Page 97 of 324

laar aan weerszijden van de console te
drukken. Deze knoppen zijn verlicht
voor goede zichtbaarheid in het don-
ker. U schakelt de lampjes uit door
nogmaals op de schakelaar te druk-
ken. De lampen gaan ook branden
wanneer u op de toets ontgrendelen
van de afstandsbediening drukt. OMGEVINGSVERLICHTING
De dakconsole is voorzien van omge-
vingsverlichting. Deze verlichting ver-
hoogt de zichtbaarheid van de mid-
denconsole en het gebied rond deschakelhendel.BINNENVERLICHTING
De interieurverlichting wordt inge-
schakeld wanneer een portier wordtgeopend.
Om te voorkomen dat de accu leeg-
raakt, wordt de interieurverlichting
automatisch uitgeschakeld 10 minu-
ten nadat u de contactschakelaar in
de stand LOCK hebt gezet. Dit ge-
beurt als de interieurverlichting met
de hand werd ingeschakeld of als er
een portier openstaat. Dit geldt ook
voor de verlichting in het handschoe-
nenkastje, maar niet voor de verlich-ting in de bagageruimte. Als u de in-
terieurverlichting weer wilt
inschakelen, zet u de contactschake-
laar in de stand ON of zet u de scha-
kelaar van de interieurverlichting uit
en daarna weer aan. Dimschakelaars
De dimmerknop maakt deel uit van
de koplampschakelaar en bevindt
zich aan de linkerzijde van het instru-mentenpaneel.Schakelaars voor leeslampen voorin
Omgevingsverlichting
Dimschakelaars
91
Page 98 of 324

Wanneer u bij ingeschakelde parkeer-
lichten of koplampen de linker dim-
schakelaar naar boven draait, neemt
de intensiteit van de verlichting van
het instrumentenpaneel en de beker-
houders toe (voor bepaaldeuitvoeringen/markten).
Instellen omgevingsverlichting
Draai de rechter dimmerschakelaar
naar boven of beneden om de verlich-
tingsintensiteit van de portiergrepen
en het lampje in de dakconsole te ver-
hogen of te verlagen.Interieurverlichting instellen
Draai de dimmer helemaal omhoog
naar de tweede klikstand om de inte-
rieurverlichting in te schakelen. Als
de dimmerknop in deze stand staat,
blijft de interieurverlichting branden.
Interieurverlichting volledig
uitschakelen (OFF)
Draai de dimschakelaar geheel naar
beneden in de stand OFF. De interi-
eurverlichting gaat nu niet meer
branden als u een portier opent.
Functie langzaam rijden
(instrumentenverlichting overdag)
Draai de dimmer omhoog naar de eer-
ste klikstand. Met deze functie wor-
den de helderheid van de verlichting
van alle tekstweergaven, zoals de ki-
lometerteller, de EVIC (voor bepaaldeuitvoeringen/markten) en de radio
vergroot wanneer de parkeerlichten of
koplampen branden.
RUITENWISSERS EN -SPROEIERS
Met de multifunctionele bedienings-
hendel voor de ruitenwissers en rui-
tensproeiers bedient u de koplamp-
sproeiers als de contactschakelaar in
de stand ON staat en de koplampen
AAN zijn. De hendel bevindt zich aan
de linkerzijde van de stuurkolom.
Draai de multifunctionele hendel tot
de eerste stand voorbij de intervals-
tand voor langzame wisbewegingen of
tot de tweede stand voorbij de inter-
valstand voor snelle wisbewegingen.
Dimmer instrumentenpaneel
Portiergreep/dimmer
omgevingsverlichting
Bediening ruitenwisser/-sproeier
92
Page 99 of 324

LET OP!
Zet de ruitenwissers uit als u dooreen automatische autowasstraat
gaat. De ruitenwissers kunnen be-
schadigd raken als u ze niet uit-schakelt.
Laat bij koud weer de ruitenwis-
sers eerst in hun beginstand te-
rugkeren voor u het contact uitzet
en zorg dat de ruitenwisserscha-
kelaar uitstaat. Als de ruitenwis-
serschakelaar in de stand ON
blijft staan, vriezen de ruitenwis-
sers aan de voorruit vast en kan de
ruitenwissermotor doorbranden
wanneer de motor weer wordt ge-start.
Verwijder altijd achtergebleven
sneeuw als die verhindert dat de
wisserbladen terugkeren naar de
ruststand. Wanneer u de ruiten-
wisserschakelaar UIT zet en de
wisserbladen kunnen niet terug-
keren naar de ruststand, kan dit
schade toebrengen aan de ruiten-
wissermotor. INTERVALSTAND
Gebruik de intervalstand wanneer het
door de weersomstandigheden wense-
lijk is om de ruitenwissers met varia-
bele interval te laten wissen. Draai de
multifunctionele hendel in de eerste
klikstand en draai daarna aan het uit-
einde en kies de gewenste intervaltijd.
Er zijn vijf verschillende intervaltij-
den waarmee u de interval kunt rege-
len, van 1 wiscyclus per seconde tot 1
wiscyclus per ca.18 seconden. De ver-
tragingsintervallen worden twee keer
zo lang als de snelheid van het voer-
tuig 16 km/u of minder bedraagt. TIPFUNCTIE
Draai het einde van de hendel naar de
tipstand voor één wisbeweging om de
ruit schoon te vegen. De wisbewegin-
gen stoppen pas als u de multifuncti-
onele hendel loslaat. OPMERKING:
De tipfunctie schakelt de sproeier-
pomp niet in. Er wordt daarom
geen ruitensproeiervloeistof op de
voorruit gesproeid. De wisfunctie moet worden gebruikt om de voor-
ruit te sproeien met ruitensproei-ervloeistof. RUITENSPROEIERS
Voor het gebruik van de ruiten-
sproeier drukt u de multifunctionele
hendel naar binnen (in de richting
van de stuurkolom) tot de tweede
klikstand en houdt u deze vast zolang
sproeien nodig is.
Als u de sproeier gebruikt terwijl de
ruitenwissers in intervalstand staan,
maken de wissers twee volledige wis-
bewegingen nadat u de hendel hebt
losgelaten en hervatten daarna de ge-
kozen interval.
Als u de ruitensproeier gebruikt ter-
wijl de ruitenwissers zijn uitgescha-
keld, maken de wissers drie volledige
wisbewegingen en worden daarna
weer uitgeschakeld.
93
Page 100 of 324

WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van
het zicht door de voorruit kan tot
botsingen leiden. Misschien ziet u
andere voertuigen of obstakels niet.
Voorkom ijsvorming op de voorruit
door de voorruit eerst te verwarmen
alvorens de ruitensproeier te gebrui-ken.
KOPLAMPEN AAN BIJ INGESCHAKELDERUITENWISSERS
(uitsluitend beschikbaar in
combinatie met
automatische koplampen)
Als deze functie is ingeschakeld, scha-
kelen de koplampen na ongeveer
10 seconden automatisch in nadat de
ruitenwissers werden ingeschakeld.
De koplampschakelaar moet dan wel
in stand AUTO (A) zijn geschakeld.
Als de koplampen via deze functie zijn
ingeschakeld, worden ze uitgescha-
keld zodra u de ruitenwissers uitscha-kelt.
De functie Koplampen aan bij inge-
schakelde ruitenwissers kan m.b.v. het Uconnect Touch™ systeem wor-
den in- en uitgeschakeld, raadpleeg
"Uconnect Touch™ instellingen" in
"Uw instrumentenpaneel begrijpen"
voor meer informatie.
REGENSENSOR (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze voorziening detecteert vocht op
de voorruit en schakelt automatisch
de ruitenwissers in. De functie is
vooral handig wanneer spatwater van
de weg of water dat van de ruitenwis-
sers van een voorliggende auto wordt
geblazen op de voorruit terechtkomt.
Draai het uiteinde van de multifunc-
tionele hendel naar één van de vier
standen om deze functie te activeren.
De gevoeligheid van het systeem kan
bijgesteld worden met de multifuncti-
onele hendel. Wisserintervalstand 1 is
het minst gevoelig en wisserintervals-
tand 4 is het meest gevoelig. Bij nor-
male regenval dient stand 3 te worden
gebruikt. Gebruik stand 1 en 2 als u
de gevoeligheid van de ruitenwisser
wilt verkleinen. Gebruik stand 4 als u
de gevoeligheid van de ruitenwisser
wilt vergroten. De regengevoelige rui-
tenwissers wisselen automatisch tus-
sen de verschillende intervallen, af-
hankelijk van de hoeveelheid vocht
die op de voorruit wordt waargeno-
men. Zet de ruitenwisserschakelaar in
de stand OFF als het systeem niet
wordt gebruikt.
De regensensor kan m.b.v. het
Uconnect Touch™ systeem worden
in- en uitgeschakeld, raadpleeg
"Uconnect Touch™ instellingen" in
"Uw instrumentenpaneel begrijpen"
voor meer informatie. OPMERKING:
De regensensor werkt niet wan-
neer de ruitenwisserschakelaar
in de lage of hoge stand staat.
Als er ijs of opgedroogd zout wa- ter op de voorruit aanwezig is,
werkt de regensensor mogelijk
niet goed.
Het gebruik van RainX® en was- of siliconenhoudende pro-
ducten kan de prestaties van de
regensensor beïnvloeden.
De regensensorsysteem omvat be-
schermende voorzieningen voor de
94
Page 101 of 324

wisserbladen en -armen. Het systeem
werkt niet onder de volgende omstan-digheden: Wisblokkering Lage Tempera- tuur — De regensensor werkt niet
als het contact wordt ingeschakeld
bij stilstaande auto en bij een bui-
tentemperatuur van minder dan 0
°C, tenzij de multifunctionele hen-
del wordt bediend, de rijsnelheid
hoger wordt dan 0 km/u, of de bui-
tentemperatuur tot boven het vries-
punt oploopt.
Wisblokkering Neutraalstand —
De regensensor werkt niet als het
contact is ingeschakeld met de
schakelhendel in stand N (Neu-
traal) en de rijsnelheid lager is dan
8 km/u, tenzij de multifunctionele
hendel wordt bediend of de scha-
kelhendel in een andere stand dan
stand N (Neutraal) wordt gescha-keld.
KOPLAMPSPROEIERS
(voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Met de multifunctionele hendel be-
dient u de koplampsproeiers als de contactschakelaar AAN staat en de
koplampen AAN zijn. De hendel be-
vindt zich aan de linkerzijde van destuurkolom.
Om de koplampsproeiers te gebruiken
drukt u de multifunctionele hendel
naar binnen (in de richting van de
stuurkolom) tot de tweede klikstand
en laat u hem vervolgens los. De kop-
lampsproeiers spuiten gedurende een
ingestelde tijd vloeistof onder druk op
de lenzen van de koplampen. Ook de
ruitensproeiers treden in werking en
de ruitenwissers maken een wisbewe-ging. OPMERKING:
Nadat de contactschakelaar in de
stand ON is gezet en de koplampen
zijn ingeschakeld, treden de kop-
lampwissers bij de eerste straal
van de ruitensproeiers in werking
en vervolgens bij elke elfde straal.
IN LENGTE EN HOOGTE VERSTELBARESTUURKOLOM
Met deze functie kunt u de stuurko-
lom in hoogte verstellen. U kunt de
stuurkolom er ook mee in lengte ver-
stellen. De regelhendel voor lengte- en
hoogteverstelling bevindt zich onder
het stuur aan het einde van de stuur-kolom.
Om de stuurkolom te ontgrendelen,
trekt u de regelhendel naar buiten.
Om de stuurkolom in de hoogte te
verstellen beweegt u het stuur zoals
gewenst naar boven of naar beneden.
Om de stuurkolom te verlengen of te
verkorten trekt u het stuur zoals ge-
wenst naar buiten of duwt u het naar
binnen. Om de stand van de stuurko-
lom te vergrendelen, drukt u de regel-
hendel naar binnen totdat deze volle-
dig is vergrendeld.
Hendel voor verstelling van de
stuurkolom
95
Page 102 of 324

WAARSCHUWING!
Verstel het stuur niet tijdens het rij-
den. Verstellen van de stuurkolom
tijdens het rijden of rijden als de
stuurkolom niet is vergrendeld, kan
ertoe leiden dat de bestuurder de
macht over het stuur verliest. Over-
tuig u ervan dat de stuurkolom ver-
grendeld is voor u gaat rijden. Als u
deze waarschuwing niet opvolgt,
kan dit ernstig letsel of de dood tot
gevolg hebben.
ELEKTRISCHE
STUURKOLOM (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Met deze functie kunt u de stuurko-
lom in hoogte verstellen. U kunt de
stuurkolom er ook mee in lengte ver-
stellen. De bedieningshendel voor de
elektrisch verstelbare stuurkolom be-
vindt zich onder de multifunctionele
hendel op de stuurkolom. Als u de kolom in hoogte wenst te
verstellen, beweegt u de hendel op of
neer tot de gewenste stand is bereikt.
Voor het naar boven of beneden bewe-
gen van de stuurkolom trekt u de
schakelaar naar u toe of duwt u hem
van u af zoals gewenst. OPMERKING:
Bij modellen met een bestuurders-
stoel met geheugenfunctie kunt u
de verstelbare stuurkolom in
vooraf geprogrammeerde standen
zetten met de afstandsbediening
van de portiervergrendeling of met
de geheugenschakelaar op het be-
dieningspaneel van het bestuur-
dersportier. Raadpleeg "Bestuur-
dersstoel met geheugenfunctie" in
dit hoofdstuk.
WAARSCHUWING!
Verstel het stuur niet tijdens het rij-
den. Verstellen van de stuurkolom
tijdens het rijden of rijden als de
stuurkolom niet is vergrendeld, kan
ertoe leiden dat de bestuurder de
macht over het stuur verliest. Over-
tuig u ervan dat de stuurkolom ver-
grendeld is voor u gaat rijden. Als u
deze waarschuwing niet opvolgt,
kan dit ernstig letsel of de dood tot
gevolg hebben.
VERWARMD
STUURWIEL (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Het stuurwiel is voorzien van een ver-
warmingselement dat bij koud weer
uw handen warm houdt. De stuur-
wielverwarming kent slechts één tem-
peratuurinstelling. Na het inschake-
len wordt het stuurwiel ongeveer 58
tot 70 minuten verwarmd en vervol-
gens automatisch uitgeschakeld. De
stuurwielverwarming wordt mogelijk
Schakelaar elektrische stuurkolom
96
Page 103 of 324

eerder uitgeschakeld of helemaal niet
ingeschakeld als het stuurwiel al
warm is.
U kunt de stuurwielverwarming in-
en uitschakelen met het Uconnect
Touch™ systeem.
Kies de schermtoets "Controls" en
kies vervolgens de schermtoets "Hea-
ted Steering Wheel" om de stuurwiel-
verwarming in te schakelen. Druk
nogmaals op de schermtoets "Heated
Steering Wheel" om de stuurwielver-
warming uit te schakelen.OPMERKING:
De stuurwielverwarming werkt al-
leen als de motor draait.
WAARSCHUWING!
Personen die geen pijn op de huid
kunnen voelen als gevolg van ou-
derdom, chronische ziekte, diabe-
tes, rugletsel, medicatie, alcohol-
gebruik, uitputting of een andere
lichamelijke conditie, moeten
voorzichtig zijn bij het gebruik
van de stuurwielverwarming.
Deze kan zelfs bij lage temperatu-
ren brandwonden veroorzaken,
met name als de verwarming
langdurig wordt gebruikt.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Breng niets op het stuurwiel aan
dat warmte isoleert zoals een de-
ken, een stuurwielhoes of enig an-
der materiaal. Hierdoor kan de
stuurwielverwarming oververhitraken.
VERSTELBARE
PEDALEN (voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Het systeem met verstelbare pedalen
maakt een betere combinatie van
stuurwielstand en stoelpositie moge-
lijk. Met deze functie kunnen de rem-,
gas- en koppelingspedalen (voor be-
paalde uitvoeringen/markten) naar
de bestuurder toe of verder van de
bestuurder af worden geplaatst zodat
een betere positie ten opzichte van het
stuurwiel wordt verkregen.
Schermtoetsbediening
Schermtoets stuurwielverwarming
97
Page 104 of 324

De schakelaar bevindt zich aan de
voorkant van de zijbeschermplaat van
de bestuurdersstoel.
Druk de schakelaar naar voren om de
pedalen naar voren te verplaatsen
(naar de voorkant van de auto).
Druk de schakelaar naar achteren om
de pedalen naar achteren te verplaat-
sen (naar de bestuurder).
U kunt de pedalen verstellen terwijlhet contact uit staat. U kunt de pedalen echter
nietver-
stellen wanneer de achteruitver-
snelling (REVERSE) of de cruise-
control is ingeschakeld. De
volgende berichten verschijnen in
modellen uitgerust met het Elektro-
nisch voertuiginformatiesysteem
(EVIC) als men probeert de peda-
len af te stellen als het systeem is
afgesloten (“Afstelbaar pedaal bui-
ten werking — Cruisecontrol inge-
schakeld” of “Afstelbaar pedaal
buiten werking — Voertuig in ach-teruit”).
OPMERKING:
Bij modellen met een bestuurders-
stoel met geheugenfunctie kunt u
de verstelbare pedalen in vooraf
geprogrammeerde standen zetten
met de afstandsbediening van de
portiervergrendeling of met de ge-
heugenschakelaar op het bedie-
ningspaneel van het bestuur-
dersportier. Raadpleeg voor
nadere informatie: "Geheugen be-
stuurdersstoel" onder "De functies
van uw voertuig".
LET OP!
Plaats geen voorwerpen onder de
verstelbare pedalen en zorg dat de
pedalen altijd vrij kunnen bewegen.
Anders kan de pedaalbediening be-
schadigd raken. De pedalen kunnen
niet vrij bewegen als deze worden
gehinderd door obstakels.WAARSCHUWING!
Verstel de pedalen niet in een rijdend
voertuig. U kunt zo de controle over
het stuur verliezen en een ongeval
veroorzaken. Verstel de pedalen al-
leen als het voertuig is geparkeerd.
ELEKTRONISCHE SNELHEIDSREGELING
(voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Indien ingeschakeld neemt de elektro-
nische snelheidsregeling bij snelheden
boven 40 km/u de werking van het
gaspedaal over.
De knoppen voor de elektronische
snelheidsregeling bevinden zich aan
de rechterzijde van het stuurkolom.
Schakelaar verstelbare pedalen
98