Page 97 of 308

95
F Selecteer in het menu Rijden/Auto menu van het touchscreen
het tabblad " Rijfuncties" en
dan " Antispinregeling ".
of afhankelijk van de uitvoering, F
Z
et de knop " Grip control" in
deze stand.
Storing
Als dit verklikkerlampje brandt, in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding, wijst dit op een
storing in het systeem.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren door het CITROËN-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats. ASR/DSC
Deze systemen zorgen voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder
mag zich echter nooit laten verleiden tot
het nemen van meer risico's of te hard
rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen
leiden (regen, sneeuw, ijzel) wordt de
kans dat de wielen hun grip verliezen
groter. Het is voor uw veiligheid dus van
het grootste belang dat de systemen
altijd ingeschakeld zijn, zeker als de
omstandigheden gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de fabrikant met
betrekking tot de wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsysteem,
elektronische onderdelen alsmede van
de montageprocedures die door het
CITROËN-netwerk worden toegepast.
Voor een doeltreffende werking van deze
systemen onder winterse omstandigheden
is het noodzakelijk de auto te voorzien van
winterbanden voor en achter die er voor
zorgen dat de wegligging zo neutraal
mogelijk is.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Grip control
Specifieke en gepatenteerde antispinregeling
voor betere tractie (grip) op ondergronden met
sneeuw, modder en zand.
Dit systeem werkt in elke situatie optimaal en
zorgt er voor dat u ook onder omstandigheden
met weinig grip uw weg kunt ver volgen.
Het gaspedaal dient voldoende te worden
ingetrapt om het systeem optimaal gebruik
te laten maken van het motor vermogen. De
elektronica zorgt zelf voor de juiste instellingen.
Met een draaiknop met vijf standen kunt u de
stand selecteren die het meest geschikt is voor
de rijomstandigheden die u tegenkomt.
Afhankelijk van de gekozen stand gaat een
lampje branden ter bevestiging van uw keuze.
In combinatie met de Peak Mountain Snow
Flake vierseizoenenbanden biedt dit systeem
een optimaal compromis tussen veiligheid,
grip en tractie. Deze banden leveren zowel 's
zomers als 's winters uitstekende prestaties.
5
Veiligheid
Page 98 of 308

96
Normaal (ESP)
Dit is de stand voor situaties waarin weinig
wielslip optreedt, gebaseerd op de meest
voorkomende omstandigheden tijdens het
rijden.F
Z
et de draaiknop in deze
stand.
Telkens wanneer u het contact uitschakelt,
neemt het systeem automatisch deze
stand aan.
Sneeuw
In deze stand past het systeem bij het
wegrijden de regeling aan op de hoeveelheid
grip die elk voor wiel op dat moment heeft.
(regeling actief tot 80 km/h)
F
Z
et de draaiknop in deze
stand.
Off-road (modder, nat
gras,
...)
In deze stand wordt bij het wegrijden veel
wielslip toegestaan bij het wiel met de minste
grip, zodat de modder van de band wordt
ver wijderd en het wiel ver volgens weer grip
krijgt. Tegelijkertijd wordt zo veel mogelijk
koppel naar het wiel met de meeste grip
overgebracht.
Tijdens het optrekken verdeelt het systeem de
wielslip zodanig dat de handelingen van de
bestuurder zo veel mogelijk effect hebben.
(regeling actief tot 50
km/h)
F
Z
et de draaiknop in deze
stand.
Zand
In deze stand is het gelijktijdig licht doorslippen
van de aangedreven wielen toegestaan, zodat
de auto vooruit komt en het risico van ingraven
wordt beperkt.
(regeling actief tot 120
km/h)
F
Z
et de draaiknop in deze
stand.
Activeer op zand geen andere standen
omdat de kans bestaat dat de auto vast
komt te zitten. U kunt het ASR-systeem
uitschakelen door de
draaiknop in de stand "
OFF"
te draaien.
Het ASR-systeem grijpt dan niet meer
in op de werking van de motor en het
remsysteem als de auto uit de koers raakt.
Dit systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld vanaf 50 km/h of als het
contact opnieuw wordt aangezet.
Rijadviezen
Uw auto is hoofdzakelijk ontworpen voor
het gebruik op verharde wegen, maar u
kunt er ook mee uit de voeten op minder
goed begaanbare wegen.
Uw auto is echter geen terreinauto,
en is niet ontworpen voor de volgende
omstandigheden:
- h et rijden op terreinen die de
onderzijde van de auto zouden kunnen
beschadigen of waarop onderdelen
(brandstofleiding, brandstofkoeler, ...)
geraakt zouden kunnen worden door
stenen of andere objecten,
-
h
et rijden op terrein met steile
hellingen en weinig grip,
-
h
et door waden van beekjes en
stroompjes, enz.
Veiligheid
Page 99 of 308

97
Hill Descent Assist
Hulpsysteem bij het afdalen van een helling op
onverhard wegdek (gravel, modder enz.) of bij
het afdalen van een steile helling.
Dit systeem beperkt de kans op wegglijden van
de auto en de kans dat de auto te veel vaart
maakt tijdens het voorruit of achteruit afdalen.
Bij het afdalen van een helling assisteert dit
systeem de bestuurder, afhankelijk van de
ingeschakelde versnelling, bij het wegrijden
en constant houden van de snelheid door
geleidelijk de remdruk te verminderen.Het systeem werkt alleen bij hellingen van
meer dan 5%.
Het systeem kan worden gebruikt met de
versnellingsbak in de neutraalstand.
Het is echter raadzaam een voor de
wagensnelheid geschikte versnelling in te
schakelen om te voorkomen dat de motor
afslaat.
Bij een automatische transmissie kan het
systeem worden gebruikt als de stand N ,
D of R is geselecteerd.
Als het systeem in werking treedt,
wordt het Active Safety Brake-systeem
automatisch uitgeschakeld. Het systeem is niet langer beschikbaar
als de snelheid van de auto hoger is dan
50
km/h.
Werking
Inschakelen
Het systeem is standaard niet geselecteerd.
De status van het systeem wordt niet
opgeslagen bij het afzetten van het contact.
De bestuurder kan het systeem bij draaiende
motor selecteren, bij stilstaande auto of tot een
snelheid van ongeveer 50
km/h.
F
S
nelheid lager dan 50 km/h:
houd deze toets ingedrukt tot
het lampje gaat branden om
het systeem te selecteren;
dit verklikkerlampje gaat
grijs branden op het
instrumentenpaneel.
Het systeem wordt actief bij een snelheid lager
dan 30
km/h. F
Z
odra de afdaling begint, kunt u het
gaspedaal en het rempedaal loslaten. Het
systeem regelt de snelheid:
Wanneer u stilstaat in een afdaling en u
het gaspedaal en het rempedaal loslaat,
vermindert het systeem de remdruk om de auto
geleidelijk in beweging te brengen.
De remlichten gaan automatisch branden als
het systeem in werking is.
Als de wagensnelheid hoger wordt dan
30 km/h, wordt de regeling automatisch
onderbroken. Het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel brandt dan weer grijs,
maar het lampje van de toets blijft branden.
De regeling wordt automatisch her vat als de
wagensnelheid weer lager is dan 30
km/h en
aan de voor waarden met betrekking tot het
hellingspercentage en het loslaten van de
pedalen wordt voldaan.
U kunt op elk gewenst moment het gaspedaal
of het rempedaal weer intrappen. -
a
ls de 1e of 2e versnelling is
ingeschakeld, wordt de snelheid
verminderd en knippert het
verklikkerlampje snel,
- a ls de versnellingsbak in de
neutraalstand staat of het
koppelingspedaal is ingetrapt,
wordt de snelheid verminderd
en knippert het verklikkerlampje
langzaam. In dat geval is de
constante snelheid waarmee
wordt afgedaald lager.
5
Veiligheid
Page 100 of 308

98
Uitschakelen
Storing
Bij een storing in het systeem gaat
dit verklikkerlampje branden in
combinatie met een melding op het
instrumentenpaneel.
F Houd deze toets ingedrukt tot het lampje uitgaat; het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat uit.
Als de wagensnelheid hoger wordt dan 70
km/h,
wordt het systeem automatisch gedeactiveerd;
het lampje van de toets gaat uit.
Laat uw auto controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners er voor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.
Vast maken
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F H oud de gordel vast ter wijl deze zich oprolt.
Hoogteverstelling
F Knijp de knop A in en schuif deze in de gewenste stand om het bevestigingspunt in
hoogte te verstellen.
Veiligheid
Page 101 of 308

99
Veiligheidsgordels achter
Vast maken
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F G eleid de gordel tijdens het oprollen.
Veiligheidsgordels, midden
achter
De veiligheidsgordel voor de middelste
zitplaats achterin is in de achterkant van het
dak ingebouwd.
Omdoen
F Trek aan de riem en steek de gesp A in de linker gordelsluiting.
F
S
teek gesp B in de rechter gordelsluiting.
F
C
ontroleer of beide gespen goed zijn
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken en opbergen
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting B en ver volgens op de knop van de
gordelsluiting
A.
F
G
eleid de riem bij het oprollen en beweeg gesp
B en daarna gesp A naar de magneet van het
bevestigingspunt in de hemelbekleding.
Iedere zitplaats achter heeft een
veiligheidsgordel met drie bevestigingspunten
en een oprolautomaat.
De buitenste zitplaatsen zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Waarschuwingen losgemaakte/
niet vastgemaakte
veiligheidsgordel(s)
A. Waarschuwingslampje veiligheidsgordels
voor en achter losgemaakt /niet
vastgemaakt.
1. Pictogram veiligheidsgordel linksvoor.
2. Pictogram veiligheidsgordel rechtsvoor.
3. Pictogram veiligheidsgordel rechtsachter.
4. Pictogram veiligheidsgordel midden
a c h t e r.
5. Pictogram veiligheidsgordel linksachter.
Als de rijsnelheid hoger is dan 20
km/h,
knippert het pictogram gedurende twee
minuten in combinatie met een geluidssignaal.
Na deze twee minuten blijft (blijven) het (de)
desbetreffende pictogram(men) branden
tot de bestuurder, voorpassagier en/of
achterpassagier zijn gordel vastmaakt.
5
Veiligheid
Page 102 of 308
100
Waarschuwingslampje(s)
veiligheidsgordels vóór
Bij het aanzetten van het contact gaat
het waarschuwingslampje A op het
instrumentenpaneel en het desbetreffende
pictogram (1 of 2) op het display van de
veiligheidsgordels en airbag vóór rood branden
als de bestuurder en/of de voorpassagier zijn
gordel niet heeft vastgemaakt of weer heeft
losgemaakt.
Pictogram(men)
veiligheidsgordels achter
Als een achterpassagier zijn veiligheidsgordel
losmaakt, verschijnen deze pictogrammen
( 3 tot 5 ) in het rood op het display van de
veiligheidsgordels en airbag vóór.
Veiligheid
Page 103 of 308

101
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Zorg er voor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Wissel de gespen van de veiligheidsgordels
onderling niet om; de gordels zijn dan niet
voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die er voor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van een
automatische blokkeerinrichting die in werking
treedt bij een aanrijding, een noodstop of
het over de kop slaan van de auto. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door stevig
aan de riem te trekken en deze weer los te
laten, zodat de riem weer een stukje wordt
opgerold.Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
d
ient deze strak om het lichaam te worden
gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging naar
voren worden getrokken, zonder dat de
gordel gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
-
m
ag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, om te garanderen dat de
werkzaamheden volgens de voorschriften
worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar
bij het CITROËN-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold. Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12
jaar of kleiner dan
1,50
m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over kinderzitjes .
Veiligheidsadviezen
In het geval van een aanrijding
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding ,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het afgaan van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
5
Veiligheid
Page 104 of 308

102
Airbags
Algemeen
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
inzittenden (uitgezonderd de passagier op de
middelste zitplaats achterin) zo goed mogelijk
te beschermen tegen de gevolgen van een
ernstige aanrijding. De airbags vormen een
aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels
met spankrachtbegrenzers (uitgezonderd de
veiligheidsgordel van de middelste zitplaats
ac hte r i n).
Bij een aanrijding registreren en analyseren de
elektronische schoksensoren de frontale en
zijdelingse krachten waaraan de detectiezones
voor een aanrijding worden blootgesteld:
-
b
ij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de auto
(uitgezonderd de middelste passagier achter)
te helpen beschermen. Direct na de aanrijding
ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het
zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de
auto eventueel kunnen verlaten,
-
b
ij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen
waarbij de auto over de kop slaat, treden de
airbags niet in werking. De veiligheidsgordels
helpen u in deze situaties voldoende te
beschermen.
De airbags werken alleen als het
contact is ingeschakeld.
De airbags werken slechts één keer.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend ongeval),
worden de airbags niet meer opgeblazen.
Detectiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij. Het activeren van een airbag gaat gepaard
met wat rook en geluid, als gevolg van de
activering van de pyrotechnische lading
die in het systeem is geïntegreerd.
Deze rook is niet schadelijk, maar kan
irriterend zijn voor personen die hier
gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan van een airbag
wordt geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuur wiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Veiligheid