fabrikant niet
aansprakelijk. Hoewel MTBE een
zuurstofverbinding op basis van me-
thanol is, heeft het niet de negatieve
effecten van methanol.LET OP!
Gebruik geen benzine die methanol
of E-85-ethanol bevat. Het gebruik
van deze mengsels kan start- en
rijproblemen veroorzaken en
schade toebrengen aan essentiële
onderdelen van het brandstofsys-
teem.
ETHANOL
De fabrikant raadt het gebruik van
brandstoffen aan die niet meer dan
10% ethanol bevatten. Wanneer u
brandstof tankt bij een benzinestation
van een bekend merk beperkt u de
kans dat deze limiet van 10% wordt
overschreden of dat u brandstof tankt
met abnormale eigenschappen. Houd
ook rekening met een hoger brand-
stofverbruik bij gebruik van met ethanol vermengde brandstoffen,
vanwege de lagere energieopbrengst
van ethanol. Voor problemen die het
gevolg zijn van gebruik van
methanol/benzine of E-85-
ethanolmengsels is de fabrikant niet
aansprakelijk. Hoewel MTBE een
zuurstofverbinding op basis van me-
thanol is, heeft het niet de negatieve
effecten van methanol.
LET OP!
Het gebruik van brandstof met een
ethanolgehalte van meer dan 10%
kan motordefecten, start- en rijpro-
blemen, en aantasting van materi-
alen veroorzaken. Deze nadelige
werking kan blijvende schade aan
uw auto tot gevolg hebben.
SCHONE BENZINE
Benzine wordt tegenwoordig veelal
gemengd om bij te dragen aan een
schonere lucht, vooral in omgevingen
met ernstige luchtverontreiniging.
Deze nieuwe mengsels zorgen voor
een schonere verbranding. De fabrikant ondersteunt deze in-
spanningen voor schonere lucht. U
kunt hieraan bijdragen door deze
brandstof te gebruiken.
WAARSCHUWING!
Koolmonoxide (CO) in uitlaatgas-
sen is dodelijk. Volg de onder-
staande voorschriften om koolmo-
noxidevergiftiging te voorkomen:
Adem nooit uitlaatgassen in. Deze
bevatten namelijk koolmonoxide,
een kleurloos en reukloos gas dat
dodelijk kan zijn. Laat de motor
nooit in een gesloten ruimte, zoals
een garage, draaien en blijf nooit
lange tijd in een stilstaande auto
met draaiende motor zitten. Wan-
neer de auto langere tijd met
draaiende motor buiten stilstaat,
stel uw ventilatiesysteem dan zo-
danig in dat buitenlucht naar
binnen wordt geblazen.
(Vervolgd)
183
Page 190 of 268

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Regelmatig onderhoud is een prima bescherming tegen kool-
monoxide. Laat het uitlaatsys-
teem altijd controleren wanneer
de auto op een hefbrug wordt ge-
zet. Laat defecten direct repare-
ren. Rijd tot na de reparatie altijd
met de ramen volledig geopend.
MMT IN BENZINE
MMT is een metaaladditief dat man-
gaan bevat en wordt in sommige ben-
zine gemengd om het octaangetal te
verhogen. Met MMT gemengde ben-
zine biedt geen prestatievoordelen in
vergelijking tot benzine met hetzelfde
octaangetal zonder MMT. Benzine ge-
mengd met MMT verkort de levens-
duur van de bougies en vermindert de
prestaties van het emissieregelsys-
teem van sommige auto's. De fabri-
kant raadt het gebruik van benzine
zonder MMT aan voor uw auto. Het MMT-gehalte van benzine wordt mo-
gelijk niet vermeld op de benzine-
pomp en daarom dient u bij uw ben-
zinepomp te informeren of de benzine
MMT bevat.
BRANDSTOFADDITIEVEN
Naast loodvrije benzine met het juiste
octaangehalte, wordt ook benzine
aanbevolen waaraan reinigingsmid-
delen en additieven voor corrosiepre-
ventie en stabiliteit zijn toegevoegd.
Het gebruik van benzine met deze
additieven heeft een gunstige invloed
op het brandstofverbruik, verlaagt de
emissiewaarden en handhaaft de mo-
torprestaties.
Onzorgvuldig gebruik van reinigings-
middelen voor het brandstofsysteem
word afgeraden. Veel van deze stoffen
zijn bedoeld voor het verwijderen van
koolstof en glazuur en bevatten vaak
actieve oplosmiddelen of soortgelijke
ingrediënten. Deze middelen kunnen
schade toebrengen aan pakkingen en
membranen in het brandstofsysteem.
WAARSCHUWING!
Koolmonoxide (CO) in uitlaatgas-
sen is dodelijk. Volg de onder-
staande voorschriften om koolmo-
noxidevergiftiging te voorkomen:
Adem nooit uitlaatgassen in. Deze
bevatten namelijk koolmonoxide,
een kleur- en reukloos gas dat
dodelijk kan zijn. Laat de motor
nooit in een gesloten ruimte, zoals
een garage, draaien en blijf nooit
lange tijd in een stilstaande auto
met draaiende motor zitten. Wan-
neer de auto langere tijd met
draaiende motor buiten stilstaat,
stel uw ventilatiesysteem dan zo-
danig in dat buitenlucht naar
binnen wordt geblazen.
Regelmatig onderhoud is een prima bescherming tegen kool-
monoxide. Laat het uitlaatsys-
teem altijd controleren wanneer
de auto op een hefbrug wordt ge-
zet. Laat defecten direct repare-
ren. Rijd tot na de reparatie altijd
met de ramen volledig geopend.
(Vervolgd)
184
Page 191 of 268

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Laat de achterklep dicht tijdens het rijden om te voorkomen dat
koolmonoxide en andere giftige
uitlaatgassen de auto binnendrin-
gen.
BRANDSTOF TANKEN
BRANDSTOFVULDOP
De vuldop bevindt zich achter de
brandstofvulklep aan de linkerzijde
van de auto. Als de vuldop zoekge-
raakt of beschadigd is, moet de ver-
vangende dop geschikt zijn voor deze
auto. Hang de vuldopkabel na verwijdering
van de vuldop aan de haak aan de
binnenkant van de brandstofklep. Zo
wordt de vuldop op afstand gehouden
van het oppervlak van de auto en
wordt de autolak niet beschadigd.
OPMERKING: Als de vuldop
zoekgeraakt of beschadigd is,
moet de vervangende dop geschikt
zijn voor deze auto.
LET OP!
Een slecht passende brandstofvul-
dop kan schade aan het brandstof-
systeem of aan het emissieregelsys-
teem veroorzaken. Door een slecht passende tankdop
kan het storingslampje gaan
branden.
Voorkom morsen en overlopen van brandstof. Wanneer het tank-
pistool "klikt" of wordt afgeslo-
ten, is de brandstoftank vol.WAARSCHUWING!
Houd alle rookgerei en vuur uitde buurt van het voertuig wan-
neer de tankdop is verwijderd en
u de tank vult.
Er kan brand ontstaan als u een jerrycan vult met benzine terwijl
deze in de auto staat. Dit kan
leiden tot brandwonden. Zet een
jerrycan altijd op de grond tijdens
het vullen.
Brandstofvulklep
Vuldopkabel
185
Page 192 of 268

OPMERKING:
Draai de vuldop vast tot u een"klikgeluid" hoort. De klik geeft
aan dat de vuldop goed is vast-
gedraaid. Het storingslampje in
de instrumentengroep kan gaan
branden wanneer de tankdop
niet correct is vastgedraaid.
Zorg ervoor dat de vuldop tel-
kens na het tanken goed wordt
vastgedraaid.
Wanneer het tankpistool "klikt" of wordt afgesloten, is de brand-
stoftank vol. Melding brandstofvuldop
los
Wanneer het diagnosesysteem detec-
teert dat de brandstofvuldop los zit,
onjuist is aangebracht of is bescha-
digd wordt het bericht “CHECK GAS
CAP” (controleer brandstofvuldop)
weergegeven op het elektronisch voer-
tuiginformatiecentrum (EVIC).
Raadpleeg de paragraaf "Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)" in het hoofdstuk "Het in-
strumentenpaneel" voor meer infor-
matie. Draai de tankdop stevig vast en
druk op de resetknop van de kilome-
terdagteller om het bericht uit te scha-
kelen. Als het probleem zich opnieuw
voordoet, verschijnt de melding de
volgende keer dat de auto wordt ge-
start opnieuw. Raadpleeg de para-
graaf "Boorddiagnosesysteem" in het
hoofdstuk "Onderhoud van uw auto"
voor meer informatie hierover.
OPMERKING: Als de vuldop
zoekgeraakt of beschadigd is,
moet de vervangende dop geschikt
zijn voor deze auto. TREKKEN VAN EEN
AANHANGER
Het wordt afgeraden met deze auto
een aanhanger te trekken.
186