Page 153 of 316
151
Waarschuwings-
resp. verklikkerlampjeWeergaveBijbehorende meldingAanwijzingen
(grijs) "Pauzestand snelheidsregelaar"
Systeem gepauzeerd.
Geen voertuig gedetecteerd.
(grijs) "Pauzestand snelheidsregelaar"
Systeem gepauzeerd.
Er wordt een voertuig gedetecteerd.
(g r o e n) afhankelijk van de geselecteerde
afstand tot de voorligger "Snelheidsregelaar actief"
Functie geactiveerd.
Geen voertuig gedetecteerd.
(g r o e n) afhankelijk van de geselecteerde afstand tot de voorligger "Snelheidsregelaar actief"
Functie geactiveerd.
Er wordt een voertuig gedetecteerd.
of
(g r o e n) "Snelheidsregelaar onderbroken"
Systeem geactiveerd.
De bestuurder heeft tijdelijk de controle over de auto
overgenomen door het gaspedaal in te trappen.
6
Rijden
Page 154 of 316

152
70
70
Waarschuwings-
resp. verklikkerlampjeWeergaveBijbehorende meldingAanwijzingen
(g r o e n) +
(o r a n j e) "Neem de controle over"
De bestuurder moet de controle over de auto
overnemen door gas te geven of te remmen,
afhankelijk van de situatie.
(g r o e n) +
(rood) "Neem de controle over"
Het systeem kan niet voldoende ingrijpen bij een kritische
situatie (noodstop van de voorligger, plotseling invoegen
van een ander voertuig tussen uw auto en uw voorligger).
De bestuurder moet onmiddellijk de controle over de
auto overnemen.
of
(grijs) (o r a n j e)
"Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt"
Het systeem weigert de regeling uit te voeren.
Raadpleeg voor meer informatie Werkingslimieten
.
Met een automatische transmissie
Waarschuwings-
resp. verklikkerlampjeWeergave Bijbehorende meldingAanwijzingen
of
(grijs)/(groen) afhankelijk van de geselecteerde
en de werkelijke afstand tot de voorligger "Regelaar gepauzeerd"
(gedurende enkele seconden)
Het systeem heeft de auto remmend tot stilstand
gebracht en houdt de auto stil.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen om
weer verder te rijden.
De snelheidsregelaar blijft gepauzeerd tot de
bestuurder deze activeert.
Rijden
Page 155 of 316

153
Na het remmend tot stilstand brengen van de
auto zorgt het systeem er voor dat de auto blijft
stilstaan; de snelheidsregelaar wordt onderbroken.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen
om weg te rijden en ver volgens het systeem
heractiveren door toets 2, 3
of 4 in te drukken. Als
de bestuurder geen actie onderneemt nadat de
auto tot stilstand is gekomen, wordt na ongeveer
5
minuten automatisch de elektrische parkeerrem
geactiveerd.
Werkingslimieten
Het systeem werkt uitsluitend binnen de
grenzen van de natuurkundige wetten.
In situaties waarmee het systeem niet kan
omgaan, moet de bestuurder de controle over
de auto overnemen.
Gevallen die niet door de camera worden
gedetecteerd:
-
v
oetgangers, fietsers, dieren.
-
s
tilstaande voertuigen (file, auto met pech,
e n z .), In de volgende situaties moet de bestuurder
de snelheidsregeling onderbreken:
Situaties waarin de bestuurder onmiddellijk
de controle moet overnemen:
-
D
e voorligger remt zeer sterk af.Het systeem mag niet worden gebruikt:
-
A
ls het noodreser vewiel is gemonteerd
(afhankelijk van de uitvoering).
-
T
ijdens slepen of het trekken van een
aanhanger.
-
A
ls lange lading op allesdragers of een
imperiaal wordt vervoerd,
-
A
ls de voorruit is beschadigd ter hoogte van
de camera.
-
B
ij slechte weersomstandigheden.
Wees vooral voorzichtig:
- B ij de aanwezigheid van motor fietsen
en voertuigen die niet midden op de
rijstrook rijden.
-
W
anneer u een tunnel binnenrijdt of
over een brug rijdt.
-
E
r voegt plotseling een voertuig in tussen
uw auto en de voorligger.
-
k
ruisende voertuigen.
-
t
egemoetkomende voertuigen. -
B
ij het rijden op een bochtige weg.
-
B
ij het naderen van een rotonde.
-
B
ij het rijden achter een smal voertuig.
Schakel de snelheidsregelaar weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
6
Rijden
Page 156 of 316

154
Het systeem mag niet worden gebruikt:
- a ls de voorzijde van de auto is
gewijzigd (montage van verstralers,
overspuiten van de voorbumper),
-
b
ij het rijden op een kombaan,
-
o
p een rollenbank,
-
b
ij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.
Matten die niet door PEUGEOT zijn
goedgekeurd kunnen de werking van de
snelheidsregelaar hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten op elkaar.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
r
ijden op bochtige wegen,
-
s
lecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, zware regenval, dichte mist
e n z .),
-
v
erblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
-
d
e camera is bedekt (met modder, ijs,
sneeuw of condens, enz.).
Onder deze omstandigheden werkt het
detectiesysteem mogelijk minder goed.Storing
Als de snelheidsregelaar
storingen vertoont, worden
streepjes weergegeven in plaats
van de ingestelde snelheid van
de snelheidsregelaar.
Als dit lampje gaat branden
in combinatie met een
waarschuwingsmelding en
een geluidssignaal, is er een
storing in het systeem.
De adaptieve snelheidsregelaar wordt
automatisch uitgeschakeld nadat het
gebruik van het noodreser vewiel of een
storing van de buitenste remlichten of de
remlichten van de aanhanger (bij gebruik
van een goedgekeurde trekhaak) is
gedetecteerd.
De adaptieve snelheidsregelaar werkt
zowel overdag als 's nachts, ook bij mist
en matige regen.
Houd echter altijd rekening
met de verkeerssituatie, de
weersomstandigheden en de staat van het
wegdek en pas uw snelheid en afstand tot
uw voorligger daarop aan.
Activeer de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand
tot uw voorligger te blijven rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in
stedelijk gebied met overstekende
voetgangers, bij druk verkeer (behalve
uitvoeringen met de automatische
transmissie EAT8), op bochtige of steile
wegen, op gladde of ondergelopen wegen,
bij sneeuw, als de voorruit is beschadigd
of als de remlichten defect zijn.
In bepaalde gevallen kan het voorkomen
dat de ingestelde snelheid niet kan
worden vastgehouden of zelfs niet wordt
gehaald, zoals bij zware belading of op
een steile helling.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Snelheden opslaan
Met deze functie, die is gekoppeld aan de
snelheidsbegrenzer en de programmeerbare
snelheidsregelaar, kunt u
snelheden opslaan
die ver volgens kunnen worden gebruikt voor
het instellen van de snelheidsbegrenzer en de
snelheidsregelaar.
Rijden
Page 157 of 316

155
Om veiligheidsredenen mogen de
geprogrammeerde snelheden alleen
worden gewijzigd als de auto stilstaat.
To e t s "MEM "
Zie de desbetreffende rubrieken voor meer
informatie over de snelheidsbegrenzer of de
snelheidsregelaar .
Met deze toets kunt u
een opgeslagen snelheid
selecteren om deze te gebruiken voor de
snelheidsbegrenzer of de programmeerbare
snelheidsregelaar.
Wijzigen van een
geprogrammeerde snelheid
Selecteer in het menu Auto/
Rijden van het touchscreen
" Snelkoppelingen " en dan
" Opgeslagen snelheden ".
Active Safety Brake
met Distance Alert
en intelligente
noodremassistentieDit systeem is ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en de
veiligheid te verbeteren.
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden en zich aan de
verkeersregels houden.
Ondanks de aanwezigheid van dit systeem
moet de bestuurder waakzaam blijven.
Het systeem:
-
w
aarschuwt de bestuurder wanneer er een
risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger,
-
v
oorkomt een aanrijding, of beperkt de
zwaarte hier van, door de snelheid van de
auto te verminderen.
Dit rijhulpsysteem heeft drie functies:
-
D
istance Alert (waarschuwing bij een
dreigende aanrijding),
-
I
ntelligente noodremassistentie,
-
A
ctive Safety Brake (automatisch
noodremsysteem).
De auto is voorzien van een camera boven aan
de voorruit. Zodra het systeem een mogelijk obstakel
detecteert, wordt het remcircuit voorbereid
op een automatische remactie. Er kan dan
een zwak geluid hoorbaar zijn en mogelijk
lijkt de auto wat af te remmen.
U kunt voor beide systemen meerdere
snelheden opslaan.
Er zijn standaard al enkele snelheden
opgeslagen.
Uitschakelen/Inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Het systeem kan worden
uit- of ingeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Het uitschakelen van het systeem
wordt gesignaleerd door het
branden van dit lampje, in
combinatie met de weergave van
een melding.
6
Rijden
Page 158 of 316

156
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
Het ESP-systeem mag niet defect zijn.
Het DSC-systeem mag niet uitgeschakeld zijn.
De DSC/ASR-systemen mogen niet
uitgeschakeld zijn.
Alle inzittenden hebben hun veiligheidsgordel
om.
De auto moet met een constante snelheid op
een weinig bochtige weg rijden.Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
s
lecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, zware regenval, dichte mist
e n z .),
-
v
erblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
-
d
e camera is bedekt (met modder, ijs,
sneeuw of is beslagen enz.).
Op uitvoeringen met alleen een camera,
geeft dit bericht aan dat de camera
is afgedekt: " Rijhulpcamera: zicht
beperkt, zie instructieboekje ".
Onder deze omstandigheden werkt het
detectiesysteem mogelijk minder goed. Reinig de voorruit, met name het gedeelte
vóór de camera, regelmatig.
De binnenkant van de voorruit, rondom de
camera, kan ook beslaan. Bij vochtige en
koude weersomstandigheden moet u
de
voorruit regelmatig ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of op
het dak liggen, omdat de detectiecamera
erdoor kan worden afgedekt.
In de volgende gevallen is het raadzaam het
systeem uit te schakelen via het configuratiemenu
van de auto:
-
t
rekken van een aanhanger,
-
a
ls lading op allesdragers of een imperiaal
wordt vervoerd,
-
a
ls sneeuwkettingen zijn gemonteerd,
-
v
oordat de auto met draaiende motor in een
automatische wasstraat wordt gewassen,
-
v
oordat de auto op een rollenbank wordt getest,
-
a
ls de auto met draaiende motor wordt
gesleept,
-
n
a een schok op de voorruit ter hoogte van de
detectiecamera.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als het gebruik van het
noodreservewiel wordt gedetecteerd
(kleinere diameter).
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als een storing van de
rempedaalschakelaar of van minimaal
twee remlichten wordt gedetecteerd. Het kan gebeuren dat waarschuwingen
niet, te laat of op onjuiste momenten
worden gegeven.
Daarom moet u
altijd de controle over uw
auto bewaren zodat u op elk moment kunt
ingrijpen om een aanrijding te voorkomen.
Na een aanrijding wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld. Neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Activeringsdrempel voor de
waarschuwing wijzigen
Deze stand voor de activering van de
waarschuwing is bepalend voor de manier
waarop u
wordt gewaarschuwd voor een
rijdende of stilstaande voorligger, of een
voetganger op uw rijstrook.
Distance Alert
Waarschuwt de bestuurder wanneer er een
risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger of een voetganger op de rijstrook.
Rijden
Page 159 of 316

157
De actuele drempel kan worden
gewijzigd via het configuratiemenu
van de auto.
U kunt een van drie vooraf gedefinieerde
drempels selecteren:
-
" Ver ",
-
" Normaal ",
-
" Dichtbij".
De stand die als laatste gebruikt is, wordt
opgeslagen bij het afzetten van het contact.
Werking
Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde
kans op een aanrijding en de door de bestuurder
geselecteerde stand voor de waarschuwing kunnen
meerdere waarschuwingsniveaus worden geactiveerd
en weergegeven op het instrumentenpaneel.
Daarbij wordt rekening gehouden met de
voertuigdynamiek, de snelheid van uw auto en die
van de voorligger, de weersomstandigheden, de
rijomstandigheden (in een bocht, intrappen van
pedalen enz.) zodat de waarschuwing op het meest
geschikte moment wordt geactiveerd.
Niveau 1 (oranje) : waarschuwing
door middel van visuele signalen
die aangeeft dat de afstand tot de
voorligger zeer klein is.
De melding " Voertuig dichtbij"
wordt weergegeven. Als uw auto een voorligger te snel nadert,
wordt het eerste waarschuwingsniveau
mogelijk niet weergegeven: in dat geval
wordt waarschuwingsniveau 2
direct
weergegeven.
Belangrijk: waarschuwingsniveau 1
wordt
nooit weergegeven voor een stilstaand
obstakel of als de activeringsdrempel
" Dichtbij" is geselecteerd.
Intelligente
noodremassistentie (IBA)
Wanneer de bestuurder wel remt, maar niet
voldoende om een aanrijding te voorkomen,
vult deze functie de remkracht aan voor zover
dit binnen de natuurkundige grenzen mogelijk
is.
Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het
rempedaal intrapt.
Niveau 2 (rood) : waarschuwing door middel
van visuele signalen en geluidssignalen die
aangeeft dat een aanrijding dreigt.
De melding " Remmen!" wordt
weergegeven.
Niveau 3 : in sommige gevallen kan een
voelbare waarschuwing in de vorm van zeer
licht remmen worden gegeven, wat de kans
op een aanrijding bevestigt.
Werking
Het systeem werkt onder de volgende
omstandigheden:
-
D
e rijsnelheid mag niet hoger zijn dan
60
km/h wanneer een voetganger wordt
gedetecteerd.
-
D
e rijsnelheid mag niet hoger zijn dan
80
km/h wanneer een stilstaand voertuig
wordt gedetecteerd.
Active Safety Brake
Deze functie, ook wel automatisch noodremsysteem
genoemd, treedt in werking wanneer de bestuurder,
na de waarschuwingen, niet snel genoeg reageert en
niet remt.
De functie is bedoeld om de snelheid van de aanrijding
te beperken of de frontale aanrijding met de voorligger
te voorkomen wanneer de bestuurder niet ingrijpt.
6
Rijden
Page 160 of 316

158
Als de camera de aanwezigheid
van een voertuig of een voetganger
hebben bevestigd, knippert dit
lampje (gedurende ongeveer
10 seconden) als de functie ingrijpt
op het remsysteem.
Bij auto's met een automatische transmissie
begint de auto weer te rijden nadat deze door
het automatische noodremsysteem tot stilstand
is gebracht. Houd het rempedaal ingetrapt als
u
dit wilt voorkomen.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak kan de motor afslaan als de
auto door het automatische noodremsysteem
tot stilstand wordt gebracht.
De bestuurder kan op elk gewenst moment
de controle over de auto weer overnemen
door een ferme stuurbeweging te maken
en/of het gaspedaal in te trappen.
Als de functie in werking is, kunnen
er lichte trillingen voelbaar zijn in het
rempedaal.
Als de auto volledig tot stilstand is
gekomen, blijven de remmen automatisch
1
tot 2
seconden geactiveerd.
Actief Lane Departure
Warning System
Het systeem detecteert met behulp van een
camera aan de bovenzijde van de voorruit
rijstrookmarkeringen en bermranden van
de weg (afhankelijk van de uitvoering)
en corrigeert de koers van de auto door
de bestuurder te waarschuwen zodra
overschrijding van de rijstrookmarkering of
bermrand (afhankelijk van de uitvoering) dreigt.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen
en autowegen.
Voorwaarden voor de
werking
De snelheid van de auto moet liggen tussen
65 km/h en 180 km/h.
De bestuurder moet beide handen aan het
stuurwiel houden.
De koersafwijking moet plaatsvinden zonder
dat de richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Het ESP-systeem moet ingeschakeld en
storingsvrij zijn.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen. De bestuurder behoudt onder alle
omstandigheden de controle over de auto.
Het systeem assisteert de bestuurder
uitsluitend als de auto ongewild de rijstrook
dreigt te verlaten. Het systeem heeft geen
invloed op de afstand tot de voorligger, de
snelheid en de remwerking.
De bestuurder moet altijd beide handen
aan het stuur wiel houden zodat hij kan
ingrijpen zodra het systeem dit niet
meer kan (bijvoorbeeld wanneer er geen
rijstrookmarkeringen meer op de weg zijn
aangebracht).
Zorg er voor dat u
de verkeersregels in acht
neemt en iedere twee uur een pauze neemt.
Storing
In het geval van een storing in het systeem wordt
u gewaarschuwd door het continu branden van dit
verklikkerlampje, in combinatie met de weergave
van een melding en een geluidssignaal.
Als deze waarschuwingslampjes
gaan branden nadat de motor is
afgezet en weer gestart, raadpleeg
dan altijd het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om
het systeem te laten controleren.
-
D
e rijsnelheid moet liggen tussen 10
en
85
km/h wanneer een bewegend voertuig
wordt gedetecteerd.
Rijden