Page 169 of 316

167
Uitschakelen/inschakelen
Zonder audiosysteem
Met audiosysteem of touchscreen
De functie kan worden in-
en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
F
U k
unt het systeem in- of uitschakelen door
op deze toets te drukken.
Het verklikkerlampje brandt als het systeem is
uitgeschakeld. De parkeerhulp is uitgeschakeld wanneer de
functie Park Assist bezig is de beschikbare
ruimte van een parkeerplaats te meten.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de Park Assist
.
Beperkingen van de werking
Het parkeerhulpsysteem achter wordt
automatisch uitgeschakeld wanneer
een aanhanger of fietsdrager wordt
aangekoppeld aan een trekhaak, die
overeenkomstig de voorschriften van de
fabrikant is gemonteerd.
In dat geval wordt de omtrek van een
aanhanger weergeven aan de achterzijde
van het beeld van de auto.
-
B
epaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk
niet meer gedetecteerd als ze zich in de
dode hoek van het detectiebereik van de
sensoren bevinden.
-
B
epaalde omgevingsgeluiden, zoals lawaai
afkomstig van voertuigen en machines (bijv.
vrachtwagens, pneumatische boren enz.),
kunnen de sensoren van de auto verstoren.
-
B
epaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
-
O
phopingen van sneeuw of dode bladeren
op de weg kunnen de sensoren van de auto
verstoren.
Aanbevelingen over
onderhoud
Zorg er voor dat de sensoren bij slecht
of winters weer niet bedekt zijn met
modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen
van de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de
sensoren vuil kunnen zijn.
Wassen met een hogedrukreiniger
Houd tijdens het wassen van de auto
het uiteinde van de hogedrukspuit op
minimaal 30
cm van de sensoren.
-
E
en aanrijding aan de voorzijde
of achterzijde van de auto kan de
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet
altijd door het systeem wordt vastgesteld:
afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect
zijn.
-
B
ij zware belading van de bagageruimte kan
de hoek van de auto de afstandsmetingen
verstoren.
-
D
e sensoren kunnen worden beïnvloed
door slechte weersomstandigheden (zware
regenval, dichte mist, sneeuwval, enz.).
6
Rijden
Page 170 of 316

168
Storing
Als er een storing optreedt bij het
inschakelen van de achteruitversnelling,
gaat op het instrumentenpaneel dit
lampje branden, in combinatie met
de weergave van een melding en een
geluidssignaal (kort piepsignaal).
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Visiopark 1
Bij een draaiende motor kunnen met dit
systeem twee weergaven van de directe
omgeving van de auto worden weergegeven op
het touchscreen met behulp van één camera
a c h t e r.In het venster links kan de omgeving op
verschillende manieren worden weergegeven:
-
standaardweergave,
-
180°-weergave,
-
i
ngezoomd beeld
Standaard is de stand AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem de beste
weergave (standaard of ingezoomd) afhankelijk
van de informatie die door de parkeerhulp
wordt doorgegeven.
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk
gewenst moment de weergave wijzigen. De status van de functie wordt niet opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Het scherm wordt in twee vensters opgedeeld:
links wordt de omgeving weergegeven zoals
die door de camera('s) wordt geregistreerd
en rechts wordt een samengesteld beeld van
bovenaf van de directe omgeving van de auto
weergegeven.
De informatie van de parkeerhulpsensoren
wordt ook weergegeven op het beeld van
bovenaf van de auto.
Dit systeem registreert tijdens het
manoeuvreren bij lage snelheid met de camera
achter de omgeving van de auto.
Vanaf de bovenkant van uw auto wordt er,
in realtime en ter wijl de manoeuvre wordt
uitgevoerd, een beeld van de directe omgeving
gereconstrueerd (weergegeven tussen de
blauwe haakjes).
Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid de
obstakels in de buurt van de auto te zien.
Dit beeld verdwijnt automatisch als de auto
langere tijd stilstaat.
Dit systeem dient ter ondersteuning van
de bestuurder die zelf echter altijd attent
moet blijven.
Rijden
Page 171 of 316

169
Activeren
De functie wordt uitgeschakeld:
- Z odra een aanhanger wordt aangekoppeld of een
fietsendrager op de trekhaak wordt gemonteerd
(auto's met een trekhaak die volgens de
voorschriften van de fabrikant is gemonteerd).
-
A
ls de snelheid hoger wordt dan ongeveer
10
km/h.
-
A
ls de achterklep wordt geopend.
-
A
ls uit de achteruitversnelling wordt geschakeld
(het beeld wordt dan nog 7
seconden
weergegeven).
-
A
ls op het rode kruis in de linkerbovenhoek van
het het touchscreen wordt gedrukt.
Controleer regelmatig of de lens van de
camera schoon is.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig
schoon met een zachte, droge doek.
Houd tijdens het wassen van de auto het
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal
30
centimeter van de camera's en sensoren.
Wanneer het submenu wordt weergegeven,
kunt u
een van de vier beeldopties kiezen: "Standaardbeeld".
"180°-beeld".
Het systeem wordt automatisch geactiveerd bij
het inschakelen van de achteruitversnelling, bij
een wagensnelheid lager dan 10
km/h.
Door op deze zone te drukken kunt u
op elk
gewenst moment de weergavemodus kiezen.
Stand AUTO
Standaardbeeld
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer een obstakel zich bevindt ter hoogte van
de rode lijn (minder dan 30
cm van de auto), wordt
dankzij de sensoren in de achterbumper automatisch
overgeschakeld van de weergave van de omgeving
achter de auto (standaard) naar de weergave van het
beeld van bovenaf (ingezoomd) van de auto.
Het gebied achter de auto wordt weergegeven
op het scherm.
De door de camera getoonde beelden
kunnen door het reliëf worden ver vormd.
Bij zonnig weer of onvoldoende
omgevingslicht kunnen er schaduwzones
ontstaan; het beeld is dan donkerder en
minder contrastrijk.
"Ingezoomd beeld".
"Stand AUTO".
6
Rijden
Page 172 of 316

170
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld
van bovenaf van de achterzijde van de auto en
van zijn nabije omgeving te creëren zodat de
obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
Park Assist
Dit systeem biedt actieve parkeerhulp:
het detecteert een parkeerplek en stuurt
ver volgens in de desbetreffende richting om
op deze plek te parkeren ter wijl de bestuurder
de rijrichting controleert, schakelt, accelereert
en remt.
Om de bestuurder te ondersteunen
bij het controleren van de correcte
parkeermanoeuvres, schakelt het systeem
automatisch het display van de Visiopark 1 en
de parkeerhulp in.
Dit systeem is een parkeerhulpsysteem
dat echter nooit de alertheid van de
bestuurder kan vervangen.
De bestuurder moet altijd de controle over
de auto hebben. De bestuurder moet altijd
de omgeving van de auto controleren
alvorens een manoeuvre uit te voeren
en er voor zorgen dat er geen obstakels
worden geraakt.
De blauwe lijnen 1
geven de breedte van
de auto weer met uitgeklapte spiegels; ze
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van
het stuurwiel.
De rode lijn 2
geeft een afstand van 30
cm
vanaf de bumper weer; de twee blauwe lijnen
3
en 4
een afstand van respectievelijk 1
en
2
m e t e r.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave. De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u
met de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in
de gaten houden.
De parkeerhulp achter geeft bovendien
extra informatie over de omgeving van de
auto.
180°-weergave
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave
voertuigen, voetgangers of fietsers zien
aankomen.
Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A , centraal B
en rechts C .
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze te
selecteren in het menu voor het veranderen van de
weergave.
Het systeem voert metingen uit van
beschikbare parkeerplekken en berekent
de afstand tot de obstakels met behulp van
ultrasone sensoren ingebouwd in de voor- en
achterbumpers van de auto.
Rijden
Page 173 of 316

171
Werking
F Verminder de snelheid van de auto tot 30 km/h of lager als u een parkeerplek
nadert.
Functie inschakelen
De functie kan worden
ingeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Als de functie is ingeschakeld, is de
dodehoekbewaking niet actief.
Tot het starten van de inrijdmanoeuvre
of het verlaten van de parkeerplek kunt
u op elk gewenst moment op de pijl in de
linkerbovenhoek van de weergegeven pagina
drukken om de functie uit te schakelen.
Type manoeuvre selecteren
Het systeem biedt ondersteuning bij de
volgende manoeuvres:
A. Parkeren bij inparkeren na fileparkeren.
B. Fileparkeren – uitparkeren
C. Parkeren bij inparkeren na schuin parkeren
Er wordt een selectiepagina voor de manoeuvre
op het touchscreen getoond: standaard is dit
na het aanzetten van het contact de pagina
"Inrijden", anders de pagina "Uitrijden".
F Selecteer het type en de zijde van de manoeuvre
om het zoeken naar een parkeerplek in te
schakelen.
D
e geselecteerde manoeuvre kan op elk gewenst
moment gewijzigd worden, ook wanneer er naar
een beschikbare parkeerplek wordt gezocht.
Ter bevestiging van de selectie gaat
dit lampje branden.
Zoeken naar een parkeerplek
F Zorg dat u tijdens het rijden een afstand van
0,50 tot 1,50 meter tussen de geparkeerde
auto's en uw auto aanhoudt en rijd hierbij
niet harder dan 30
km/h tot het systeem een
beschikbare parkeerplek vindt.
Het zoeken naar een parkeerplek wordt gestopt als
de afstand tussen de geparkeerde auto's en uw auto
kleiner of groter is. De functie wordt automatisch
uitgeschakeld vanaf een rijsnelheid van 50
km/h.
Voor "fileparkeren" moet de parkeerruimte
minimaal gelijk zijn aan de lengte van uw
auto plus 0,60 m.
Voor "haaks parkeren" moet de breedte
van de parkeerruimte minimaal gelijk zijn
aan de breedte van uw auto plus 0,70
m.
Als de funtie Park Assist via het menu
Auto /Rijden van het het touchscreen
uitgeschakeld is, wordt deze automatisch
ingeschakeld zodra het systeem
geactiveerd wordt.
6
Rijden
Page 174 of 316

172
7
Wanneer het systeem een beschikbare
parkeerplek vindt, wordt er "OK" op de
parkeer weergave getoond in combinatie met
een geluidssignaal.
Voorbereiden op de manoeuvre
F Rijd heel langzaam tot het verzoek wordt weergegeven om de auto tot stilstand te
brengen: " Stop de auto " en het "STOP"-
teken in combinatie met een geluidssignaal. F
V
olg de instructies om de manoeuvre voor
te bereiden.
De start van de manoeuvre wordt aangeduid
door de weergave van deze pagina, met de
melding " Manoeuvre wordt uitgevoerd " in
combinatie met een geluidssignaal.
Achteruitrijden wordt aangegeven door de
volgende melding: " Laat het stuur wiel los en
rijd achteruit ".
Visiopark 1 en Park Assist worden automatisch
ingeschakeld, zodat u de directe omgeving van
de auto tijdens de manoeuvre in de gaten kunt
houden.
Tijdens het manoeuvreren
Het systeem neemt de besturing van de auto
over. Het geeft instructies over de rijrichting
bij het starten van het in- of uitrijden van een
parkeer vak (bij fileparkeren) of over alle uit te
voeren manoeuvres bij het haaks op de rijbaan
inparkeren.
De status van de manoeuvre wordt
aangegeven door deze symbolen:
De aanduidingen van de snelheidslimiet tijdens
de manoeuvres worden door deze symbolen
aangegeven:
Deze instructies worden weergegeven als een
symbool in combinatie met een melding:
"Rijd achteruit "
" Rijd vooruit "
Manoeuvre wordt uitgevoerd
(g r o e n).
Manoeuvre geannuleerd of
beëindigd (rood) (de pijlen geven
aan dat de bestuurder de controle
over de auto moet terugnemen).
7
km/h bij het inrijden van een
parkeerplek.
Als de auto is gestopt, verschijnt een
instructiepagina op het scherm.
Rijden
Page 175 of 316

173
5
Tijdens een manoeuvre draait het
stuur wiel snel rond: houd daarom het
stuur wiel niet tegen en steek niet uw
handen tussen de spaken van het
stuur wiel. Let op voor werpen die het
draaien van het stuur wiel kunnen hinderen
(wijde kleding, sjaal, das enz.) – Kans op
letsel!
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden, met name het
tegemoetkomend verkeer.
De bestuurder moet controleren dat geen
object of persoon de voortgang van de
auto kan belemmeren.
De beelden van de camera('s) op het
touchscreen kunnen door het reliëf
worden vervormd.
Bij zonnig weer of onvoldoende
omgevingslicht kunnen er schaduwzones
ontstaan; het beeld is dan donkerder en
minder contrastrijk.
De manoeuvre kan op ieder gewenst moment
definitief worden onderbroken, hetzij door
de bestuurder zelf of automatisch door het
systeem. Onderbreking door de bestuurder:
-
d
e controle over de auto terugnemen,
-
d
e richtingaanwijzers activeren aan de
tegenovergestelde zijde van die van de
manoeuvre,
- l osmaken van de veiligheidsgordel van de
bestuurder,
-
a
fzetten van het contact,
5
km/h bij het verlaten van een
parkeerplek.
Onderbreking door het systeem:
-
b
ij overschrijding van de snelheidslimiet:
7
km/h tijdens inparkeren en 5 km/h bij het
verlaten van de parkeerruimte,
-
a
ctivering van de antispinregeling op een
glad wegdek,
-
o
penen van een portier of de achterklep,
-
a
fslaan van de motor,
-
s
toring in het systeem,
-
n
a 10 manoeuvres om in te parkeren of een
parkeer vak te verlaten (fileparkeren) of na 7
manoeuvres om in te parkeren (haaks op de
rijbaan inparkeren).
Het onderbreken van de manoeuvre schakelt
automatisch de functie uit.
Het symbool van de manoeuvre wordt in het
rood weergegeven in combinatie met de melding
" Manoeuvre geannuleerd " op het touchscreen.
Een melding verzoekt de bestuurder om de
controle over de auto terug te nemen.
De functie wordt na een paar
seconden uitgeschakeld, dit
waarschuwingslampje gaat uit en
de functie keert terug naar de begin
weergave.
Einde van de inparkeer- of de
uitparkeermanoeuvre
De auto stopt zodra de manoeuvre is voltooid.
Het symbool van de manoeuvre wordt in
het rood weergegeven in combinatie met
de melding " Manoeuvre voltooid " op het
touchscreen.
De uitschakeling van de functie
wordt bevestigd door het doven van
dit lampje in combinatie met een
geluidssignaal.
Bij het inrijden van een parkeerplek is het
mogelijk dat de bestuurder de manoeuvre zelf
moet voltooien.
6
Rijden
Page 176 of 316

174
Werkingslimieten
- Het systeem kan een ongeschikte parkeerplek voorstellen (parkeerverbod,
plaats waar werkzaamheden aan het
wegdek worden uitgevoerd, plaats naast een
greppel enz.).
-
H
et systeem kan aangeven dat een plaats is
gevonden, maar vermeldt deze niet vanwege
een vast obstakel aan de tegenoverliggende
zijde van de manoeuvre; de auto kan geen
traject voor het parkeren volgen.
-
H
et systeem is niet ontworpen voor het
uitvoeren van parkeermanoeuvres bij
scherpe bochten.
-
H
et systeem detecteert geen
parkeerplekken die veel groter zijn dan
de auto zelf of die begrensd worden door
obstakels die te laag (trottoirbanden,
drempels enz.) of te dun (bomen, palen,
draadhekken enz.) zijn.
-
B
epaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk
niet meer gedetecteerd als ze zich in de
dode hoek van het detectiebereik van de
sensoren bevinden.
-
B
epaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
-
E
en aanrijding aan de voorzijde
of achterzijde van de auto kan de
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet
altijd door het systeem wordt vastgesteld:
afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect
zijn.
De sensoren en camera('s) van de auto kunnen
negatief worden beïnvloed door:
-
v
erzamelde sneeuw of gevallen bladeren op
het wegdek,
-
sl
echte weersomstandigheden (zware
regenval, dichte mist, sneeuwval),
-
g
eluidsverstoringen door lawaai van
voertuigen en machines (vrachtwagens,
pneumatische boren, enz.).
Gebruik de functie niet onder de volgende
omgevingsomstandigheden:
-
l
angs een zachte berm (greppel, enz.),
kade of een rand van een afgrond,
-
b
ij een glad wegdek (ijzel enz.).
Gebruik de functie niet bij de
aanwezigheid van een van de volgende
storingen:
-
e
en te lage bandenspanning,
-
a
ls een van de bumpers is beschadigd,
-
a
ls een van de camera's defect is.
Onderhoudstips
- Controleer regelmatig of de sensoren en camera's schoon zijn.
Reinig de camera's indien nodig met een zachte en droge doek.
-
H
oud tijdens het wassen van de auto
met een hogedrukreiniger de spuitmond
op minimaal 30
cm van de sensoren en
camera's.
-
Z
org er bij slecht of winters weer voor dat
de sensoren en camera's niet bedekt raken
met modder, ijs of sneeuw.
Gebruik de functie niet bij de aanwezigheid
van een van de volgende wijzigingen:
-
w
anneer voorwerpen worden vervoerd
die langer zijn dan de auto (ladder op de
dakdragers, fietsendrager op de achterklep
e n z .),
-
i
ndien een niet goedgekeurde trekhaak
gemonteerd is,
-
i
ndien sneeuwkettingen gemonteerd zijn,
-
i
ndien een noodreservewiel wordt gebruikt,
-
a
ls andere wielen dan de oorspronkelijke
zijn aangebracht,
-
n
a aanpassing van een of beide bumpers
(aanvullende bescherming enz.),
-
a
ls de sensoren opnieuw gespoten zijn
buiten het PEUGEOT-netwerk,
-
b
ij gebruik van sensoren die niet voor uw
auto zijn goedgekeurd.- Als de bagageruimte zwaar beladen is, kan het aan de achterzijde door veren van de
auto de afstandsmetingen verstoren.
Rijden