Page 129 of 268

BESCHRIJVINGEN
INSTRUMENTENGROEP
1. TemperatuurmeterDe temperatuurmeter geeft de tempera-
tuur van de koelvloeistof aan. Alle aan-
duidingen onder het rode gebied (
H)
van de temperatuurmeter geven aan dat
het koelsysteem van de motor correct
werkt. Tijdens rijden bij hoge buiten-
temperaturen, in de bergen, in druk
stadsverkeer of tijdens het rijden met
een aanhanger kan de meternaald een
hogere temperatuur dan normaal aan-
wijzen.
Als de meternaald in het rode gebied
H komt, klinkt een geluidssignaal.
Zet de auto dan veilig stil aan de kant
van de weg. Laat de auto met uitge-
schakelde airco stationair draaien tot
de meternaald weer in het normale
bereik staat. Als de meternaald in de
H-zone (rood) blijft staan, zet dan de
motor direct af en neem contact op
voor onderhoud.
Er zijn verschillende manieren om
dreigende oververhitting van de mo-
tor te voorkomen. Schakel de aircon-
ditioning uit. Het aircosysteem voert warmte af naar het koelsysteem van
de motor. Door de airconditioning uit
te schakelen wordt deze warmtetoe-
voer voorkomen. U kunt ook de tem-
peratuurregelknop in de hoogste
stand zetten, de ventilatie in de vloer-
stand zetten en de aanjagerschakelaar
in een hoge stand zetten. Zo onder-
steunt het verwarmingssysteem de
werking van de radiateur bij het af-
voeren van warmte uit het koelsys-
teem.
2. Vulklepindicatie
Dit is een geheugensteun die
aangeeft dat de brandstof-
vulklep zich aan de linker-
zijde van de auto bevindt.
3. Brandstofmeter
Wanneer de contactschakelaar in de
stand ON/RUN staat, geeft de meter-
naald de resterende hoeveelheid
brandstof in de tank aan.
4. Snelheidsmeter
Geeft de rijsnelheid aan in kilometer
per uur (km/u).
5. Controlelampje brandstofpeil
Het brandstoflampje gaat
branden en het geluidssignaal
klinkt eenmaal wanneer er nog onge-
veer 7,6 liter brandstof in de tank zit.
OPMERKING: Dit lampje blijft
branden totdat ongeveer 11 liter
brandstof is bijgevuld.
6. Lampje van het laadsysteem
Dit lampje geeft informatie
over het functioneren van het
elektrische laadsysteem. Het lampje
moet kort branden wanneer het con-
tact de eerste keer wordt ingeschakeld
en kort blijven branden tijdens de
gloeilampcontrole. Als het lampje
blijft branden of tijdens het rijden
gaat branden, schakel dan enkele
elektrische accessoires, zoals de mist-
lampen vóór of de achterruitverwar-
ming, uit. Als het lampje van voor het
laadsysteem blijft branden, is er een
probleem met het laadsysteem. Laat
de auto dan ONMIDDELLIJK CON-
TROLEREN. Neem contact op met
uw erkende dealer.
123
Page 130 of 268

Wanneer met startkabels moet wor-
den gestart, raadpleeg dan de para-
graaf "Starten met startkabels" in het
hoofdstuk "Wat doen in geval van
nood".
7. Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteemHet lampje gaat ter controle
vier tot acht seconden bran-
den nadat u de contactscha-
kelaar de eerste keer in de
stand ON/RUN hebt gezet. Wanneer
het lampje niet brandt tijdens het
starten, blijft branden of gaat bran-
den tijdens het rijden, moet het sys-
teem zo snel mogelijk door een er-
kende dealer worden nagekeken.
Raadpleeg de paragraaf "Beveili-
gingssystemen voor inzittenden" in
het hoofdstuk "Uw auto" voor infor-
matie hierover.
8. Waarschuwingslampje voor de
veiligheidsgordels
Dit lampje gaat ter controle vier
tot acht seconden branden na-
dat u de contactschakelaar de
eerste keer in de stand ON/RUN hebt gezet. Als tijdens deze gloeilampcon-
trole de veiligheidsgordel voor de be-
stuurder niet is vastgegespt, hoort u
een geluidssignaal. Als de gordel ook
na de gloeilamptest of tijdens het rijden
nog is losgegespt, gaat het waarschu-
wingslampje voor de autogordel knip-
peren of continu branden. Raadpleeg
de paragraaf "Beveiligingssystemen
voor inzittenden" in het hoofdstuk
"Uw auto" voor informatie hierover.
9. Waarschuwingslampje oliedruk
Deze indicator wijst op een te
lage motoroliedruk. Het
lampje gaat branden en blijft branden
wanneer de contactschakelaar vanuit
de stand OFF in de stand ON/RUN
wordt gezet. Wanneer de motor wordt
gestart, gaat het lampje uit. Als het
lampje niet gaat branden tijdens het
starten, moet u het systeem laten con-
troleren door een erkende dealer.
Als het lampje tijdens het rijden gaat
branden en blijft branden, breng dan
de auto tot stilstand en zet de motor
af. START DE MOTOR PAS OP-
NIEUW WANNEER HET PRO-
BLEEM IS VERHOLPEN. Het lampje is geen aanduiding van het
motoroliepeil. Het motoroliepeil kan
worden vastgesteld volgens de proce-
dure die is beschreven in het hoofd-
stuk "Onderhoud van uw auto".
10. Waarschuwingslampje motor-
temperatuur
Dit lampje waarschuwt voor
een oververhitte motor. Als de
koelvloeistoftemperatuur toeneemt
en de meternaald het gebied 'H' na-
dert, gaat dit lampje branden en na-
dat een drempelwaarde is overschre-
den klinkt eenmaal het
geluidssignaal. Als de temperatuur
verder toeneemt klinkt het geluidssig-
naal continu gedurende vier minuten
of totdat u de motor is afgekoeld.
Wanneer het lampje tijdens het rijden
gaat branden, zet dan de auto veilig
stil aan de kant van de weg. Als de
airco is ingeschakeld, schakel deze
dan uit. Zet de versnellingsbak in de
stand NEUTRAL en laat de motor
stationair draaien. Als de meternaald
niet terugkeert naar normaal, zet de
motor dan onmiddellijk uit en bel
voor hulp. Raadpleeg de paragraaf
124
Page 131 of 268

"Oververhitting van de motor" in het
hoofdstuk "Wat doen in geval van
nood" voor meer informatie hierover.
11. Waarschuwingslampje voor het
remsysteemDit lampje geeft verschillende
functies van het remsysteem
aan, zoals het remvloeistofpeil en het
aantrekken van de handrem. Als het
waarschuwingslampje voor het rem-
systeem gaat branden, is het mogelijk
dat de handrem is aangetrokken, het
vloeistofpeil in het remvloeistofreser-
voir te laag is of dat zich een probleem
voordoet met het ABS-systeem.
De dubbel uitgevoerde remcircuits
zorgen voor reserve-remvermogen als
ergens een storing optreedt in het hy-
draulisch systeem. Als er in één helft
van het dubbele remsysteem sprake is
van een storing, geeft het waarschu-
wingslampje voor het remsysteem dit
aan; het lampje gaat branden wan-
neer het remvloeistofpeil in de hoofd-
remcilinder is gedaald tot onder een
bepaald niveau.
Het lampje blijft branden tot de oor-
zaak is verholpen. OPMERKING: Het lampje kan
bij het nemen van een scherpe
bocht even knipperen, doordat
dan het vloeistofpeil verandert.
Breng de auto naar de dealer voor
onderhoud en laat het remvloei-
stofpeil controleren.
Als een storing van het remsysteem
wordt aangegeven, laat de auto dan
onmiddellijk repareren.
WAARSCHUWING!
Blijven doorrijden terwijl het waar-
schuwingslampje voor het remsys-
teem brandt, is gevaarlijk. Een deel
van het remsysteem is mogelijk de-
fect. De remweg wordt dan langer.
U kunt een aanrijding veroorzaken.
Laat de auto onmiddellijk controle-
ren.
Auto’s met ABS beschikken ook over
elektronische remkrachtverdeling
(EBD). Bij een storing van EBD, gaat
het waarschuwingslampje voor het
remsysteem branden, samen met het
ABS-lampje. Het ABS-systeem moet
dan onmiddellijk worden gerepa-
reerd.
U kunt de werking van het waarschu-
wingslampje voor het remsysteem con-
troleren door de contactschakelaar van
de stand OFF in de stand ON/RUN te
zetten. Het lampje moet dan gedurende
ongeveer drie seconden branden. Het
lampje moet vervolgens doven, tenzij
de handrem is aangetrokken of een sto-
ring van het remsysteem is gedetec-
teerd. Als het lampje niet gaat branden,
moet u het lampje door een erkende
dealer laten controleren.Het lampje gaat ook branden als de
handrem wordt aangetrokken wan-
neer de contactschakelaar in de stand
ON/RUN staat.
OPMERKING: Dit lampje geeft
dan alleen aan dat de handrem is
aangetrokken. Het geeft niet aan
hoe krachtig de handrem is
aangetrokken.
12. Toerenteller
Het zilverkleurige deel van de schaal
geeft het toegestane motortoerental
(omw/min x 1000) in alle versnellin-
gen aan. Laat het gaspedaal opkomen
voordat het rode gebied wordt be-
reikt, om motorschade te voorkomen.
125
Page 132 of 268

13. Schakelstandindicatie
De schakelstand wordt apart weerge-
geven op de instrumentengroep. Hier-
mee wordt de gekozen versnelling van
de automatische versnellingsbak
weergegeven.
OPMERKING: U moet het rem-
pedaal intrappen voordat u uit de
stand PARK schakelt.
14. Scherm kilometerteller / scherm
dagteller
De kilometerteller geeft het aantal ki-
lometers aan dat de auto in totaal
heeft gereden.
De twee dagtellers geven de afstanden
van afzonderlijke ritten weer. Druk op
de dagtellerknop om van de kilome-
terteller naar de dagtellers te schake-
len. Om een dagteller op nul terug te
zetten, laat u de gewenste dagteller
weergeven en drukt u de knop ca. 2
seconden lang in tot het scherm het
getal nul weergeeft. Raadpleeg "Dag-
tellerknop" voor meer informatie
hierover.Berichten in kilometerteller
Wanneer de betreffende omstandig-
heden van kracht zijn, verschijnen de
volgende berichten op het scherm van
de dagteller:
LoW tirE
. . . Lage bandenspanning
HOTOIL . . . Temperatuur motorolie
overschrijdt veilige waarde
gASCAP . . . . . . . . . Storing vuldop
CHANgE OIL . . . . . Olieverversing
vereist
noFUSE . . . IOD zekering ontbreekt
no buS . . . Instrumentengroep heeft
geen verbinding met CAN BUS.
OPMERKING: Op het EVIC wor-
den waarschuwingen weergegeven
zoals ”Low Tire” (lage banden-
spanning), “Door Ajar” (portier
open) en “Trunk Ajar” (kofferdek-
sel open). (Raadpleeg het hoofd-
stuk "Elektronisch Voertuig Infor-
matie Centrum (EVIC)" voor
specifieke berichten).
LoW tirE
Bij een lage bandenspanning geeft de
kilometerteller driemaal afwisselend
de berichten LoW en tirE weer. HOTOIL
Wanneer dit bericht verschijnt, is de
temperatuur van de motorolie te
hoog. Wanneer dit het geval is, ver-
schijnt het bericht "HOTOIL” in de
kilometerteller en klinkt een geluids-
signaal.
Raadpleeg de paragraaf "Oververhit-
ting van de motor" in het hoofdstuk
"Wat doen in geval van nood" voor
meer informatie hierover.
CHAngE OIL
Uw auto is uitgerust met een indicator
voor olieverversing. Het bericht
"CHAngE OIL" knippert ongeveer 12
seconden op het scherm van de kilo-
meterteller na een geluidssignaal, om
de volgende geplande olieverversings-
beurt aan te geven. De indicator voor
olieverversing is gebaseerd op de be-
lasting van de motor, wat betekent dat
de periodieke oliebeurten afhankelijk
zijn van uw persoonlijke rijstijl.
Als dit bericht niet wordt gereset, ver-
schijnt dit bericht telkens wanneer u
de contactschakelaar in de stand ON/
RUN zet. Druk op de resetknop van de
126
Page 133 of 268

dagteller om dit bericht tijdelijk uit te
schakelen. Om de indicator voor olie-
verversing (na periodiek onderhoud)
te resetten, volgt u de volgende stap-
pen:1. Zet de contactschakelaar in de
stand ON/RUN (maar start de mo-
tor niet).
2. Trap binnen 10 seconden drie
keer langzaam het gaspedaal volle-
dig in.
3. Zet de contactschakelaar in de
stand LOCK.
OPMERKING: Als het indicatie-
bericht wordt weergegeven wan-
neer u de motor start, is de indica-
tor voor olieverversing niet
gereset. Herhaal deze procedure
indien nodig. 4. Voor auto's met elektronisch
voertuiginformatiecentrum
(EVIC): raadpleeg de paragraaf
"Elektronisch voertuiginformatie-
centrum (EVIC)" voor meer infor-
matie hierover. 15. Controlelampje cruisecontrol
Dit lampje geeft aan dat de
cruisecontrol is ingeschakeld.
16. Resetknop kilometerteller/
dagteller
Dagkilometerteller
Druk deze knop kort in om te schake-
len van kilometerteller naar "Trip A".
Druk de knop een tweede maal kort in
om te schakelen naar "Trip B". Druk
de knop een derde maal kort in om
terug te gaan naar de kilometerteller.
Om de dagteller te resetten, laat u
eerst de dagteller weergeven die moet
worden gereset, "Trip A" of "Trip B".
Druk vervolgens de knop ongeveer 2
seconden in tot het 0 km wordt weer-
gegeven op het scherm. De kilometer-
teller moet in de dagtellermodus staan
om de dagteller te kunnen resetten.
17. Controlelampje elektronisch
gaspedaal (ETC)
Dit lampje wijst u op een
probleem met het elektroni-
sche gaspedaal (ETC). Als er een probleem wordt gedetecteerd,
gaat het lampje branden wanneer de
motor draait. Hoewel u, wanneer dit
lampje blijft branden, meestal nog
met de auto kunt rijden en niet ge-
sleept hoeft te worden, dient u toch zo
spoedig mogelijk uw erkende dealer te
bezoeken voor service.
Als het lampje bij draaiende motor
knippert, levert de motor mogelijk
minder vermogen, draait hij met een
verhoogd/onregelmatig stationair
toerental, moet meer kracht op het
rempedaal worden uitgeoefend en
moet uw auto mogelijk worden ge-
sleept. Raadpleeg dan onmiddellijk
uw dealer.
Het lampje gaat branden wanneer het
contact voor de eerste keer wordt in-
geschakeld en blijft ongeveer 15 se-
conden branden voor de gloeilamp-
controle. Dat is normaal. Als het
lampje niet gaat branden tijdens het
starten, moet u het systeem laten con-
troleren door een erkende dealer.
127
Page 134 of 268

18. Controlelampje parkeerlichten/
koplampen AANDit lampje brandt wanneer
de parkeerlichten of kop-
lampen zijn ingeschakeld.
19. Controlelampje ESP uitgescha-
keld
Dit lampje geeft aan dat het
elektronisch stabiliteitsre-
gelsysteem (ESP) is uitge-
schakeld door de bestuurder.
20. Controlelampjes richtingaan-
wijzer Bij ingeschakelde richting-
aanwijzers knipperen de
pijlen samen met de rich-
tingaanwijzers aan de bui-
tenzijde van de auto. Er klinkt een
geluidssignaal als de auto verder dan
1,6 km rijdt met één van de richting-
aanwijzers aan.
OPMERKING: Wanneer een van
de controlelampjes snel knippert,
controleer dan aan de buitenzijde
van de auto of een lamp defect is. 21.
Controlelampje mistlampen vóór
Dit lampje gaat branden wan-
neer de mistlampen vóór zijn
ingeschakeld.
22. Controlelampje alarmsysteem
Gedurende 16 seconden
knippert dit lampje snel
wanneer het alarmsysteem
wordt ingeschakeld. Het
lampje gaat langzaam knipperen om
aan te geven dat het alarmsysteem is
ingeschakeld. Het lampje stopt met
knipperen wanneer het alarmsysteem
wordt uitgeschakeld.
23. Controlelampje antiblokkeer-
systeem (ABS)
Dit lampje is een indicator
van het ABS-systeem. Dit
lampje gaat branden wan-
neer u de contactschakelaar
in de stand ON/RUN zet en kan
daarna nog drie seconden blijven
branden.
Als het ABS-lampje blijft branden of
tijdens het rijden gaat branden, duidt
dit erop dat een deel van het remsys-
teem niet werkt en dat onderhoud is vereist. Het conventionele remsys-
teem blijft echter normaal werken,
mits waarschuwingslampje voor het
remsysteem niet brandt.
Wanneer het ABS-lampje brandt,
moet u het remsysteem zo spoedig
mogelijk laten controleren de werking
van het ABS-systeem te herstellen.
Controleer het ABS-lampje regelma-
tig om er zeker van te zijn dat het goed
werkt. Zet de contactschakelaar in de
stand ON (maar start de motor niet).
Het lampje moet gaan branden. Als
het lampje niet gaat branden, laat dan
het systeem door een erkende dealer
controleren.
24. Storingslampje ESP
Het storingslampje van het
elektronisch stabiliteitsre-
gelsysteem (ESP) in de in-
strumentengroep gaat bran-
den wanneer de contactschakelaar in
de stand ON/RUN wordt gezet. Als de
motor draait, behoort dit lampje uit te
gaan. Wanneer het storingslampje ESP
continu blijft branden terwijl de motor
draait, is een storing gedetecteerd in
het ESP-systeem. Als het lampje blijft
128
Page 135 of 268

branden nadat er verschillende keren is
gestart en u meerdere kilometers hebt
gereden met een snelheid boven
48 km/u, dient u zo snel mogelijk con-
tact op te nemen met uw erkende dea-
ler om het probleem te laten opsporen
en verhelpen.OPMERKING:
Het controlelampje "ESP uitge-schakeld" en het storingslampje
ESP gaan kort branden wanneer
de contactschakelaar in de
stand ON/RUN wordt gezet.
Telkens wanneer de contact- schakelaar in de stand ON/RUN
wordt gezet, wordt het ESP-
systeem ingeschakeld, ook wan-
neer dit eerder werd
uitgeschakeld.
Het ESP-systeem maakt zoe- mende of klikkende geluiden
wanneer het actief is. Dit is nor-
maal. De geluiden houden op
wanneer ESP inactief wordt na
de manoeuvre die de activering
van het ESP-systeem heeft ver-
oorzaakt. 25. Bandenspanningslampje
Alle banden, ook de reser-
veband (indien aanwezig)
moeten elke maand worden
gecontroleerd wanneer ze
koud zijn en opgepompt tot de ban-
denspanning die door de fabrikant
wordt aanbevolen op de bandenspan-
ningensticker. (Als uw voertuig ban-
den heeft met een andere maat dan
wordt aangegeven op de bandenspan-
ningensticker, moet u de juiste ban-
denspanning voor die banden achter-
halen.)
Als extra veiligheidsvoorziening is uw
auto uitgerust met een bandenspan-
ningscontrolesysteem, dat ervoor
zorgt dat het bandenspanningslampje
gaat branden wanneer de spanning
van een of meer banden veel te laag is.
Als het bandenspanningslampje gaat
branden, moet u zo snel mogelijk
stoppen en uw banden controleren en
deze tot de juiste bandenspanning op-
pompen. Als u met een veel te lage
bandenspanning rijdt, raakt de band oververhit en kan de band defect ra-
ken. Een te lage bandenspanning ver-
hoogt ook het brandstofverbruik, ver-
mindert de levensduur van de band en
kan het rij- en remgedrag van de auto
nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem is geen vervanging voor juist on-
derhoud van uw banden. Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuur-
der om de juiste bandenspanning te
handhaven, zelfs wanneer de banden-
spanning nog niet het lage niveau
heeft bereikt waarbij het banden-
spanningslampje gaat branden.
Uw voertuig is ook uitgerust met een
controlelampje voor storingen van het
bandenspanningscontrolesysteem,
dat gaat branden wanneer het sys-
teem niet goed werkt. Het controle-
lampje voor storingen van het ban-
denspanningscontrolesysteem werkt
in combinatie met het bandenspan-
ningslampje. Als het systeem een sto-
ring detecteert, knippert het lampje
gedurende ongeveer één minuut,
waarna het continu gaat branden. Zo-
lang er sprake van een storing is,
wordt deze reeks telkens herhaald
129
Page 136 of 268

wanneer de auto wordt gestart. Als
het storingslampje brandt, is het mo-
gelijk dat lage bandenspanning niet
wordt gedetecteerd of gemeld. Storin-
gen van het bandenspanningscontro-
lesysteem kunnen optreden om ver-
schillende redenen, waaronder de
installatie van vervangende of alter-
natieve banden of wielen. Controleer
altijd het controlelampje voor storin-
gen van het bandenspanningscontro-
lesysteem nadat een of meer banden
of wielen van het voertuig zijn vervan-
gen om er zeker van te zijn dat de
vervangende of alternatieve banden
en wielen de juiste werking van het
bandenspanningscontrolesysteem
niet verhinderen.
LET OP!
Het bandenspanningscontrolesys-
teem is geoptimaliseerd voor de ori-
ginele banden en wielen. De ban-
denspanning en waarschuwing van
het bandenspanningscontrolesys-
teem zijn ingesteld voor de banden-
maat van uw auto. Het gebruik van
vervangende onderdelen met een
andere maat of van een ander of
type kan leiden tot een ongewenste
werking van het systeem of schade
aan de sensoren. Door het gebruik
van niet-originele wielen kunnen de
sensoren beschadigd raken. Ge-
bruik geen bandenafdichtingsmid-
delen uit blik of balansgewichten
als de auto is uitgerust met een ban-
denspanningscontrolesysteem, om-
dat dit schade aan de sensoren kan
veroorzaken.26. Storingslampje
Het storingslampje maakt
deel uit van het boorddiagno-
sesysteem (OBD) dat regel-
systemen voor emissie, de motor en de
automatische versnellingsbak contro-
leert. Het lampje gaat branden als de
contactschakelaar in de stand ON/
RUN wordt gezet, voordat de motor
start. Als het lampje niet gaat branden
wanneer u de contactschakelaar van
LOCK naar ON/RUN draait, laat uw
auto dan direct controleren op storin-
gen.
Door sommige omstandigheden, zoals
een losse of afwezige tankdop, slechte
brandstofkwaliteit e.d., kan na het
starten van de motor het lampje gaan
branden. Als het lampje blijft bran-
den tijdens enkele normale ritten, is
onderhoud van uw auto noodzakelijk.
In de meeste gevallen kan dan nor-
maal met de auto worden gereden en
is slepen niet noodzakelijk.
130