Page 209 of 324

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Laat nooit kinderen alleen in een
auto achter of daar waar ze toe-
gang tot een niet afgesloten auto
hebben. Kinderen zonder toezicht
in een auto achterlaten is om ver-
schillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden kunnen ern-
stige of dodelijke verwondingen
oplopen. Waarschuw kinderen dat
ze niet aan de handrem, het rem-
pedaal of de versnellingspook mo-
gen komen.
Laat de sleutelhouder niet achter
in of in de buurt van de auto en
laat Keyless Enter-N-Go (indien
aanwezig) niet in de stand ACC of
ON/RUN staan. Een kind zou de
elektrische raambediening of an-
dere schakelaars kunnen bedie-
nen of de auto in beweging kun-
nen brengen.
Controleer of de handrem volledig
vrij staat voor u gaat rijden. Als u
dit niet doet, kan dit leiden tot het
uitvallen van de remmen, wat tot
een aanrijding kan leiden.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
De handrem moet altijd goed wor-
den aangetrokken wanneer u de
auto verlaat. Anders kan de auto
wegrollen en schade of letsel ver-
oorzaken. Zorg ook dat u de ver-
snellingsbak in PARK laat. Als dit
wordt nagelaten kan de auto gaan
rollen en zo schade of letsel ver-oorzaken.LET OP!
Als het waarschuwingslampje van
het remsysteem aan blijft nadat de
handrem is losgelaten, duidt dit op
een defect van het remsysteem. Laat
de remmen onmiddellijk nakijken
door een erkende dealer.
ANTIBLOKKEERREM- SYSTEEM
Het antiblokkeersysteem (ABS) zorgt
voor extra voertuigstabiliteit en meer
remwerking als er geremd moet wor-
den. Het systeem gaat automatisch
pompend remmen in moeilijke remsi-
tuaties, om zo het blokkeren van de
wielen te voorkomen. De elektronische remkrachtverdeling
(EBD) zorgt voor verdeling van de
remdruk en meer controle over de
remkracht op de achterwielen.
Wanneer u sneller rijdt dan 11 km/u
hoort u mogelijk ook een zacht klik-
kend geluid, samen met wat geluid uit
de motor. Deze geluiden horen bij een
zelftest die het systeem uitvoert om te
controleren of het ABS naar behoren
functioneert. Deze zelftest wordt
steeds uitgevoerd na het starten van
de motor, zodra de auto een snelheid
van 11 km/u bereikt.
ABS wordt geactiveerd onder be-
paalde rijomstandigheden en remcon-
dities. ABS grijpt mogelijk in als de
auto over ijs, sneeuw, grint, kuilen,
spoorrails of losse rommel rijdt of
wanneer u een noodstop maakt.
Wanneer het ABS-systeem actief is,
kunt u dit als volgt merken:
De ABS-pompmotor draait (deze
kan nog korte tijd aan blijven nadat
de auto al stilstaat),
De hydraulische magneetkleppen maken klikgeluiden,
203
Page 210 of 324

Pulsering van het rempedaal en
het rempedaal daalt iets of kan ietsverder ingetrapt worden nadat de
auto tot stilstand is gekomen.
Dit zijn normale eigenschappen van
het ABS-systeem.WAARSCHUWING!
Het ABS-systeem bevat geavan- ceerde elektronica die onderhevig
is aan storingen van een onjuist
geïnstalleerde of krachtige radio-
zendinstallatie. Dergelijke storin-
gen kunnen zorgen dat de ABS-
werking geheel wegvalt.
Dergelijke apparatuur mag uit-
sluitend door bevoegde vakmen-
sen worden geïnstalleerd.
Pompend remmen heeft op het
ABS-systeem een averechtse uit-
werking. De effectieve remkracht
wordt hierdoor verminderd en het
risico van een ongeval neemt toe.
Pompend remmen verlengt de
remweg. Wanneer u wilt remmen
of stoppen, trapt u gewoon stevig
het rempedaal in.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Met het ABS wordt niet voorko-
men dat de auto onderworpen
blijft aan de wetten der natuur. De
effectiviteit van de remmen wordt
door ABS niet verder verhoogd
dan de remmen, banden en tractie
van de auto toelaten.
Het ABS voorkomt geen ongeluk-
ken ten gevolge van bijvoorbeeld
te hoge snelheden in bochten, te
weinig afstand houden of aqua-planing.
Gebruik de mogelijkheden van
een auto met ABS nooit op een
roekeloze of risicovolle wijze die
de veiligheid van de bestuurder of
anderen in gevaar brengt.
Alle wielen en banden van de auto
moeten van dezelfde maat en het-
zelfde type zijn en de bandenspanning
moet correct zijn, zodat de regeleen-
heid correcte signalen ontvangt. ELEKTRONISCH REMSYSTEEM
Uw voertuig is uitgerust met een ge-
avanceerd elektronisch remsysteem
dat de volgende onderdelen omvat: ABS (antiblokkeersysteem), TCS
(tractieregeling), BAS (remassistent)
en ESC (elektronisch stabiliteitspro-
gramma). Deze vier systemen werken
samen om in de verschillende rijom-
standigheden de stabiliteit en de con-
trole over de auto te optimaliseren.
Uw voertuig is ook uitgerust met Hill
Start Assist (wegrijhulp op hellingen,
HSA), Ready Alert Braking (anticipe-
rend remsysteem) en Rain Brake Sup-
port (remdroogfunctie bij nat weer). ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS)
Dit systeem helpt de bestuurder de
auto onder controle te houden bij las-
tige remsituaties, door de hydrauli-
sche remdruk te regelen. Dit voor-
komt blokkeren van de wielen zodat
slippen bij een glad wegdek tijdens
het remmen wordt voorkomen. Raad-
pleeg "Antiblokkeersysteem" in
"Starten en rijden" voor meer infor-matie.
204
Page 211 of 324

WAARSCHUWING!
Het ABS-systeem kan niet voorko-
men dat de auto onderhevig is aan
de natuurkundige wetten en kan
evenmin zorgen voor meer grip op
het wegdek. ABS kan geen ongeluk-
ken voorkomen, zeker geen onge-
lukken die worden veroorzaakt door
te hoge snelheden in bochten, het
rijden op een zeer glad wegopper-
vlak of aquaplaning. Buit de moge-
lijkheden van een auto met ABS niet
uit op roekeloze of gevaarlijke wijze,
die de veiligheid van de bestuurder
of van anderen in gevaar kan
brengen.
TRACTION CONTROL
SYSTEM (TCS)
Dit systeem bewaakt de mate van
wielspin van de aangedreven wielen.
Als het doorslippen van een of meer
wielen wordt geconstateerd, worden
de doorslippende wielen afgeremd en
wordt het motorvermogen vermin-
derd voor een betere acceleratie enstabiliteit. BRAKE ASSIST SYSTEM (BAS)
De remassistent (BAS) vormt een
aanvulling op het ABS en optimali-
seert de remwerking van de auto tij-
dens noodstops. Het systeem herkent
een noodremsituatie aan de hand van
de snelheid en kracht waarmee het
rempedaal wordt ingetrapt en opti-
maliseert de remdruk dienovereen-
komstig. Dit systeem kan helpen om
de remweg in te korten.
Wanneer u heel snel op het rempedaal
trapt, is de assistentie van BAS opti-
maal. Om de voordelen van dit sys-
teem optimaal te benutten, moet u het
rempedaal tijdens de noodstop onon-
derbroken intrappen. Verminder de
druk op het rempedaal niet, tenzij u
niet langer hoeft te remmen. Zodra u
het rempedaal loslaat, wordt het BASuitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Het BAS-systeem kan niet voorko-
men dat de auto onderhevig is aan
de natuurkundige wetten en kan
evenmin zorgen voor meer grip op
het wegdek. BAS kan geen ongeluk-
ken voorkomen, zeker geen onge-
lukken die worden veroorzaakt door
te hoge snelheden in bochten, het
rijden op een zeer glad wegopper-
vlak of aquaplaning. Gebruik de
mogelijkheden van een auto met
BAS nooit op een roekeloze of risico-
volle wijze die de veiligheid van de
bestuurder of anderen in gevaar
brengt.
ELEKTRONISCHE
STABILITEITSREGELING
(ELECTRONIC STABILITY
CONTROL, ESC)
Dit systeem verbetert de veiligheid en
stabiliteit van het voertuig in diverse
rijomstandigheden. Het ESC-systeem
corrigeert overstuur en onderstuur
door het juiste wiel of de juiste wielen
af te remmen. Ook kan het systeem
het motorvermogen reduceren om te
helpen overstuur of onderstuur tegen 205
Page 212 of 324

te gaan en te helpen de auto in de
juiste koers te houden.
De ESC gebruikt sensoren die zowel
het door de bestuurder gewenste tra-
ject als het werkelijke traject van de
auto detecteren. Als het werkelijke
traject niet overeenkomt met het ge-
wenste traject, remt het ESC-systeem
het juiste wiel af om onder- of over-
stuur tegen te gaan.
Overstuur: het voertuig draait meerdan correct is voor de positie van
het stuur
Onderstuur: het voertuig draait minder dan correct is voor de posi-
tie van het stuur.
WAARSCHUWING!
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) kan niet voorkomen dat de
auto onderhevig is aan de natuur-
kundige wetten en kan evenmin zor-
gen voor meer grip op het wegdek.
ESC kan geen ongelukken voorko-
men, ook niet de ongelukken die
worden veroorzaakt door te hoge
snelheden in bochten, het rijden op
een zeer glad wegoppervlak of aqua-
planing. Alleen een oplettende en
bekwame bestuurder met een veilige
rijstijl kan ongelukken voorkomen!
Gebruik de mogelijkheden van een
auto met ESC nooit op een roekeloze
of gevaarlijke wijze waardoor de vei-
ligheid van de bestuurder of anderen
in gevaar wordt gebracht.
Bedrijfsmodi van de ESC
Het ESC-systeem kent twee bedrijfs-modi. ESC aan
Dit is de normale instelling voor het
ESC. Als de auto wordt gestart, be-
vindt het ESC systeem zich in deze
modus. Deze instelling moet worden
gebruikt voor het merendeel van de
rijomstandigheden. Het ESC mag al-
leen om specifieke redenen worden
uitgeschakeld, zoals wordt beschre-
ven in de volgende gedeelten.
Partial Off (Gedeeltelijk uit)
De modus "Gedeeltelijk uit" is be-
stemd voor als men een meer dynami-
sche rijervaring wenst. Het is ook be-
doeld voor rijden in diepe sneeuw,
zand of grint. Bij deze modus wordt
het TCS-gedeelte van het ESC gede-
activeerd en wordt de drempel voor
ESC-activering naar boven verlegd
waardoor er meer wielspin wordt toe-
gelaten dan normaal het geval is bijESC.
De schakelaar"ESC Off" bevindt zich
op de rij schakelaars in het midden
van het instrumentenpaneel. Als u de
bedrijfsmodus "Partial Off" (gedeel-
telijk uit) wilt activeren, drukt u kort
op de toets "ESC OFF" (ESC uit),
waarna het controle-/storingslampje
206
Page 213 of 324

van het elektronisch stabiliteitspro-
gramma gaat branden. Als u de ESC
opnieuw wilt inschakelen, drukt u
kort op de toets "ESC OFF" (ESC
uit), waarna het controle-/
storingslampje van het elektronisch
stabiliteitsprogramma uit gaat. OPMERKING:
Wanneer ESC in de stand “Par-tial Off” (Gedeeltelijk uit) staat,
wordt de functionaliteit van het
TCS, (behalve de functie be-
perkte slip beschreven in het
hoofdstuk TCS), uitgeschakeld
en brandt het indicatielampje
"ESC OFF". Alle overige stabili-
teitsvoorzieningen van het ESC-
systeem functioneren normaal.
Wanneer het ESC in de stand
“Partial Off” (Gedeeltelijk uit)
staat, wordt de functie voor mo-
torvermogenreductie van het
TCS uitgeschakeld en vermin-
dert de verbeterde voertuigsta-
biliteit die het ESC-systeembiedt.
Om de trekkracht tijdens het rij- den met sneeuwkettingen, bij
het wegrijden in diepe sneeuw, zand of grind te verbeteren, is
het raadzaam de functie "Par-
tial Off" (Gedeeltelijk uit) in te
schakelen door kort op de toets
"ESC OFF" (ESP uit) te drukken.
Wanneer er geen reden meer is
om de bedrijfsmodus "Partial
Off" (Gedeeltelijk uit) te gebrui-
ken, drukt u kort op de toets
"ESC OFF" (ESC uit). Dit kunt u
doen terwijl de auto rijdt.
Wegrijhulp op hellingen
(Hill Start Assist, HSA)
Het HSA-systeem is ontworpen om de
bestuurder te helpen bij het wegrijden
van de auto als deze stilstaat op een
helling. HSA handhaaft gedurende
een korte periode dezelfde remdruk
als die de bestuurder heeft gebruikt
nadat de bestuurder zijn of haar voet
van het rempedaal heeft gehaald. Als
de bestuurder geen gas geeft tijdens
deze korte periode, zal het systeem de
remdruk loslaten en zal de auto van
de heuvel af rollen. Het systeem laat
de remdruk los in verhouding tot de
hoeveelheid gas die gegeven wordt zo-
dra de auto in de bedoelde rijrichting
begint te rijden. Voorwaarden voor activering HSA
Aan de volgende voorwaarden moet
voldaan zijn voordat HSA wordt geac-
tiveerd:
De auto moet stilstaan.
De auto moet op een helling met een
hellingsgraad van circa 6% of meer staan.
De versnellingskeuze moet kloppen met de rijrichting van de auto
(d.w.z. een voertuig dat een helling
oprijdt, moet in een voorwaartse
versnelling staan; een voertuig dat
achteruit een helling oprijdt moet
in de achteruitversnelling staan).
HSA werkt in REVERSE en alle voor-
uitversnellingen als aan de voorwaar-
den voor activering is voldaan. Het
systeem wordt niet geactiveerd als de
auto in NEUTRAL of PARK staat.
207
Page 214 of 324

WAARSCHUWING!
Met een geladen auto of als u een
aanhanger trekt, kunnen er zich op
lichte hellingen (d.w.z. minder dan
8%) situaties voordoen waarbij het
systeem niet wordt geactiveerd en de
auto een beetje achteruit kan rollen.
Dit kan een botsing met een andere
auto of voorwerp veroorzaken. Ver-
geet nooit dat de bestuurder verant-
woordelijk is voor het remmen van
de auto.
Trekken met HSA
HSA helpt u als u wegrijdt op een
helling terwijl u een aanhanger trekt.
WAARSCHUWING!
Als u een aanhangerremregelsys- teem gebruikt op uw aanhanger,
kunt u de remmen van uw aan-
hanger in- en uitschakelen met de
remschakelaar. In het laatste ge-
val is het mogelijk dat er niet ge-
noeg remdruk is als u het rempe-
daal loslaat om de auto en
aanhanger op een helling op hun
plaats te houden en dit kan een
botsing met een andere auto of
voorwerp achter u veroorzaken.
Om te voorkomen dat u op de
helling naar beneden rolt als u
weer gaat rijden, moet u de aan-
hangerrem handmatig inschake-
len voordat u het rempedaal los-
laat. Vergeet nooit dat de
bestuurder verantwoordelijk is
voor het remmen van de auto.
HSA is geen parkeerrem. Trek de
parkeerrem altijd helemaal aan
voordat u uitstapt. Zorg ook dat u
de versnellingsbak in PARK laat.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Het niet-naleven van deze waar-
schuwingen kan ertoe leiden dat
het voertuig van de helling rolt en
in botsing kan komen met een an-
der voertuig, persoon of object en
ernstig of dodelijk letsel kan ver-
oorzaken. Vergeet nooit de par-
keerrem te gebruiken tijdens het
parkeren op een helling en dat de
bestuurder verantwoordelijk is
voor het remmen van de auto.
HSA uitschakelen
U kunt het HSA-systeem uitschakelen
met de persoonlijk te programmeren
functies van het Uconnect Touch™
systeem. Raadpleeg "Uconnect
TOUCH™ INSTELLINGEN" in "Uw
instrumentenpaneel begrijpen" voor
meer informatie.
READY ALERT BRAKING
"Ready Alert Braking" (anticiperend
remsysteem) kan de tijd verkorten die
nodig is om in noodstopsituaties de
volle remkracht te bereiken. Het sys-
teem anticipeert op mogelijke nood-
stopsituaties door te registreren hoe
snel de bestuurder het gaspedaal los-
208
Page 215 of 324

laat. Wanneer het gaspedaal zeer snel
wordt losgelaten, past Ready Alert
Braking een kleine remdruk toe. Deze
remdruk is zo gering dat de bestuur-
der deze niet zal opmerken. Het rem-
systeem gebruikt deze remdruk om
een snelle reactie van de remmen mo-
gelijk te maken wanneer de bestuur-
der het rempedaal indrukt.
RAIN BRAKE SUPPORT
Dankzij "Rain Brake Support" (rem-
droogfunctie bij nat weer) kunnen de
remprestaties onder natte omstandig-
heden verbeterd worden. Het systeem
past periodiek een kleine hoeveelheid
remdruk toe om mogelijk vocht op de
remschijven van de voorwielen te ver-
wijderen. Dit systeem werkt alleen
wanneer de ruitenwissers in de stand
LO of HI staan. In de intervalstand
werkt het systeem niet. Rain Brake
Support geeft geen melding aan de
bestuurder wanneer het systeem ac-
tief is en van de bestuurder worden
geen handelingen vereist voor het
functioneren van het systeem.
CONTROLE-/ STORINGSLAMPJEELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMMA
EN CONTROLELAMPJEELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMMAUIT
Het controle-/
storingslampje elektronisch
stabiliteitsprogramma in de
instrumentengroep gaat
branden wanneer de contactschake-
laar in de stand ON wordt gezet. Wan-
neer de motor draait, behoort dit
lampje uit te gaan. Wanneer het ESC-
indicatie-/storingslampje permanent
blijft branden terwijl de motor draait,
is een storing gedetecteerd in het
ESC-systeem. Als het lampje blijft
branden nadat er verschillende keren
is gestart en u meerdere kilometers
hebt gereden met een snelheid boven
48 km/u, dient u zo snel mogelijk
contact op te nemen met uw erkende
dealer om het probleem te laten op-
sporen en verhelpen. Het controle-/storingslampje elektro-
nisch stabiliteitsprogramma (in de in-
strumentengroep) begint te knippe-
ren zodra de banden hun grip
verliezen, waarna het ESC-systeem
wordt geactiveerd. Het controle-/
storingslampje elektronisch stabili-
teitsprogramma knippert ook wan-
neer het TCS-systeem actief is. Als het
controle-/storingslampje elektronisch
stabiliteitsprogramma gaat knippe-
ren tijdens het accelereren, neemt u
langzaam gas terug en rijdt u door
terwijl u zo weinig mogelijk gas geeft.
Stem uw snelheid en rijstijl altijd af op
de toestand van het wegdek. OPMERKING:
Het controle-/storingslampje
elektronisch stabiliteitspro-
gramma en het controlelampje
elektronisch stabiliteitspro-
gramma UIT zullen altijd kort
branden wanneer de contact-
schakelaar in de stand ON wordtgezet..
Elke keer wanneer u de contact- schakelaar in stand On zet,
wordt het ESC-systeem inge-
209
Page 216 of 324

schakeld, ook wanneer dit eer-
der werd uitgeschakeld.
Het ESC-systeem maakt zoe- mende of klikkende geluiden
wanneer het actief is. Dit is nor-
maal. De geluiden houden op
wanneer ESC inactief wordt na
de manoeuvre die de activering
van het ESC-systeem heeft ver-oorzaakt.
Het controlelampje elektro-
nisch stabiliteitspro-
gramma UIT duidt aan dat
de elektronische stabili-
teitsregeling (ESC) is uitgeschakeld.
ESC SYNCHRONISEREN
Bij onderbroken voeding
(accu losgekoppeld of ont-
laden) en draaiende motor
kan het controle-/
storingslampje elektronisch stabili-
teitsprogramma ESC gaan branden.
Als dat gebeurt, draai dan het stuur-
wiel helemaal linksom tot de aanslag
en daarna helemaal naar rechts tot de
aanslag. Het storingslampje van het
elektronisch stabiliteitsprogramma
moet nu uitgaan. Als het lampje nog steeds blijft branden, laat dan het
ESC- en BAS-systeem zo spoedig mo-
gelijk door een erkende dealer contro-
leren.
BANDEN — ALGEMENE
INFORMATIE
BANDENSPANNING
Voor een veilig en prettig gebruik van
uw auto is een juiste bandenspanning
absoluut noodzakelijk. Als de ban-
denspanning niet juist is, heeft dit de
onderstaande gevolgen:
Veiligheid
WAARSCHUWING!
Een verkeerde bandenspanning is
gevaarlijk en kan leiden tot onge- lukken.
Bij een te lage bandenspanning
veert de band te veel in en kan de
band te warm worden en lek ra-ken.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Bij een te hoge bandenspanning
zal de band schokken op het wiel
minder goed opvangen. Rommel
op de weg en gaten in het wegdek
kunnen de banden beschadigen
waardoor ze lek raken.
Banden met een te hoge of te lage
spanning kunnen het rijgedrag
van de auto beïnvloeden en kun-
nen een klapband veroorzaken
waardoor u de controle over de
auto kunt verliezen.
Als niet alle banden dezelfde
spanning hebben, kunnen bestu-
ringsproblemen optreden. U kunt
de controle over de auto verliezen.
Bij een ongelijke bandenspanning
aan beide zijden van de auto kan
deze naar links of rechts gaan
trekken.
Zorg dat alle banden altijd op de
juiste spanning (voor koude ban-
den) zijn.
Brandstofbesparing
Een onjuiste bandenspanning kan lei-
den tot een onregelmatig slijtagepa-
troon over het loopvlak van de band.
Deze abnormale slijtagepatronen ver-
210