Page 113 of 670

Wanneer bovenstaande
voorzorgsmaatregelen niet in acht
worden genomen, kan schade aan dekatalysator en aan uw auto ontstaan.
Bovendien kan hierdoor de garantie
vervallen.Roetfilter (indien van toepassing)
Het roetfilter (DPF) verwijdert het roet dat
door de auto wordt uitgestoten.
In tegenstelling tot een gewoon luchtfilter
verbrandt en verwijdert het DPF-systeem
automatisch het verzamelde roet
overeenkomstig de rijomstandigheden.
Met andere woorden het actieve
verbranden door het motorregelsysteem
en de hoge uitlaatgastemperatuur die
optreedt bij het rijden met normale tot
hoge snelheid, verwijderen het
verzamelde roet.
Wanneer echter gedurende een lange
tijd langzaam wordt gereden, wordt als
gevolg van de lage
uitlaatgastemperatuur het verzamelde
roet niet automatisch verwijderd. In dat
geval bevindt de hoeveelheid roet zich
buiten de detectiegrens, zal er geen
roetoxidatie worden uitgevoerd door hetmotorregelsysteem en gaat mogelijk het
storingslampje knipperen.Wanneer het storingslampje gaatknipperen, ga dan gedurende een
bepaalde tijd (ongeveer 25 minuten)
rijden met een snelheid van ten minste
60 km/h of in een hogere versnelling dan
de tweede met een toerental van 1.500 -
2.000 omw/min. Als het storingslampje
ook na het uitvoeren van deze procedure
blijft knipperen, raden we u aan hetsysteem te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer. Indien u
gedurende lange tijd blijft doorrijden
terwijl het storingslampje knippert, kan
het DPF-systeem beschadigd raken en
het brandstofverbruik toenemen.
OPMERKING -
Dieselbrandstof (indien vantoepassing met DPF)
Het is raadzaam de aanbevolen
diesel voor dieselauto's uitgerust met een DPF-systeem te gebruiken.
Het gebruik van diesel met eenhoog zwavelgehalte (meer dan 50ppm zwavel) en niet- gespecificeerde toevoegingen kan
ertoe leiden dat het DPF-systeembeschadigd raakt en er witte rook wordt uitgestoten.
7102
Onderhoud
Page 114 of 670

Rijden met uw auto
Vóór het rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-4
Standen contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-6
Toets engine start/stop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-10
Handgeschakelde transmissie . . . . . . . . . . . . . . . . 5-16
Automatische transmissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-19 . . . . . . . . . . . . . 5-19
Vierwielaandrijving (4WD) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-26
Remsysteem. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-34 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-34
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-36
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-45
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-48
. . . . . . . . . . 5-50
. . . . . . . . . . . . 5-54
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-55
. . . . . . . . . . . . . . . . . 5-55
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-56
. . . . . . . . . . . . . . . . . 5-56
Cruise control-systeem. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-60
Snelheidslimietregelsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-65 Lane departure warning system (LDWS) . . . . . . 5-68
Actief ECO-systeem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-72
Brandstofbesparing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-73
Rijden onder speciale rijomstandigheden . . . . . . 5-75
. . . . . . . . . 5-75
. . . . . . . . . . 5-76
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-77
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-78
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-78
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-79
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-79
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-79
Rijden in de winter. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-81
Rijden met een aanhanger. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-86
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-88
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-89
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-89
. . . . . 5-93
5
Page 115 of 670
Massa van de auto . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-96 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-96
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-96
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-96
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-96
. . . . . . . 5-96
. . . . . . 5-96
. . . . . . . . . . . . . . 5-96
5
Page 116 of 670

53
Rijden met uw auto
WAARSCHUWING- WAARSCHUWING - UITLAATGASSEN KUNNEN GEVAARLIJK ZIJN!
Uitlaatgassen kunnen bijzonder gevaarlijk zijn. Draai onmiddellijk de ruiten open als u in de auto uitlaatgas ruikt. • Inhaleer uitlaatgassen niet. Uitlaatgassen bevatten koolmonoxide, een kleurloos en reukloos gas dat bewusteloosheid en dood door verstikking kan
veroorzaken.
Het uitlaatsysteem moet elke keer dat de auto op de brug staat voor olieverversen of voor andere reparaties worden
gecontroleerd. Laat uw auto controleren door een officiële HYUNDAI-dealer als u merkt dat het geluid van de uitlaat verandert
of als u over iets heen gereden bent dat de onderzijde van de auto heeft geraakt.
Het is gevaarlijk de motor van uw auto in de garage te laten draaien, ook al staat de garagedeur open. Laat de motor niet
langer draaien in uw garage dan de tijd die u na het starten nodig heeft om de garage uit te rijden.
Als het noodzakelijk is de auto gedurende langere tijd stationair te laten draaien terwijl er mensen in de auto aanwezig zijn,
doe dat dan alleen in een open ruimte, zet de luchttoevoer op BUITENLUCHT en schakel een van de hogere
ventilatorsnelheden in zodat er frisse lucht naar het interieur wordt toegevoerd.
Als u moet rijden met de achterklep open omdat de lading het sluiten van de achterklep onmogelijk maakt:
1. Sluit alle ruiten.
2. Open de uitstroomopeningen opzij.
3. Zet de luchttoevoer op BUITENLUCHT, kies voor de luchtregeling VERWARMEN of VENTILEREN en zet de aanjager in een van de hogere standen.
Voor een goede werking van het ventilatiesysteem is het noodzakelijk dat de luchtinlaat onder de voorruit vrij blijft van sneeu w,
ijs, bladeren en andere obstructies.
Page 117 of 670

Rijden met uw auto
4
5
Vóór het instappen
Zorg ervoor dat alle ruiten,
buitenspiegel(s) en lampen schoon zijn.
Controleer de toestand van de banden.
Controleer of er geen sporen van lekkage onder de auto te zien zijn.
Controleer of er zich geen obstakels achter de auto bevinden wanneer u
achteruit wilt rijden. Noodzakelijke controles
De volgende vloeistofpeilen dienen
regelmatig, afhankelijk van het gebruikte
interval gecontroleerd te worden:
motorolie, koelvloeistof, remvloeistof en
ruitensproeiervloeistof. Nadere
informatie vindt u in Hoofdstuk 7,Onderhoud.
Vóór het starten
Sluit alle portieren.
Verstel de stoel zodanig dat u alle
bedieningsorganen gemakkelijk kunt
bereiken.
Stel de binnen- en buitenspiegels af.
Controleer of alle verlichting werkt.
Controleer alle instrumenten.
Controleer of alle waarschuwings- lampjes werken als het contact in stand ON staat.
Ontgrendel de parkeerrem en controleer of het waarschuwings-
lampje van het remsysteem uitgaat.
Voor een veilig gebruik is het
noodzakelijk dat u volledig vertrouwdbent met uw auto en de bedienings
-organen.
VÓÓR HET RIJDEN
WAARSCHUWING
Wanneer u tijdens het rijden wordt
afgeleid, kunt u de controle over de
auto verliezen, waardoor
ongevallen en ernstig letsel
veroorzaakt kunnen worden. De
eerste verantwoordelijkheid voor
de bestuurder is een veilige
bediening van de auto volgens de
geldende verkeersregels. Mobieleapparatuur of systemen in de auto
die de blik, aandacht en
concentratie van de bestuurder
afleiden van een veilige bediening,of die door de wet verboden zijn,
mogen tijdens het rijden nooit
gebruikt worden.
Page 118 of 670

55
Rijden met uw auto
WAARSCHUWING
Alle inzittenden moeten tijdens het
rijden de veiligheidsgordel op de
juiste manier dragen. Zie
“Veiligheidsgordels” in hoofdstuk 3
voor informatie over het juiste
gebruik van de veiligheidsgordels.
WAARSCHUWING
Controleer altijd de omgeving rond
de auto op de aanwezigheid van
anderen, in het bijzonder kinderen,
alvorens u de transmissie in stand
D (Drive) of R (Reverse) zet.
WAARSCHUWING
- Rijden onder invloed van alcohol of drugs
Rijden onder invloed is gevaarlijk.
Rijden onder invloed is debelangrijkste doodsoorzaak in het
verkeer. Zelfs een geringe
hoeveelheid alcohol zal het
reactie-, waarnemings- en
beoordelingsvermogen
verminderen. Rijden onder invloed
van drugs is minstens even
gevaarlijk als rijden onder invloed
van alcohol.
De kans op een ernstig ongeval is
vele malen groter als u gaat rijden
onder invloed van alcohol of drugs.
Ga niet rijden als u gedronken heeft
of drugs heeft gebruikt. Rijd ook
niet mee met een bestuurder die
onder invloed van alcohol of drugs
is. Bepaal van tevoren wie er rijdt ofneem een taxi.WAARSCHUWING
Wanneer u de auto wilt parkeren of stilzetten terwijl de motor
draait, zorg er dan voor dat u het
gaspedaal niet gedurende
langere tijd ingetrapt houdt.
Anders kan de motor of het
uitlaatsysteem oververhit rakenen brand ontstaan.
Wanneer u een noodstop maakt of als u het stuurwiel snel draait,
kunnen losse voorwerpen op de
vloer vallen en de bediening van
de pedalen hinderen, waardoor
een ongeval kan ontstaan. Berg
alle voorwerpen in de auto op dejuiste manier op.
Als u uw aandacht niet bij het rijden houdt, kunt u een ongeval
veroorzaken. Wees voorzichtig
met het bedienen van systemen
die u kunnen afleiden, zoals hetaudiosysteem of de verwarming.
Het is de verantwoordelijkheid
van de bestuurder om altijd veiligte rijden.
Page 119 of 670

Rijden met uw auto
6
5
Verlicht contactslot
(indien van toepassing)
Ter verhoging van het comfort gaat, als het contact niet in stand ON staat, de
contactslotverlichting branden als één
van de voorportieren wordt geopend. De
verlichting gaat direct uit als het contact
in stand ON wordt gezet of 30 seconden
nadat het portier is gesloten. Standen contactslot
LOCK
Het stuurslot beschermt tegen diefstal. De contactsleutel kan alleen uit het
contact worden verwijderd als hetcontact in stand LOCK staat. Om de contactsleutel in stand LOCK te
zetten, moet deze in stand ACC worden
ingedrukt en vervolgens naar de stand
LOCK worden gedraaid.
ACC (Accessoires)
Het stuurwiel is van het stuurslot en de
elektrische accessoires werken.
✽✽
AANWIJZING
Draai het stuurwiel iets naar links en
naar rechts om het contact
gemakkelijker in stand ACC te kunnenzetten als het verdraaien van decontactsleutel moeilijk gaat.
ON
Voordat de motor wordt gestart, gaan de
waarschuwingslampjes ter controle
branden. Het contactslot keert na het
starten terug in deze stand.
Laat, om te voorkomen dat de accu ontladen raakt, het contact niet in stand ON staan als de motor niet draait.
START
Draai de contactslot in stand START om
de motor te starten. De startmotor draait
totdat u de sleutel loslaat. De sleutel
keert vervolgens terug in stand ON. In
deze stand gaat het
waarschuwingslampje van het
remsysteem ter controle branden.
STANDEN CONTACTSLOT
OCM050002ODMEDR2019
Page 120 of 670

57
Rijden met uw auto
Starten van de motor
✽✽AANWIJZING
- Kickdown-mechanisme (indien van toepassing)
Het kickdown-mechanisme in het
gaspedaal voorkomt dat er onbedoeld
met volgas wordt gereden door het
gaspedaal extra weerstand te geven. Als
het gaspedaal echter voor meer dan
80% wordt ingetrapt, wordt er mogelijk
al met volgas gereden en zal het
gemakkelijker zijn om het pedaal
verder in te trappen. Dit duidt niet opeen storing.
WAARSCHUWING - Contactsleutel
Zet het contact nooit in stand LOCK of ACC terwijl de auto rijdt.
Hierdoor kunt u de controle over
de auto verliezen en neemt de
remkracht af, wat tot een ongevalkan leiden.
Het stuurslot dient niet ter vervanging van de parkeerrem.
Controleer altijd of stand P (Park)
is ingeschakeld bij een auto met
een automatische transmissie,
schakel de parkeerrem in en zet
de motor uit voordat u de auto
verlaat. Als deze voorzorgsmaat-
regelen niet worden opgevolgd,
kan de auto onverwacht en
plotseling in beweging komen.
(Vervolg)
WAARSCHUWING
Draag altijd geschikte schoenen
tijdens het rijden. Ongeschikte
schoenen (hoge hakken,
skischoenen, enz.) kunnen het
bedienen van het rempedaal, het
gaspedaal en het koppelingspedaal
(indien van toepassing)bemoeilijken.
(Vervolg)
Steek nooit tijdens het rijden uw hand door het stuurwiel om de contactsleutel of andere
bedieningsorganen te bedienen.
Hierdoor kunt u de controle over
de auto verliezen, wat kan leiden
tot een ongeval en ernstig letsel.
Plaats geen losse voorwerpen rondom de bestuurdersstoel.
Deze kunnen tijdens het rijden
gaan bewegen en de bestuurder
hinderen, wat kan leiden tot een
ongeval.