Page 201 of 308
199
Bovenste zekeringkastje
ZekeringN r.Stroomsterkte (A)Functies
F2 10Verwarmde buitenspiegels.
F3 30Elektrische ruitbediening met eentrapsbediening vóór.
F4 5Automatisch inklapbare buitenspiegels.
F5 30Elektrische ruitbediening met eentrapsbediening achter.
F6 25Stoelverwarmingen vóór.
F7 15Elektrische ruitbediening vóór.
F8 20Audioversterker.
F10 25Panoramadak.
F12 20Schuifdak.
8
Storingen verhelpen
Page 202 of 308
200
Onderste zekeringkastjeZekeringN r.Stroomsterkte (A)Functies
F3 5Voeding aanhanger.
F4 15Claxon.
F5 – F6 20Ruitensproeierpomp voor en achter.
F7 1012V-aansluiting achter.
F8 20Achterruitwisser.
F10 – F11 30Vergrendelen/ontgrendelen van de portieren en de
brandstofvulklep.
F14 5Alarmsysteem, telematica-eenheid.
F27 5Alarm (voorbereiding).
F29 20Audio-/telematicasysteem.
F31 15Radio (montage achteraf).
F32 1512V-aansluiting vóór.
Storingen verhelpen
Page 203 of 308
201
Zekeringen in de
motorruimte
De zekeringkast bevindt zich in de motorruimte
naast de accu.
Toegang tot de zekeringen
F Maak het deksel los.
F V ervang de zekering.
F
S
luit na het ver vangen van de zekering
zorgvuldig het deksel voor een goede
afdichting van de zekeringkast. Zekering
N r.
Stroomsterkte (A)Functies
F15 10Mistlamp linksvoor.
F16 10Mistlamp rechtsvoor.
F18 10Grootlicht rechts.
F19 10Grootlicht links.
F29 40Ruitenwissers (vóór).
8
Storingen verhelpen
Page 204 of 308

202
12V- ac c u
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu
voor het starten van de motor met behulp van
startkabels en voor het laden van een lege
accu.
12V-loodaccu
Accu's bevatten giftige stoffen zoals
zwavelzuur en lood.
Ze moeten worden ver werkt conform
de regelgeving en mogen in geen geval
met het huishoudelijke afval worden
weggegooid.
Lever lege batterijen en accu's in bij
een speciaal afvalstoffendepot.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat u
handelingen aan de accu uitvoert.
Voer ingrepen aan de accu uitsluitend
uit in een goed geventileerde ruimte, ver
van open vuur of vonken veroorzakende
bronnen, om elk risico van brand- of
explosiegevaar uit te sluiten.
Was uw handen als de werkzaamheden
beëindigd zijn.
Toegang tot de accu
De accu bevindt zich onder de motorkap.
Voor toegang tot de (+) klem:
F o ntgrendel de motorkap met de
ontgrendelingshendel in het interieur en maak
aan de buitenzijde de veiligheidshaak los,
F
o
pen de motorkap en plaats de
motorkapsteun onder de motorkap om hem
geopend te houden.
(+) Pluspool.
Deze is voorzien van een aansluiting met
snelkoppeling.
(-) Minpool.
De (-) minpool van de accu is niet bereikbaar,
gebruik de motorsteun.
Starten van de motor met
een hulpaccu en startkabels
Als de accu van uw auto ontladen is, kan
de motor worden gestart met een hulpaccu
(externe accu of een accu van een andere
auto) en startkabels of een startbooster. Start de motor nooit door een acculader
aan te sluiten.
Gebruik nooit een startbooster van 24V
o f h o g e r.
Controleer eerst of de hulpaccu een
nominale spanning van 12V en een
capaciteit minimaal gelijk aan die van de
ontladen accu heeft.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers
(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting
enz.) van beide auto's uit.
Zorg er voor dat de startkabels zich niet
in de buurt van bewegende delen van
de motor (ventilator, aandrijfriemen enz.)
bevinden.
Maak de (+) klem niet los bij draaiende
motor.
F
B
eweeg, indien uw auto hiermee is
uitgerust, het kunststof kapje van de
pluspool (+) omhoog.
Storingen verhelpen
Page 205 of 308

203
F Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van de ontladen accu A (bij het gebogen
metalen gedeelte) en ver volgens op de
pluspool (+) van de hulpaccu B of de
startbooster.
F
S
luit de groene of zwarte kabel aan op
de minpool (-) van de hulpaccu B of de
startbooster (of op een massapunt van de
auto met de hulpaccu).
F
S
luit het andere uiteinde van de groene of
zwarte kabel aan op het massapunt C van
de auto met de lege accu.
F
S
tart de motor van de auto met de hulpaccu
en laat deze gedurende enkele minuten
draaien.
F
S
tel de startmotor van de auto met de lege
accu in werking en laat de motor draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het
contact af en wacht even alvorens een nieuwe
poging te doen.
F
W
acht tot de motor stationair draait en neem
dan de kabels in omgekeerde volgorde los.
F
B
reng, indien uw auto hiermee is uitgerust,
het kunststof kapje aan op de pluspool (+).
F
L
aat de motor minimaal 30 minuten draaien,
rijdend of stilstaand, om het laadniveau van
de accu op een correct peil te krijgen. Een aantal functies, waaronder het Stop &
Start-systeem, is niet beschikbaar als de
laadtoestand van de accu onvoldoende is.
De accu opladen met een
acculader
Voor een optimale levensduur van de accu
is het noodzakelijk om het laadniveau van de
accu op een voldoende peil te houden.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn
om de accu op te laden:
-
A
ls u meestal korte ritten maakt.
-
v
oordat de auto meerdere weken niet wordt
gebruikt.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als u zelf de accu van uw auto gaat
opladen, gebruik dan uitsluitend een lader
die geschikt is voor loodaccu's en die een
nominale spanning van 12V heeft.
Volg de aanwijzingen van de fabrikant van
de acculader.
Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde
polen. De accu hoeft niet te worden
losgekoppeld.
F
Z
et het contact uit.
F
S
chakel alle stroomverbruikers uit
(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting
e n z .) .
F
S
chakel om gevaarlijke vonken te
voorkomen de lader B uit alvorens de
kabels op de accu aan te sluiten.
F
C
ontroleer of de kabels van de lader in
goede staat zijn.
F
B
eweeg het kunststof kapje van de pluspool
(+) omhoog (indien aanwezig).
F
S
luit de kabels van de lader B als volgt aan:
-
D
e rode pluskabel (+) op de pluspool (+)
van de accu A ,
-
d
e zwarte minkabel (-) op het massapunt
C van de auto.
F
Z
et na afloop van het laden eerst acculader
B uit voordat u de kabels loskoppelt van
accu A .
8
Storingen verhelpen
Page 206 of 308

204
Probeer nooit om een bevroren accu te
laden – Kans op explosie!
Als de accu bevroren is geweest, laat
deze dan door het CITROËN-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats
controleren op beschadigingen van de
inwendige delen en op scheuren in de
behuizing (kans op lekkage van giftig en
corrosief zuur). Als deze sticker is aangebracht, mag
uitsluitend een 12V-lader worden gebruikt.
Anders kan de elektrische uitrusting
van het Stop & Start-systeem ernstig
beschadigd raken.
Loskoppelen van de accu
Als u de auto gedurende langere tijd niet
gaat gebruiken, koppel dan de accu los. Op
deze manier blijft het laadniveau van de accu
voldoende om de motor weer te starten.Voer de volgende handelingen uit alvorens de
accu los te koppelen:
F
sl
uit alle te openen carrosseriedelen
(portieren, achterklep, ruiten, zonnedak);
F
s
chakel alle stroomverbruikers (autoradio,
ruitenwissers, verlichting, enz.) uit;
F
z
et het contact uit en wacht vier minuten.
U hoeft slechts de klem van de pluspool (+) los
te nemen.
Accupoolklem met snelsluiting
Loskoppelen van de plusklem (+)
F
T
rek de hendel A zo ver mogelijk omhoog
om de accupoolklem B te ontgrendelen.
F
B
eweeg de accupoolklem B omhoog om
hem te verwijderen. Aansluiten van de pluspool (+)
F
T
rek de hendel A zo ver mogelijk omhoog.
F P laats de geopende accupoolklem B op de
pluspool ( +).
F
D
ruk op de accupoolklem B tot hij stuit.
F
B
eweeg hendel A omlaag om accupoolklem
B te vergrendelen.
De hendel tijdens het vergrendelen niet
forceren omdat de klem dan mogelijk
verkeerd zit; start de procedure opnieuw.
Na het weer aansluiten van de
accukabels
Na opnieuw aansluiten van de accu moet u
het contact aanzetten en ver volgens 1 minuut
wachten alvorens de motor te starten, om de
elektronische systemen te initialiseren.
Storingen verhelpen
Page 207 of 308

205
Bij auto's met rechtse besturing moet
wanneer de kilometerteller de 60 km heeft
bereikt ongeveer 15 minuten worden
gewacht, voordat de motor wordt gestart.
Mochten er zich na deze handeling kleine
storingen blijven voordoen, raadpleeg dan het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het
zelf opnieuw initialiseren van de elektronische
systemen zoals:
-
d
e sleutel met afstandsbediening of de
elektronische sleutel (afhankelijk van de
uitvoering),
-
h
et schuifdak en het elektrische
zonnescherm,
-
d
e elektrische ruitbediening,
-
d
e datum en de tijd,
-
de
voorkeuzezenders.
Tijdens de rit die volgt op het de eerste
keer starten van de motor, werkt het Stop
& Start-systeem mogelijk niet.
In dat geval werkt het systeem pas
weer als de auto gedurende een
bepaalde periode, die afhankelijk is
van de omgevingstemperatuur en de
laadtoestand van de accu (maximaal 8
uur), niet is gebruikt.Slepen
U kunt de auto laten slepen door een andere
auto of een andere auto slepen met behulp van
het sleepoog.
Toegang tot het gereedschap
De gereedschappen bevinden zich in de
bagageruimte. Afhankelijk van de uitvoering
bevinden deze zich onder de vloer of achter
het ver wijderbare rooster van het rechter
compartiment.
Toegang:
F
o
pen de achterklep,
F
t
il, afhankelijk van de uitvoering, de
vloerplaat omhoog met de greep, ver wijder
deze en verwijder de bekleding
F
o
f open het ver wijderbare rooster aan de
rechterkant door aan de bovenkant eraan te
trekken.
Beschikbaar gereedschap
1. Platte schroevendraaier
Biedt de mogelijkheid om het afdekplaatje
op de voor- of achterbumper te openen
om het ver wijderbare sleepoog 1 erin te
draaien.
2. Afneembaar sleepoog.
Slepen van uw auto
F Maak op de voorbumper vanaf de
onderkant het afdekplaatje los met de platte
schroevendraaier 1 .
F
D
raai het sleepoog 2 erin totdat het volledig
vast zit.
F
Be
vestig de sleepstang.
8
Storingen verhelpen
Page 208 of 308

206
Algemene aanwijzingen
Volg de huidige wetgeving in uw land op.
Controleer of het gewicht van de
trekkende auto hoger is dan van de auto
die wordt gesleept.
Er moet iemand achter het stuur wiel van
de gesleepte auto blijven zitten. Deze
persoon moet beschikken over een geldig
rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de
grond altijd een goedgekeurde sleepstang;
touwen en riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto moet
voorzichtig wegrijden.
Als de auto wordt gesleept met
uitgeschakelde motor, werken ook de rem-
en stuurbekrachtiging niet.
Schakel in de volgende gevallen een
professioneel bergingsbedrijf in:
-
a
ls de auto is gestrand op een
autosnelweg of autoweg,
-
b
ij auto's met vier wielaandrijving,
-
a
ls het niet mogelijk is de
versnellingsbak in de neutraalstand te
zetten, het stuurslot te ontgrendelen of
de parkeerrem los te zetten,
-
b
ij takelen met slechts twee wielen op
de grond,
-
b
ij het ontbreken van een
goedgekeurde sleepstang.
Als dit voorschrift niet wordt opgevolgd,
kunnen bepaalde onderdelen
(remsysteem, transmissie enz.)
beschadigd raken en werkt de
rembekrachtiger na het starten van de
motor mogelijk niet meer.
F
O
ntgrendel de stuurinrichting en zet de
parkeerrem vrij.
F
S
chakel de alarmknipperlichten van de twee
auto's in.
F
R
ijd voorzichtig weg en houd zowel de
snelheid als de af te leggen afstand
beperkt.
Slepen van een andere auto
F Maak op de achterbumper vanaf de onderkant het afdekplaatje los met de platte
schroevendraaier 1 .
F
D
raai het sleepoog 2 erin totdat het volledig
vast zit.
F
Be
vestig de sleepstang.
F
S
chakel de alarmknipperlichten van de twee
auto's in.
F
R
ijd voorzichtig weg en houd zowel de
snelheid als de af te leggen afstand
beperkt.
F
Z
et bij een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand.
F
Z
et bij een automatische transmissie de
selectiehendel in de stand N .
Storingen verhelpen