Page 145 of 324
FUNCTIES VAN DE KLIMAATREGELING . . . 174
AUTOMATISCHETEMPERATUURREGELING (ATC) . . . . . . . . . 175
AANWIJZINGEN VOOR BEDIENING . . . . . . . 176
139
Page 146 of 324
INSTRUMENTENPANEEL1 — Luchtrooster 7 — Schakelaar ESC uit 13 — Knop Engine Start/Stop (motoraan/uit)
2 — Instrumentengroep 8 — Toetsen Uconnect Touch™
systeem14 — Ontgrendelknop voor koffer- ruimte
3 — Schakelaar waarschuwingsknip-perlichten 9 — Sleuf voor SD-geheugenkaart 15 — Dimschakelaars
4 — Uconnect Touch™ systeem 10 — Aansluitcontact 16 — Motorkapontgrendeling
5 — Toetsen klimaatregeling 11 — Sleuf voor cd/dvd 17 — Lichtschakelaar
6 — Handschoenenkastje 12 — Opbergvak 18 — Analoge klok
140
Page 147 of 324
INSTRUMENTENGROEP BESCHRIJVING INSTRUMENTENGROEP
1. Toerenteller
Deze meter meet het aantal omwente-
lingen per minuut van de motor
(omw/min x 1000).2. Controlelampje Parkeerlicht/
koplampen AAN (voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Dit lampje gaat branden
wanneer het stadslicht of de
koplampen aanstaan. 3. Controlelampjesrichtingaanwijzer
Het pijltje knippert tegelij-
kertijd met de richtingaan-
wijzer nadat u de richting-
aanwijzerhendel naar
boven of naar beneden hebt geduwd.
141
Page 148 of 324

Als de voertuigelektronica bemerkt
dat het voertuig verder dan 1,6 km
rijdt met een ingeschakelde richting-
aanwijzer, hoort u een ononderbroken
geluid om u hierop attent te maken.
Wanneer een van de controlelampjes
snel gaat knipperen, controleer dan of
een lamp aan de buitenkant defect is.
4. Controlelampje mistlampen vóór
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)Dit lampje gaat branden wan-
neer de mistlichten vóór aanzijn.
5. Controlelampje
mistachterlichten (voor bepaaldeuitvoeringen/markten) Dit lampje gaat branden wan-
neer de mistachterlichten aanzijn. 6. Controlelampje grootlicht
Deze indicator geeft aan dat
grootlicht ingeschakeld is.
Duw de multifunctionele hen-
del naar voren om de koplampen naar
grootlicht te schakelen en trek de hen-
del terug naar de normale stand om
terug te keren naar dimlicht.
7. Weergave kilometerteller en
weergave elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)
Scherm kilometerteller
De kilometerteller duidt aan hoeveel
kilometers de auto in totaal heeft ge-
reden.
Display Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)
Het Elektronisch voertuiginformatie-
centrum (EVIC) heeft een interactief
scherm dat zich in de instrumenten-
groep bevindt. Raadpleeg voor meer
informatie "Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)".
De schakelstand wordt apart weerge-
geven in het EVIC-scherm. Hiermee
wordt de stand van de automatische
versnellingsbak aangegeven. OPMERKING:
U moet het rempedaal intrappen
voordat u uit de stand PARK schakelt.
De hoogste beschikbare versnel- ling wordt linksonder in het
elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC) aangegeven
als de functie elektronisch scha-
kelen (ERS) actief is. Gebruik de
+/- keuzeschakelaar op de keu-
zehendel om het ERS te active-
ren. Raadpleeg “Automatische
versnellingsbak” in “Starten en
rijden” voor meer informatie.
8. Bandenspanningslampje (voor
bepaalde uitvoeringen/markten) Alle banden, ook de reser-
veband (indien aanwezig)
moeten elke maand worden
gecontroleerd wanneer ze
koud zijn en opgepompt tot de ban-
denspanning die door de fabrikant
wordt aanbevolen op de bandenspan-
ningensticker. (Als uw voertuig ban-
den heeft met een andere maat dan
wordt aangegeven op de bandenspan-142
Page 149 of 324

ningensticker, moet u de juiste ban-
denspanning voor die banden bepa-len.)
Als extra veiligheidsvoorziening is uw
auto uitgerust met een bandenspan-
ningscontrolesysteem (TPMS), dat er-
voor zorgt dat het verklikkerlampje
voor een te lage bandenspanning gaat
branden wanneer de spanning in een
of meer banden duidelijk te laag is.
Als het verklikkerlampje voor een te
lage bandenspanning gaat branden,
moet u dus zo snel mogelijk stoppen
en uw banden controleren en deze tot
de juiste bandenspanning oppompen.
Als u met een ruim onvoldoende op-
gepompte band rijdt, raakt de band
oververhit en kan een klapband op-
treden. Een te lage bandenspanning
verhoogt ook het brandstofverbruik,
vermindert de levensduur van de
band en kan het rij- en remgedrag van
de auto nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem is geen vervanging voor een juist
onderhoud van uw banden. Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuur-
der om de juiste bandenspanning te
handhaven, zelfs wanneer de banden-spanning nog niet laag genoeg is om
de bandenspanningsverklikker te ac-
tiveren.
Uw voertuig is ook uitgerust met een
indicatielampje voor TPMS-storingen
dat aangeeft wanneer het systeem niet
goed werkt. Het indicatielampje voor
TPMS-storingen werkt in combinatie
met het bandenspanningsverklikker-
lampje. Als het systeem een storing
bemerkt, knippert het verklikker-
lampje ongeveer één minuut lang en
blijft daarna aanhoudend verlicht.
Zolang er sprake van een defect blijft,
vindt deze reeks handelingen plaats
telkens als het voertuig daarna wordt
gestart. Als het foutmeldingslampje
verlicht is, is het mogelijk dat lage
bandenspanning niet wordt gedetec-
teerd of gemeld. Storingen van het
TPMS kunnen optreden om verschil-
lende redenen, waaronder de installa-
tie van vervangende of alternatieve
banden of wielen op het voertuig
waardoor de juiste werking van het
TPMS wordt verhinderd. Controleer
altijd het verklikkerlampje voor
TPMS-storingen nadat één of meer-
dere banden of wielen van het voer-
tuig zijn vervangen om te verzekeren
dat de vervangende of alternatieve
banden en wielen de juiste werking
van het TPMS niet verhinderen.
LET OP!
Het TPM-systeem is geoptimali-
seerd voor de standaard geleverde
banden en wielen. TPMS-druk en
-waarschuwing zijn ingesteld op de
bandenmaat waarmee uw auto is
uitgerust. Het gebruik van vervan-
gingsonderdelen van een afwijkend
formaat of type kan leiden tot een
onjuiste systeemwerking of sensor-
schade. Wielen van andere makelij
kunnen schade aan de sensors ver-
oorzaken. Gebruik geen bandenaf-
dichtingsmiddelen uit blik of ba-
lansgewichtjes als het voertuig is
uitgerust met een TPMS, omdat dit
schade aan de sensoren kan veroor-zaken.
143
Page 150 of 324

9. Storingsindicatielampje (MIL)Het storingsindicatielampje
maakt deel uit van het boord-
diagnosesysteem (OBD) dat
de elektronische regelingen
van de motor en de automatische ver-
snellingsbak controleert. Het lampje
gaat branden als de contactsleutel in
de stand ON/RUN wordt gezet, voor-
dat de motor start. Als het lampje niet
gaat branden wanneer u de sleutel
van OFF naar ON draait, laat uw auto
dan direct controleren op storingen.
Door sommige oorzaken zoals slechte
brandstofkwaliteit kan het storingsin-
dicatielampje gaan branden nadat de
motor is gestart. De auto moet worden
afgeleverd voor onderhoud als het
lampje aan blijft tijdens enkele nor-
male ritten. In de meeste gevallen kan
dan normaal met de auto worden ge-
reden en is slepen niet nodig.
LET OP!
Langdurig rijden met het lampje
aan kan schade aan de motorbedie-
ning veroorzaken. Het kan ook van
invloed zijn op de brandstofzuinig-
heid en de rijprestatie. Als het
lampje knippert, zal de katalysator
vrij snel ernstig defect raken en zal
het motorvermogen afnemen. Raad-
pleeg onmiddellijk uw dealer.WAARSCHUWING!
Een niet goed werkende katalysator,
zoals hierboven beschreven, kan
warmer worden dan een katalysator
die wel goed werkt. Hierdoor kan
brand ontstaan als u langzaam rijdt
of boven brandbare stoffen par-
keert, zoals droge planten of hout of
karton enz. Dit kan de dood of ern-
stig letsel tot gevolg hebben voor de
bestuurder, de passagiers of ande-
ren. 10. Snelheidsmeter
Geeft de rijsnelheid van de auto aan.
11. Vuldopindicatie
De pijl in dit symbool geeft
aan dat de brandstofvul-
klep zich aan de linkerzijde
van de auto bevindt.
12. Brandstofmeter
Wanneer de contactschakelaar in de
stand ON/RUN staat, toont de meter-
naald het brandstofpeil in de tank.
13. Waarschuwingslampje voor het airbagsysteem Nadat de contactschakelaar
in de stand ON/RUN is ge-
zet, gaat dit waarschu-
wingslampje gedurende on-
geveer vier tot zes seconden branden
om de werking ervan te controleren.
Wanneer het lampje niet brandt tij-
dens het starten, blijft branden of gaat
branden tijdens het rijden, moet het
systeem zo snel mogelijk door een er-
kende dealer worden nagekeken.
Raadpleeg "Gordelsystemen" in "Wat
u moet weten voordat u de auto start"
voor meer informatie.
144
Page 151 of 324

14. Waarschuwingslampje remsysteemDit lampje controleert ver-
schillende functies van het
remsysteem, zoals het rem-
vloeistofpeil en het aantrek-
ken van de parkeerrem. Als het waar-
schuwingslampje van het remsysteem
gaat branden, is het mogelijk dat de
handrem is aangetrokken, het vloei-
stofpeil in het remvloeistofreservoir te
laag is of dat zich een probleem voor-
doet in het reservoir van het antiblok-keersysteem.
Als het lampje blijft branden wanneer
de handrem niet is aangetrokken en
het remvloeistofpeil in het reservoir
van de hoofdremcilinder zich ter
hoogte van het full-merkteken be-
vindt, kan er sprake zijn van een sto-
ring in het hydraulisch remcircuit of is
er een probleem met de rembekrach-
tiging gedetecteerd door het antiblok-
keersysteem (ABS) / elektronische
stabiliteitsprogramma (ESC). In dat
geval blijft het lampje branden tot de
oorzaak is verholpen. Als het pro-
bleem verband houdt met de rembe-
krachtiging, zal de ABS-pomp actief zijn tijdens het remmen en voelt u
mogelijk een trilling in het rempedaal.
De dubbel uitgevoerde remcircuits
zorgen voor reserveremcapaciteit als
ergens een storing optreedt in het hy-
draulisch systeem. Als er in één helft
van het dubbele remsysteem een lek
optreedt, geeft het remwaarschu-
wingslampje dit aan; het lampje gaat
branden wanneer het remvloeistofpeil
in de hoofdremcilinder is gedaald be-
neden een bepaald peil.
Het lampje blijft branden tot de oor-
zaak is verholpen. OPMERKING:
Het lampje kan bij het nemen van
een scherpe bocht even knipperen,
doordat dan het vloeistofpeil ver-
andert. Laat onderhoud verrichten
en het remvloeistofpeil controle-ren.
Als het remsysteem defect is, moet een
reparatie direct worden uitgevoerd.
WAARSCHUWING!
Blijven doorrijden terwijl het rode
waarschuwingslampje brandt, is ge-
vaarlijk. Een deel van het remsys-
teem kan defect zijn. De remweg
wordt dan langer. U kunt een aanrij-
ding krijgen. Laat de auto onmid-
dellijk controleren.
Auto’s die met een antiblokkeersys-
teem (ABS) zijn uitgerust, beschikken
ook over elektronische remkrachtver-
deling (EBD). Wanneer EBD uitvalt,
gaat het waarschuwingslampje voor
het remsysteem branden, samen met
het controlelampje voor ABS. Het
ABS-systeem moet dan onmiddellijk
worden gerepareerd.
U kunt de werking van het controle-
lampje voor het remsysteem controle-
ren door de contactschakelaar vanuit
de stand OFF in de stand ON/RUN te
draaien. Het lampje moet dan ca.
twee seconden lang branden. Het
lampje moet vervolgens uitgaan, ten-
zij de handrem is aangetrokken of er
een defect aan het remsysteem wordt
gedetecteerd. Als het lampje niet gaat
145
Page 152 of 324

branden, moet u het systeem door een
erkende dealer laten controleren.
Het lampje gaat ook branden als de
handrem wordt aangetrokken terwijl
de contactschakelaar in de stand ON/
RUN staat. OPMERKING:
Dit lampje geeft dan alleen aan dat
de handrem is aangetrokken. Het
geeft niet aan hoe krachtig de
handrem is aangetrokken.
15. Controlelampje
antiblokkeersysteem (ABS)Dit lampje controleert hetantiblokkeersysteem
(ABS). Het lampje gaat
branden wanneer u de con-
tactschakelaar in de stand ON/RUN
zet en kan daarna nog vier seconden
blijven branden.
Als het ABS-lampje tijdens het rijden
aan blijft of gaat branden, wijst dit
erop dat het ABS-gedeelte van het
remsysteem niet functioneert en dat
onderhoud noodzakelijk is. Het ge-
wone remsysteem zal echter normaal
functioneren, zolang het remwaar-
schuwingslampje niet brandt. Wanneer het ABS-lampje brandt,
moet u het remsysteem zo spoedig
mogelijk laten controleren om weer
voordeel te hebben van de antiblok-
keerremmen. Wanneer het ABS-
lampje niet gaat branden bij het in-
schakelen van het contact, moet het
lampje worden gecontroleerd bij een
erkende dealer.
16. Controlelampje
beveiligingssysteem (voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Dit lampje knippert snel ge-
durende circa 15 seconden,
wanneer het voertuigalarm
wordt ingeschakeld, en
knippert daarna langzaam totdat het
voertuigalarm wordt uitgeschakeld.
17. Controle-/storingslampje
elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) uitgeschakeld (voor bepaaldeuitvoeringen/markten) Dit lampje geeft aan dat de
elektronische stabiliteitsre-
geling (ESC) is uitgescha-keld. 18. Controle-/storingslampje
elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) (voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Het controle-/
storingslampje elektronisch
stabiliteitsprogramma
(ESC) in de instrumenten-
groep gaat branden wanneer de con-
tactschakelaar in de stand ON/RUN
wordt gezet. Wanneer de motor
draait, behoort dit lampje uit te gaan.
Wanneer het ESC-indicatie-/
storingslampje permanent blijft bran-
den terwijl de motor draait, is een
storing gedetecteerd in het ESC-
systeem. Als het lampje blijft branden
nadat er verschillende keren is gestart
en u meerdere kilometers hebt gere-
den met een snelheid boven 48 km/u,
dient u zo snel mogelijk contact op te
nemen met uw erkende dealer om het
probleem te laten opsporen en verhel-pen. OPMERKING:
Het controlelampje elektronisch stabiliteitsprogramma UIT en
het controle-/storingslampje
elektronisch stabiliteitspro-146