Page 89 of 324

BESTUURDERSSTOEL METGEHEUGENFUNCTIE
(voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Met deze functie kunt u twee verschil-
lende gebruikersprofielen opslaan,
die met de geheugentoets eenvoudig
geselecteerd kunnen worden. Elk ge-
bruikersprofiel bevat de gewenste
voorkeursinstelling voor de bestuur-
dersstoel, de buitenspiegels, de ver-
stelbare pedalen (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) en de elek-
trisch verstelbare stuurkolom, evenals
de voorkeurzenders voor de radio. U
kunt uw afstandsbediening ook zoda-
nig programmeren, dat deze instellin-
gen worden opgeroepen als op de
knop UNLOCK (ontgrendelen) wordtgedrukt. OPMERKING:
Alleen de afstandsbediening kanaan elk van deze geheugenposi-
ties worden gekoppeld.
Handgrepen met Passive Entry kunnen niet aan de geheugen-
functie worden gekoppeld. Ge- bruik de geheugentoets of de af-
standsbediening (indien
gekoppeld aan geheugen) om ge-
heugenposities 1 of 2 op te roe-pen.
De geheugenschakelaar voor de stoel
bevindt zich op het bekledingspaneel
van het bestuurdersportier. De scha-
kelaar heeft drie toetsen: de toets
waarmee de stoelinstelling wordt op-
geslagen en de toetsen (1) en (2)
waarmee twee voorgeprogrammeerde
instellingen kunnen worden opgeroe-pen. GEHEUGENFUNCTIE PROGRAMMEREN OPMERKING:
Bij het opslaan van een nieuw ge-
bruikersprofiel wist u tegelijk een
bestaand gebruikersprofiel uit hetgeheugen.
Om een nieuw gebruikersprofiel aan
te maken, gaat u als volgt te werk:
1. Zet het contactslot in de stand RUN.
2. Pas alle profielinstellingen aan uw
voorkeuren aan (bijv. stoel, zijspiegel,
verstelbare pedalen (voor bepaalde
uitvoeringen/markten), elektrisch
verstelbare stuurkolom (voor be-
paalde uitvoeringen/markten) en ra-diovoorkeurzenders).
3. Druk kort op de insteltoets (S) op
de geheugenschakelaar.
4. Druk binnen vijf seconden op ge-
heugentoets 1 of 2. Het elektronisch
voertuiginformatiesysteem (EVIC)
(voor bepaalde uitvoeringen/
markten) geeft aan welke geheugen-
positie actief is.
Stoelgeheugenschakelaar
83
Page 90 of 324

OPMERKING:
De auto hoeft niet in de parkeer-stand (PARK) te staan voor het
instellen van geheugenposities,
maar dit is wel vereist als u een
geheugenpositie wilt oproepen.
De functie Geheugen oproepen met afstandsbediening kan in-
en uit worden geschakeld met
het Uconnect Touch™ systeem,
raadpleeg "Uconnect Touch™
instellingen" in "Uw instrumen-
tenpaneel begrijpen" voor meerinformatie.
AFSTANDSBEDIENING
KOPPELEN EN
ONTKOPPELEN AANGEHEUGEN
U kunt uw afstandsbedieningen zoda-
nig programmeren, dat een van de
twee vooraf ingestelde geheugenpro-
fielen wordt opgeroepen als op de ont-
grendelknop van de afstandsbedie-
ning wordt gedrukt.
Ga als volgt te werk om uw afstands-
bediening te programmeren: 1. Zet het contactslot in de stand
OFF.
2. Selecteer het gewenste geheugen-
profiel (1) of (2).
3. Na het oproepen van het profiel
drukt u kort op de insteltoets SET (S)
op de geheugenschakelaar en vervol-
gens drukt u kort op de gewenste toets
(1) of (2). "Geheugenprofiel inge-
steld" (1 of 2) verschijnt op het in-
strumentenpaneel bij voertuigen uit-
gerust met het EVIC.
4. Druk binnen 10 seconden kort op
de vergrendeltoets van de afstandsbe-diening. OPMERKING:
U kunt uw afstandsbedieningen
loskoppelen van de geheugenin-
stellingen door eerst op de instel-
toets (S) te drukken en daarna op
de ontgrendeltoets op de afstands-
bediening, zoals beschreven bij
stap 4 hierboven.
GEHEUGENPOSITIE OPROEPEN OPMERKING:
De versnellingspook moet in de
stand PARK staan om geheugen-
posities op te kunnen vragen. Als u
een gebruikersprofiel probeert op
te roepen terwijl de auto niet in
PARK staat, verschijnt een bericht
in het EVIC (voor bepaaldeuitvoeringen/markten).
Druk op geheugentoets 1 op het be-
stuurdersportier als u de instellingen
voor bestuurder 1 wilt oproepen, of
druk op de ontgrendeltoets van de
afstandsbediening die is gekoppeld
aan geheugenpositie 1.
Druk op geheugentoets 2 op het be-
stuurdersportier als u de instellingen
voor bestuurder 2 wilt oproepen, of
druk op de ontgrendeltoets van de
afstandsbediening die is gekoppeld
aan geheugenpositie 2.
U kunt het oproepen annuleren door
tijdens het oproepen op een van de
geheugentoetsen (S, 1, of 2) op het
bedieningspaneel van het bestuur-
dersportier te drukken. Als een ge-
84
Page 91 of 324

bruikersprofiel wordt geannuleerd,
stoppen de bewegingen van de be-
stuurdersstoel, de zijspiegel, de ver-
stelbare pedalen (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) en de elektri-
sche stuurkolom (voor bepaalde
uitvoeringen/markten). Na een ver-
traging van één seconde kunt u een
nieuwe positie selecteren.
GEMAKKELIJK IN- EN
UITSTAPPEN (alleen
leverbaar metstoelpositiegeheugen)
Deze functie zorgt ervoor dat de be-
stuurder makkelijker kan in- en uit-stappen.
De afstand waarover de bestuurders-
stoel zich beweegt, is afhankelijk van
de positie van de stoel op het moment
dat u het contactslot naar de stand
OFF draait.
Als u het contactslot naar de standOFF draait, beweegt de bestuur-
dersstoel ongeveer 60 mm naar
achteren als de stoel zich 67,7 mm
of meer voor de achterste stand be- vindt. De stoel keert terug naar de
ingestelde positie zodra u de sleutel
in het contactslot steekt en in de
positie ACC of RUN zet.
Als u het contactslot naar de stand OFF draait, beweegt de bestuur-
dersstoel naar een positie van 7,7
voor de achterste stand als de be-
stuurdersstoel zich in een positie
tussen 22,7 mm en 67,7 mm voor
de achterste stand bevindt. De stoel
keert terug naar de ingestelde posi-
tie zodra u de sleutel in het contact-
slot steekt en in de positie ACC of
RUN zet.
De functie Gemakkelijk in- en uit- stappen is uitgeschakeld wanneer
de bestuurderstoel zich op minder
dan 22,7 mm vóór de achterste stop
bevindt. Bij deze positie heeft het
voor de bestuurder geen zin om de
stoel te verplaatsen voor gemakke-
lijk in- en uitstappen.
Elke opgeslagen geheugeninstelling
heeft een bijbehorende positie voor
gemakkelijk in- en uitstappen. OPMERKING:
U kunt de functie Gemakkelijk in-
en uitstappen in- en uitschakelen
met het Uconnect Touch™ sys-
teem, raadpleeg "Uconnect
Touch™ instellingen" in "Uw in-
strumentenpaneel begrijpen" voor
meer informatie.
OPENEN EN SLUITEN
VAN DE MOTORKAP
Voor het openen van de motorkap
moeten twee vergrendelingen wordenvrijgegeven.
1. Trek aan de motorkaphendel links
onder het instrumentenpaneel.
Hendel motorkapontgrendeling
85
Page 92 of 324

2. Stap uit en duw de veiligheids-
grendel naar links. De veiligheids-
grendel bevindt zich in het midden,
onder de voorste rand van de motor-kap. OPMERKING:
Uw voertuig kan zijn uitgerust met
een actief motorkapsysteem.
Raadpleeg "Gordelsystemen" in
"Wat u moet weten voordat u de
auto start" voor meer informatie.
LET OP!
Om mogelijke beschadigingen te
voorkomen mag u de motorkap niet
hard dichtslaan. Laat de motorkap
zakken tot ongeveer 15 cm hoogte
en laat hem dan vallen. Zo worden
beide vergrendelingen gesloten. Rijd
nooit met uw auto als de motorkap
niet volkomen via beide vergrende-
lingen gesloten is.WAARSCHUWING!
Controleer of de motorkap goed ver-
grendeld is voor u gaat rijden. Als de
motorkap niet volkomen vergren-
deld is, kan hij opklappen wanneer
de auto rijdt, zodat uw uitzicht naar
voren wordt belemmerd. Als u deze
waarschuwing niet opvolgt, kan dit
ernstig en zelfs dodelijk letsel tot
gevolg hebben.
VERLICHTING LICHTSCHAKELAAR De koplampschakelaar be-
vindt zich aan de linkerzijde
van het instrumentenpaneel.
Met deze schakelaar bedient u de kop- lampen, de parkeerlichten, de instru-
mentenverlichting, het dimmen van
de instrumentenverlichting, de interi-
eurverlichting en de mistlampen. OPMERKING:
In bepaalde Europese landen
functioneert het parkeerlicht al-
leen met het contactslot in de stand
OFF, of wanneer de mistlichten of
koplampen ook in de stand ON
staan. Ongeacht de stand van het
contactslot blijven de parkeerlich-
ten in de stand ON zolang de scha-
kelaar in de eerste klikstand blijftstaan.
Draai de koplampschakelaar
rechtsom naar de eerste klikstand om
de stadslichten en de instrumenten-
verlichting in te schakelen. Draai de
lichtschakelaar in de tweede stand om
Motorkapvergrendeling
Schakelaar koplampen
86
Page 93 of 324

de koplampen, de parkeerlichten en
de instrumentenverlichting in te scha-kelen.
AUTOMATISCH INSCHAKELENDEKOPLAMPEN
Dit systeem schakelt de koplampen
automatisch in of uit in overeenstem-
ming met de sterkte van het omge-
vingslicht. Om dit systeem in te scha-
kelen draait u de
verlichtingsschakelaar linksom in de
stand AUTO. Bij ingeschakeld sys-
teem is de uitschakelvertraging van
de koplampen ook ingeschakeld. Dit
betekent dat de koplampen nog maxi-
maal 90 seconden lang blijven bran-
den nadat u het contact hebt uitge-
schakeld. Om de functie uit te
schakelen draait u de verlichtings-
schakelaar naar een andere stand dan
AUTO (A). OPMERKING:
Bij ingeschakelde automatische
stand gaan de koplampen pas
branden zodra de motor draait.KOPLAMPEN AAN BIJ INGESCHAKELDERUITENWISSERS
(uitsluitend beschikbaar in
combinatie met
automatische koplampen)
Als deze functie is ingeschakeld, scha-
kelen de koplampen na ongeveer
10 seconden automatisch in nadat de
ruitenwissers werden ingeschakeld.
De koplampschakelaar moet dan wel
in stand AUTO (A) zijn geschakeld.
Als de koplampen via deze functie zijn
ingeschakeld, worden ze uitgescha-
keld zodra u de ruitenwissers uitscha-kelt. OPMERKING:
De functie Koplampen aan bij in-
geschakelde ruitenwissers kan
m.b.v. het Uconnect Touch™ sys-
teem worden in- en uitgeschakeld.
Raadpleeg "Uconnect Touch™ in-
stellingen" in "Uw instrumenten-
paneel begrijpen" voor meer infor-matie.
TIJDSCHAKELAAR KOPLAMPVERLICHTING
Deze (programmeerbare) functie
zorgt dat u maximaal 90 seconden
lang gemak hebt van het veilige licht
van de koplampen wanneer u de auto
verlaat in een onverlichte omgeving.
Voor het inschakelen van de vertra-
gingsfunctie draait u het contactslot
naar de stand OFF terwijl de koplam-
pen nog aan staan. Schakel vervol-
gens binnen 45 seconden de koplam-
pen uit. De uitschakelvertraging
wordt geactiveerd zodra u de koplam-
pen uitschakelt.
Als u de koplampen of parkeerlichten
inschakelt of het contactslot naar de
stand ACC of RUN draait, heft het
systeem de vertraging op.
Als u de koplampen uitschakelt voor-
dat u het contact uitschakelt, schake-
len ze op de normale manier uit. OPMERKING:
Als u deze functie wilt activeren,
moeten de koplampen binnen
45 seconden na het uitzetten van
de contactschakelaar wordenuitgeschakeld.
87
Page 94 of 324

U kunt de vertragingstijd van dekoplampen programmeren met
het Uconnect Touch™ systeem,
raadpleeg "Uconnect Touch™
instellingen" in "Uw instrumen-
tenpaneel begrijpen" voor meerinformatie.
SMARTBEAM™
Het SmartBeam™ systeem zorgt voor
meer licht van de koplampen in het
donker door automatische regeling
van het grootlicht met behulp van een
op de achteruitkijkspiegel gemon-
teerde digitale camera. Deze camera
detecteert de verlichting van andere
voertuigen en zorgt ervoor dat auto-
matisch van grootlicht naar dimlicht
wordt geschakeld totdat naderende
voertuigen uit het zicht van de camera
zijn verdwenen.
Volg een van de onderstaande stappen
om het SmartBeam™ systeem te de-
activeren.
1. Selecteer “Automatisch groot licht
— OFF” via het EVIC. Raadpleeg
“Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)/Door de klant te pro- grammeren functies" in "Functies
van het instrumentenpaneel" voor
meer informatie.
2. Trek de multifunctionele hendel
naar u toe om de koplampen van de
stand grootlicht in de stand dimlicht
te zetten. 3. Draai de lichtschakelaar
rechtsom van de stand AUTO (A)
naar de stand aan. OPMERKING:
SmartBeam™ kan worden inge-
schakeld met het Uconnect
Touch™ systeem, raadpleeg
"Uconnect Touch™ instellin-
gen" in "Uw instrumentenpa-
neel begrijpen" voor meer infor-matie.
Als de koplampen en achterlich- ten van voertuigen in het came-
rablikveld defect zijn, met mod-
der zijn bespat of gedeeltelijk
aan het zicht worden onttrok-
ken, zal uw grootlicht langer
blijven branden (dichter bij het
andere voertuig). Het systeem
zal ook niet correct werken als de voorruit of cameralens zijn
bedekt met vuil, vet of andereobstakels.
DAGVERLICHTING
De dagverlichting schakelt in als de
motor draait en de auto uit PARK
geschakeld wordt, de koplampen uit
staan en de parkeerrem losgezet is. Bij
normaal rijden in het donker moet de
lichtschakelaar worden ingeschakeld.
Als één van de richtingaanwijzers
wordt ingeschakeld, schakelt de dag-
verlichting aan dezelfde kant uit zo-
lang de richtingaanwijzer aan staat.
Zodra de richtingaanwijzer wordt uit-
geschakeld, gaat de dagverlichting
weer branden. OPMERKING:
Afhankelijk van de lokale voor-
schriften kunt u de dagverlichting
in- en uitschakelen. De dagver-
lichting kan worden in- en uitge-
schakeld met het Uconnect
Touch™ systeem, raadpleeg
"Uconnect Touch™ instellingen"
in "Uw instrumentenpaneel be-
grijpen" voor meer informatie.
88
Page 95 of 324

VERSTELBARE BI-XENON HOGEDRUKONTLADINGS-
KOPLAMPEN (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit systeem beweegt het koplamp-
schijnsel automatisch horizontaal, zo-
dat de verlichting schijnt in de rich-
ting waarin het voertuig beweegt. OPMERKING:
Wanneer het verstelbare kop-lampsysteem wordt ingescha-
keld, maken de koplampen eerst
een aantal korte draaibewegin-
gen ter initialisatie.
Het verstelbare koplampsys- teem schakelt alleen in als het
voertuig vooruit beweegt.
Het verstelbare koplampsysteem
kan worden in- en uitgeschakeld
met het Uconnect Touch™ sys-
teem, raadpleeg "Uconnect Touch™ instellingen" in "Uw in-
strumentenpaneel begrijpen" voor
meer informatie.
WAARSCHUWINGSSIGNAAL
LICHTEN AANAls de koplampen of parkeerlichten
ingeschakeld blijven nadat het con-
tact is uitgeschakeld, klinkt er een
geluidssignaal wanneer het bestuur-
dersportier wordt geopend om de be-
stuurder te waarschuwen. MISTLAMPEN
De schakelaar voor de mist-
lampen is geïntegreerd in de
lichtschakelaar. Voor het
inschakelen van de mist-
lampen draait u de koplampschake-
laar naar de stand voor het parkeer-
licht of de koplampen. Druk
vervolgens eenmaal op de lichtscha-
kelaar om de mistlampen aan de voor-
zijde van de auto in te schakelen.
Druk nogmaals op de lichtschakelaar om de mistlampen aan de voor- en
achterzijde in te schakelen. Druk een
derde keer op de lichtschakelaar om
de mistlampen aan de achterzijde uit
te schakelen, druk een vierde keer om
ook de mistlampen aan de voorzijde
uit te schakelen. Als u de koplampen
uitschakelt, worden de mistlampen
ook uitgeschakeld.
Bij ingeschakelde mistlampen gaat
een indicatielampje in de instrumen-
tengroep branden. OPMERKING:
Als de mistlampen aan de voor-
zijde werden uitgeschakeld via
uitschakeling van de koplampen,
zullen deze mistlampen automa-
tisch opnieuw worden ingescha-
keld wanneer u de parkeerlichten
of het dimlicht inschakelt. De
mistlampen achter gaan alleen
aan als de schakelaar wordt be-
diend, zoals eerder beschreven.
89
Page 96 of 324

MULTIFUNCTIONELE HENDEL
Met deze multifunctionele schakelaar
bedient u de richtingaanwijzers, het
dim- en grootlicht en het lichtsignaal.
De hendel bevindt zich aan de linker-
zijde van de stuurkolom. RICHTINGAANWIJZERS
Beweeg de multifunctionele hendel op
of neer zodat de pijlen aan beide zij-
den de instrumentengroep gaan knip-
peren om aan te geven dat de richting-
aanwijzers voor en achter naar
behoren werken. OPMERKING:
Als een van de lampjes blijftbranden en niet knippert, of als
een van de lampjes zeer snel
knippert, controleert u of aan de buitenzijde van de auto een
lamp defect is. Als één der con-
trolelampjes niet gaat branden
wanneer u de hendel beweegt, is
waarschijnlijk het betreffende
gloeilampje defect.
Als u meer dan 1,6 km hebt ge- reden met ingeschakelde rich-
tingaanwijzer, verschijnt het be-
richt "Turn Signal On"
(Richtingaanwijzer aan) op de
EVIC (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) en klinkt
er een continu geluidssignaal.
LANE CHANGE ASSIST
(Makkelijk van rijstrookveranderen)
Tik de hendel eenmaal naar boven of
beneden zonder hem in de klikstand
te duwen; het knipperlicht (rechts of
links) knippert driemaal en schakelt
dan automatisch uit.
DIMLICHT/ GROOTLICHTSCHAKELAARDruk de multifunctionele hendel van
u weg om het grootlicht in te schake-
len. Trek de multifunctionele hendel naar u toe om terug om het dimlicht
weer in te schakelen.
PASSEERSIGNAAL
U kunt met uw koplampen een licht-
signaal geven aan een ander voertuig
door de multifunctionele hendel heel
even naar u toe te trekken. Hierdoor
wordt het grootlicht ingeschakeld tot
u de hendel weer loslaat.
KAART/-LEESLAMPEN VOORIN
De kaart-/leeslampen voorin bevin-
den zich in de dakconsole. Elk lampje
wordt ingeschakeld door op de scha-
kelaar te drukken. U schakelt de lam-
pen uit door nogmaals op de schake-
laar te drukken.
De kaart-/leeslampen voorin kunt u
ook inschakelen door op de schake-
Multifunctionele hendel
Kaart/-leeslampen voorin
90