Page 377 of 670

4125
Kenmerken van uw auto
Energiebesparingsfunctie
• Deze functie voorkomt dat de accuontladen raakt. Het systeem schakelt
automatisch de parkeerlichten uit
wanneer de contactsleutel verwijderd
wordt en wanneer het portier aan
bestuurderszijde wordt geopend.
De parkeerlichten worden automatisch uitgeschakeld als de auto in het donker
langs de kant van de weg geparkeerd
wordt.
Volg onderstaande procedure als de
parkeerlichten moeten blijven branden
wanneer de contactsleutel is
verwijderd:
1) Open het portier aan
bestuurderszijde.
2) Schakel de parkeerlichten UIT en AAN met de lichtschakelaar op de
stuurkolom. Follow me home-koplampen
(indien van toepassing)
De koplampen (en/of achterlichten)
blijven ongeveer 5 minuten branden
nadat de contactsleutel is verwijderd of
het contact in stand ACC of LOCK is
gezet. De koplampen worden echter 15
seconden nadat het bestuurdersportier is
geopend of gesloten uitgeschakeld.
De koplampen kunnen worden
uitgeschakeld door tweemaal op de
vergrendeltoets van de
afstandsbediening of Smart Key te
drukken of door de stand AUTO of
dimlichten uit te schakelen.
VERLICHTINGOPMERKING
Wanneer de bestuurder het voertuig
via een ander portier dan het
bestuurdersportier verlaat, werkt deenergiebesparingsfunctie niet.
Hierdoor kan de accu ontladenraken. Schakel in dit geval de
lampen uit voordat u het voertuig verlaat.
Page 378 of 670
Kenmerken van uw auto
126
4
Intelligente bochtverlichting
Wanneer u door een bocht rijdt, wordt de
intelligente bochtverlichting ingeschakeld
als aan de onderstaande voorwaarden
wordt voldaan:
Koplampen ingeschakeld.
Rijsnelheid lager dan 40 km/h.
Richtingaanwijzers ingeschakeld naar
de richting waarin u gaat afslaan. Bediening verlichting
De lichtschakelaar heeft een stand voor
het dimlicht en het parkeerlicht.
Draai, om de verlichting te bedienen, de
knop op het uiteinde van de
combischakelaar naar een van de
volgende standen:
(1) Stand UIT
(2) Stand automatische verlichting
(indien van toepassing)
(3) Stand parkeerlicht(4) Stand dimlicht
ODMECO2004
ODMECO2005
■
Type A
■ Type B
ODMECO2006
ODMECO2007
■
Type C
■ Type D
Page 379 of 670
4127
Kenmerken van uw auto
Stand parkeerlicht ( )
Als de lichtschakelaar in de stand
parkeerlicht staat, branden de
achterlichten, het parkeerlicht, de
kentekenplaatverlichting en de
dashboardverlichting.
Stand dimlicht ( )
Als de lichtschakelaar in de stand
dimlicht staat, branden de koplampen, de
achterlichten, het parkeerlicht, de
kentekenplaatverlichting en de
dashboardverlichting.
✽✽AANWIJZING
Om de verlichting in te kunnen schakelen moet het contact in stand ONstaan.
ODMECO2010
ODMECO2011
■
Type A
■ Type B
ODMECO2008
ODMECO2009
■
Type A
■ Type B
Page 380 of 670

Kenmerken van uw auto
128
4
Stand automatisch/AFLS
(indien van toepassing)
Als de lichtschakelaar in stand AUTO
staat, worden de achterlichten en
koplampen automatisch in- of
uitgeschakeld, afhankelijk van hoe
donker het buiten is.
Als uw auto is uitgerust met adaptieve
verlichting voor (AFLS), werkt dit
systeem ook als de schakelaar voor de
koplampen in de stand Auto staan. Wisselen tussen links en rechts
rijdend verkeer (Europa)
Gebruik deze functie wanneer u naar
een land gaat waar het verkeer aan de
andere kant van de weg rijdt. Als de
functie voor het wisselen tussen links en
rechts rijdend verkeer is ingeschakeld, is
in een land waar het verkeer aan de
andere kant van de weg rijdt de kans
kleiner dat tegemoetkomend verkeer
wordt verblind.
Volg onderstaande procedure.
OPMERKING
• Bedek de sensor (1) op het
dashboard nooit, zodat een
optimale werking van de automa-tische verlichting gegarandeerdblijft.
Reinig de sensor niet met een ruitenreiniger. Deze laat eendunne laag achter op de sensor,waardoor deze niet meer goedwerkt.
Als de voorruit van uw auto getint glas heeft of is voorzien van eencoating, functioneert de automa-tische verlichting mogelijk nietgoed.
ODMECO2012
Page 381 of 670
4129
Kenmerken van uw auto
1. Selecteer "Gebruikersinstell." door opde toets voor het selecteren van de
modus ( ) op het stuurwiel te
drukken.
2. Selecteer "Lamp" met de pijltoets ( ) en selecteertoets ( ) op hetstuurwiel. 3. Vink "Reismodus" aan met de pijltoets
( ) en selecteertoets ( ) op hetstuurwiel.✽✽ AANWIJZING
Als de motor wordt uitgeschakeld
terwijl de functie voor het wisselen
tussen links en rechts rijdend verkeer is
ingeschakeld en de motor weer wordtgestart, verschijnt de bovenstaandemelding. Zo wordt de bestuurdergeïnformeerd dat de functie isingeschakeld.
ODMECO2072
■ Type A
■ Type B ■Type C
ODMECO2073/ODMECO2073HO
ODMECO2074
■Type A
■ Type B ■Type C
ODMECO2075/ODMECO2075HO
ODMECO2040
■Type A
■ Type B ■Type C
ODMECO2041/ODMECO2041HO
Page 382 of 670
Kenmerken van uw auto
130
4
4. Volg de stappen 1 t/m 3 van de vorige
bladzijde om het wisselen te
annuleren. Grootlicht
1. Zet de lichtschakelaar in de stand
koplampen.
2. Druk de hendel van u af.✽✽ AANWIJZING
Page 383 of 670

4131
Kenmerken van uw auto
Lichtsignaal
Trek de hendel naar u toe. Als u de
hendel loslaat, keert deze weer terug
naar zijn oorspronkelijke positie. De
verlichting hoeft niet ingeschakeld te zijn
om een lichtsignaal te kunnen geven.Richtingaanwijzers
Om de richtingaanwijzers te laten
werken, moet het contact in stand ON
staan. Beweeg de combischakelaaromhoog of omlaag (A) om de
richtingaanwijzers in te schakelen. De
groene, pijlvormige controlelampjes op
het instrumentenpaneel geven aan welke
richtingaanwijzer in werking is. Na het
nemen van de bocht, worden de lampjes
automatisch uitgeschakeld. Zet de
combischakelaar handmatig terug in de
middenstand als de richtingaanwijzers
na een bocht blijven knipperen.Beweeg de combischakelaar gedeeltelijk
naar beneden of naar boven en houd
hem vast (B) om een wisseling van
rijstrook aan te geven. Als u de
combischakelaar loslaat, keert deze
weer terug naar zijn oorspronkelijke
positie.
Wanneer een controlelampje blijft
branden, niet knippert of abnormaal
knippert, kunnen één of meer lampen
doorgebrand zijn en dienen deze
vervangen te worden.
Impulsbediening richtingaanwijzers
bij rijstrookwisseling
(indien van toepassing)
Om de impulsbediening van de
richtingaanwijzers bij rijstrookwisseling te
activeren, beweegt u de combi-
schakelaar iets gedurende en laat hem
dan weer los. De richtingaanwijzers
knipperen 3 keer.
✽✽ AANWIJZING
Als de richtingaanwijzer abnormaal snel of langzaam knippert, duidt dit opeen kapotte lamp of een slecht contact in
het circuit van de richtingaanwijzers.
ODMECO2026ODMECO2014
Page 384 of 670

Kenmerken van uw auto
132
4
Mistlampen vóór
(indien van toepassing)
De mistlampen dienen voor een beter
zicht en ter voorkoming van ongevallen
onder omstandigheden waarbij het zicht
sterk verminderd wordt door mist, regen,
sneeuwval enz. 1. Schakel de parkeerverlichting in.
2. Zet de lichtschakelaar (1) in de stand
mistlampen vóór.
3. Zet om de mistlampen vóór uit te schakelen de lichtschakelaar nogmaals in de stand mistlampen vóór
of schakel de parkeerverlichting uit. Mistachterlicht
(indien van toepassing)
Voer een van de onderstaande handelingen uit om de mistlampen
achter in te schakelen:
Zet de lichtschakelaar (1) in de stand
koplampen en draai de lichtschakelaar
vervolgens in de stand mistachterlicht.
Zet de lichtschakelaar in de stand parkeerverlichting, draai hem in de
stand mistlampen vóór (indien van
toepassing) en vervolgens in de stand
mistachterlicht.
ODMECO2016
OPMERKING
De mistlampen gebruiken zeer veel
stroom. Gebruik de mistlampen alleen bij slecht zicht.
ODMECO2015