Page 81 of 316

79
Instructies
Neem voor een optimale werking van deze
systemen de volgende gebruiksadviezen in
acht:
F
L
et erop dat voor een gelijkmatige
verdeling van de lucht naar het
interieur de uitstroomopening
onder de voorruit, de verschillende
luchtkanalen, ventilatieroosters en
overige uitstroomopeningen alsmede de
ventilatieopening achterin vrij blijven.
F
D
ek de zonnesensor boven in de voorruit
niet af; deze wordt gebruikt voor het
regelen van het airconditioningssysteem.
F
Z
et de airconditioning minstens één tot
twee keer per maand 5
tot 10 minuten
aan om het systeem in per fecte staat te
houden.
F
O
m te voorkomen dat de ruiten beslaan en
de luchtkwaliteit in het interieur achteruit
gaat, dient u
het systeem niet te lang uit
te schakelen en langdurig gebruik van het
luchtrecirculatiesysteem tijdens het rijden
te vermijden.
F
C
ontroleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek vervangen.
Wij raden u
een gecombineerd interieurfilter
aan. Dankzij het toegevoegde speciale
actieve middel draagt het bij tot een
gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van
allergische reacties, onaangename geuren en
vetaanslag).
F
L
aat de airconditioning regelmatig
controleren volgens de aanbevelingen in
het garantie- en onderhoudsboekje, om
het systeem in per fecte staat te houden.
F
G
ebruik de airconditioning niet als deze
niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken
van een aanhanger op een steile helling
bij een hoge buitentemperatuur) kan de
airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld
voor een optimale trekkracht van de motor. Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, zet dan de
ruiten enige tijd open.
Zorg er voor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de
lucht in het interieur goed ver verst wordt.
Het airconditioningssysteem is chloor vrij
en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
Stop & Star t
De verwarmings- en
airconditioningssystemen werken alleen
als de motor draait.
Als u
het thermische comfort in de auto op
het door u
gewenste niveau wilt houden,
kunt u
tijdelijk de functie Stop & Start
uitschakelen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het Stop & Star t -
systeem. Condensvorming door de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein plasje
water onder de auto vormt. Dit is een
normaal verschijnsel.
3
Ergonomie en comfort
Page 82 of 316

80
Plafonnier
Automatisch inschakelen/
uitschakelenLeeslampjes (afhankelijk
van de uitvoering)
Deze kunnen worden in- en
uitgeschakeld met behulp van een
schakelaar.
Bedien bij aangezet contact de
desbetreffende schakelaar.
Ty p e 2
Ty p e 1
(afhankelijk van de uitvoering) Blijft branden, bij aangezet contact.
Gaat branden als een van
de voor- of achterportieren is
geopend.
Permanent uit.
De plafonnier vóór gaat automatisch branden
als de sleutel uit het contact wordt gehaald.
Bij het ontgrendelen van de auto, zodra een
portier wordt geopend of als de auto wordt
gelokaliseerd met de afstandsbediening, gaan
alle plafonniers branden.
De plafonniers gaan geleidelijk uit nadat
het contact is aangezet en nadat de auto is
vergrendeld.
Let op dat u nergens mee tegen de
plafonniers stoot. (Afhankelijk van de uitvoering.)
Voorin: de plafonniers gaan branden
zodra een van de portieren of deuren
(schuifdeur en afhankelijk van de
uitvoering de linker achterdeur of de
achterklep) wordt geopend.
Blijft branden, bij aangezet contact.
2e zitrij: de plafonnier gaat branden
zodra een van de deuren achter
(schuifdeur en afhankelijk van de
uitvoering de linker achterdeur of
de achterklep) wordt geopend.
Permanent uit.
Ergonomie en comfort
Page 83 of 316

81
Lichtschakelaar
Selecteren van de stand
van de hoofdverlichting
Draai aan de ring om het symbool van de gewenste
stand tegenover het merkteken te zetten.
Automatische verlichting/
dagrijverlichting.
Alleen parkeerlichten.
Dimlicht of grootlicht.
Het branden van het desbetreffende verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
Overschakelen van dim- naar grootlicht
In de stand "AUTO" en wanneer de
parkeerlichten zijn ingeschakeld, kan de
bestuurder een grootlichtsignaal geven door
aan de hendel te trekken.
Ring voor de selectie van
de mistverlichting
Mistachterlichten
De mistachterlichten werken als
minimaal de parkeerlichten zijn
ingeschakeld. Wanneer de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (stand "
AUTO"), blijven de
mistachterlichten en het dimlicht branden.
Met mistlampen vóór en
mistachterlichten
De mistlampen vóór werken als
de dimlichten zijn ingeschakeld
(handmatig of in de stand AUTO).
Draai aan de ring:
F
é
én stand naar voren om de mistlampen
vóór in te schakelen,
F
e
en tweede maal naar voren om de
mistachterlichten in te schakelen.
F
e
enmaal naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen,
F
n
ogmaals naar achteren om de mistlampen
vóór uit te schakelen.
Als de verlichting automatisch (stand " AUTO")
wordt uitgeschakeld of als het dimlicht
handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de
mistverlichting en de parkeerlichten branden.
F
D
raai de ring naar achteren om de
mistverlichting uit te schakelen.
De parkeerlichten worden dan ook
uitgeschakeld.
Trek de hendel naar u
toe om over te schakelen
van dim- naar grootlicht en terug.
F
Draai de ring naar voren om de mistachterlichten in te
schakelen en naar achteren om ze uit te schakelen.
4
Verlichting en zicht
Page 84 of 316

82
Als de verlichting ingeschakeld blijft
Als het contact is afgezet, de verlichting
handmatig is ingeschakeld en een van de
voorportieren wordt geopend, klinkt een
geluidssignaal om aan te geven dat de
verlichting nog brandt.
Het geluidssignaal stopt zodra de
verlichting wordt uitgeschakeld.
Als het contact wordt afgezet, wordt
de verlichting gedoofd, maar kunt u de
verlichting altijd weer inschakelen met de
lichtschakelaar.
Reizen naar het buitenland
Wanneer u uw auto gaat gebruiken in een
land waarin het verkeer aan de andere
kant van de weg rijdt, moet de afstelling
van de koplampen worden gewijzigd om te
voorkomen dat tegemoetkomend verkeer
wordt verblind.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij helder of regenachtig weer, zowel
overdag als 's nachts, is het gebruik
van de mistlampen vóór en de
mistachterlichten niet toegestaan. Ze zijn
onder deze omstandigheden namelijk
verblindend voor medeweggebruikers.
Gebruik de mistlampen vóór en de
mistachterlichten uitsluitend bij mist of
sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden
dient u
de mistlampen en het dimlicht
handmatig in te schakelen, omdat de
zonlichtsensor voldoende licht kan
waarnemen.
Zet de mistlampen uit zodra ze niet meer
nodig zijn.
Kijk nooit van dichtbij in de lichtstralen van
de led-koplampen. U kunt daarbij ernstig
oogletsel oplopen.Richtingaanwijzers
(knipperen)
Drie keer knipperen
F Beweeg de schakelaar kort omhoog of omlaag, zonder deze door de
weerstand te drukken. De desbetreffende
richtingaanwijzers zullen drie keer
knipperen.
F
L
inks: beweeg de lichtschakelaar omlaag
voorbij het weerstandspunt.
F
R
echts: beweeg de lichtschakelaar omhoog
voorbij het weerstandspunt.
Verlichting en zicht
Page 85 of 316

83
F Draai de ring in een andere stand. Het
uitschakelen van de functie wordt bevestigd
door een melding.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor
gaat de verlichting branden, wordt
dit pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel in combinatie met
een geluidssignaal en/of een melding.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw voldoende
licht waarneemt, wordt de verlichting niet
automatisch ingeschakeld.
Dek de met de regensensor gecombineerde
lichtsensor, die zich op het dashboard of
aan de bovenzijde van de voorruit achter de
binnenspiegel (afhankelijk van uitrustingsniveau)
bevindt, niet af. De aan de sensor gekoppelde
functies worden dan niet meer bediend.
Dagrijverlichting/
parkeerlichten
Deze verlichting vóór worden automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De verlichting doet dienst als:
-
D
agrijverlichting (lichtschakelaar in de stand
" AUTO " bij voldoende omgevingslicht).
-
P
arkeerlicht (lichtschakelaar in de stand
" AUTO " bij weinig omgevingslicht of in de
stand "Parkeerlichten" of in de stand "Dim-/
grootlicht").
Bij de verlichting overdag hebben de leds
een grotere lichtsterkte.
Parkeerlichten
Automatische verlichting
Met behulp van een zonlichtsensor
schakelen bij onvoldoende omgevingslicht de
kentekenplaatverlichting, de parkeerlichten en
het dimlicht automatisch in. Bij neerslag kan
de verlichting gelijktijdig met het automatisch
inschakelen van de ruitenwissers vóór worden
ingeschakeld.
De verlichting schakelt automatisch uit als
er voldoende omgevingslicht is of nadat de
ruitenwissers zijn uitgeschakeld.
F
D
raai de ring in de stand " AUTO". Het
activeren van de functie wordt bevestigd
door een melding. De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door
het inschakelen van de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer.
F
A
fhankelijk van de uitvoering: duw de
lichtschakelaar binnen één minuut na het
afzetten van het contact omhoog of omlaag
om de parkeerlichten aan de kant van het
verkeer in te schakelen (voorbeeld: rechts
van de weg parkeren: lichtschakelaar
omlaag duwen; parkeerlichten links gaan
branden).
Het inschakelen wordt bevestigd door een
geluidssignaal en het branden van het lampje
van de desbetreffende richtingaanwijzer op het
instrumentenpaneel.
Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de
lichtschakelaar in de middelste stand.
4
Verlichting en zicht
Page 86 of 316

84
Follow me home-verlichting
Handmatig
Inschakelen
F G eef bij afgezet contact eenmaal een
"lichtsignaal" met de lichtschakelaar.
F
G
eef nogmaals een "lichtsignaal" om de
functie uit te schakelen.
Uitschakelen
De handbediende follow me home-verlichting
wordt na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.
Automatisch
Bij een geringe lichtsterkte van de omgeving
gaat na het afzetten van het contact het
dimlicht branden. U kunt de functie in- en
uitschakelen en de tijdsduur van
de follow me home-verlichting
instellen via het configuratiemenu
van de auto.
Automatische
instapverlichting buitenzijde
Als de functie "automatische verlichting" is
geactiveerd, gaan bij een geringe lichtsterkte
van de omgeving na het ontgrendelen van
de auto de parkeerlichten en het dimlicht
automatisch branden.
Het in- en uitschakelen en
de duur van het branden van
de instapverlichting kunnen
worden ingesteld via het
configuratiemenu van de auto.
Grootlichtassistent
Dit systeem schakelt automatisch tussen
dim- en grootlicht, afhankelijk van het
omgevingslicht en de rijomstandigheden, met
behulp van een camera aan de bovenzijde van
de voorruit.
Dit systeem is een hulpsysteem bij het rijden.
De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor
de verlichting van zijn auto en de aanpassing
van de verlichting aan de lichtsterkte van de
omgeving, het zicht en het verkeer en voor
het naleven van de verkeersregels.
Het systeem wordt geactiveerd vanaf
25 km/h.
Als de snelheid lager dan 15
km/h wordt,
werkt de functie niet meer.
Verlichting en zicht
Page 87 of 316

85
Inschakelen/uitschakelen
De functie kan worden in-
en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.Tot de functie is gedeactiveerd gaat de
verlichting over op de stand "automatische
verlichting":
De status van het systeem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen.
Werking
Als de omgeving voldoende is verlicht en/
of als de verkeerssituatie het gebruik van het
grootlicht niet toelaat:
-
d
e dimlichten blijven
ingeschakeld: op het
instrumentenpaneel gaan deze
lampjes branden.
In een zeer donkere omgeving en als de
verkeerssituatie het toelaat: -
h
et grootlicht wordt automatisch
ingeschakeld: op het
instrumentenpaneel gaan deze
lampjes branden.
Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit als
het dichte mist signaleert.
Zodra de auto de mistbank uit rijdt, wordt de
functie automatisch weer ingeschakeld. Dit lampje gaat uit als de functie
wordt uitgeschakeld.
Onderbreken
De bestuurder kan indien nodig op elk moment
zelf de verlichting omschakelen.
F
G
eef een lichtsignaal
om de werking van de
functie te onderbreken; het
verlichtingssysteem wordt
overgeschakeld op de stand
"automatische verlichting":
Geef nogmaals een lichtsignaal om de functie
weer te activeren. -
a
ls de lampjes "AUTO" en "Dimlicht" groen
brandden, zal het systeem overschakelen
op het grootlicht,
-
a
ls de lampjes "AUTO" en "Grootlicht" blauw
brandden, zal het systeem overschakelen
op het dimlicht.
4
Verlichting en zicht
Page 88 of 316

86
Er kunnen storingen in de werking van het
systeem optreden:
-
b
ij slecht zicht (sneeuw, zware
regenval enz.),
-
a
ls het gedeelte van de voorruit voor
de camera vuil, beslagen of bedekt is
(bijvoorbeeld met een sticker),
-
a
ls de verlichting van uw auto wordt
weerkaatst door spiegelende of
reflecterende panelen (bijvoorbeeld
verkeersborden).
Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit
als het dichte mist detecteert.
Het systeem detecteert geen:
-
w
eggebruikers die geen verlichting
voeren, zoals voetgangers,
-
v
oertuigen waar van de verlichting
wordt afgeschermd (bijvoorbeeld door
een vangrail op de snelweg),
-
v
oertuigen die zich aan de top of de
voet van een steile helling, in een
bocht of op een zijweg bevinden.Statische bochtverlichting
Deze functie (indien aanwezig) zorgt er voor
dat tijdens het rijden met dim- of grootlicht
de mistlamp vóór wordt ingeschakeld om de
binnenkant van de bocht extra te verlichten bij
snelheden tot 40
km/h (handig in de stad, op
bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages
e n z .) .
Zonder statische bochtverlichting Met statische bochtverlichting
Inschakelen
De bochtverlichting wordt in de volgende
gevallen ingeschakeld:
-
b
ij het inschakelen van een
richtingaanwijzer,
of
-
a
ls het stuur wiel ver genoeg wordt
verdraaid.
Omstandigheden
waaronder deze verlichting
niet werkt
De verlichting werkt in de volgende gevallen
niet:
-
b
ij een geringe stuuruitslag,
-
b
ij snelheden boven 40 km/h,
-
a
ls de achteruit is ingeschakeld.
Verlichting en zicht