Page 137 of 308

135
Om er zeker van te zijn dat de informatie
over snelheidslimieten afkomstig van
het navigatiesysteem actueel is, dienen
de kaartgegevens geregeld te worden
geüpdatet.
Weergave op het instrumentenpaneel
Head-up display
1.Weergave van de snelheidslimiet.
Weergave van de snelheid
Het systeem is ingeschakeld maar ontvangt
geen informatie over de snelheidslimiet.
Zodra er informatie over de snelheidslimiet
wordt ontvangen, geeft het systeem de waarde
w e e r.
De bestuurder kan, als hij dat wil, zijn snelheid
aanpassen op basis van de door het systeem
geleverde gegevens.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu van de auto.
Zonder audiosysteem
F In het menu " RIJHULP" op het display
van het instrumentenpaneel, inschakelen/
uitschakelen " ADVIESSNELH ".
(snelheidslimietherkenning).
Met audiosysteem
F Activeer of deactiveer in het menu " Persoonlijke instelling
– configuratie " de functie
" Snelheidsadviezen ".
Op het touchscreen
F Selecteer in het Rijden/
Auto menu het tabblad
" Voertuiginstellingen " en
dan " Beveiliging " en activeer/
deactiveer " Weergave van de
adviessnelheid. ".
Weergave van de informatie
De informatie met betrekking tot de
snelheidslimietherkenning wordt weergegeven
na de gegevens van de boordcomputer op het
LCD-instrumentenpaneel.
Om deze informatie weer te geven:
F
D
ruk op deze knop aan het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar .
6
Rijden
Page 138 of 308

136
Grenzen van het systeem
De regelgeving met betrekking tot
snelheidslimieten verschilt per land.
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen
van kracht kunnen zijn:
-
s
lecht weer (regen, sneeuw),
-
luchtvervuiling,
-
t
rekken van een aanhanger, caravan,
-
r
ijden met een noodreser vewiel of
sneeuwkettingen,
-
r
ijden met een band die met een
bandenreparatieset is gerepareerd,
-
b
eginnende bestuurders enz.
F
O
f druk op de rolknop op het stuurwiel
(volgens uitvoering).
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
s
lecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, regen, mist),
-
g
edeelte van de voorruit vóór de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een
s t i c ke r,
Opslaan van de ingestelde
snelheid
Deze geheugenfunctie vormt een
aanvulling op de weergave van de
Snelheidslimietherkenning .
Zie de desbetreffende rubrieken
voor meer informatie over de
snelheidsbegrenzer of de
snelheidsregelaar .
Stuurkolomschakelaars
Weergave op het instrumentenpaneel
Head-up-display
De bestuurder kan er voor kiezen de ingestelde
snelheid af te stemmen op de voorgestelde
snelheidslimiet door op de knop te drukken
voor het opslaan van de waarde voor de
snelheidsbegrenzer en de snelheidsregelaar.
Deze snelheid ver vangt dan de ingestelde
snelheid voor de snelheidsbegrenzer en/of de
snelheidsregelaar. 1.
Selecteren van de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar.
2. Opslaan van de ingestelde snelheid.
-
s
toring van de camera,
-
v
erouderde of onjuiste kaartgegevens,
-
a
fgeschermde of onleesbare borden (door
andere voertuigen, vegetatie, sneeuw),
-
s
nelheidslimietborden die niet aan de norm
voldoen, of die beschadigd of ver vormd zijn.
Rijden
Page 139 of 308

137
Opslaan van de snelheid
3.Weergave van de snelheidslimiet.
4. Opslaan van de snelheid.
5. Actuele rijsnelheid.
6. Actuele ingestelde snelheid.
F
S
chakel de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar in.
De informatie over de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar wordt weergegeven.
Als er een verschil van minder dan
10
km/h is tussen de snelheidsinstelling
en de door het herkenningssysteem
weergegeven snelheid, dan wordt het
MEM -symbool niet weergegeven.
Als een verkeersbord wordt gedetecteerd, toont
het systeem de snelheidslimiet en een melding
waarin u wordt gevraagd of u deze limiet als
nieuwe ingestelde snelheid wenst op te slaan.
De letters "
MEM" knipperen enkele seconden
op het display. F
Druk eerst op deze toets om de
voorgestelde snelheidslimiet te
kunnen opslaan.
Via een bericht wordt u gevraagd een tweede
keer op de toets te drukken om uw verzoek te
bevestigen.
F
Druk nogmaals op deze toets
om deze nieuwe ingestelde
snelheid te bevestigen en op te
slaan.
Het display keert na enige tijd terug naar de
vorige weergave.
Snelheidsbegrenzer
Dit systeem voorkomt dat de auto
de door de bestuurder ingestelde
maximumsnelheid overschrijdt. De ingestelde snelheid moet minimaal 30
km/h
bedragen.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van
het contact opgeslagen in het geheugen.
De snelheidsbegrenzer is niet meer dan
een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat
de snelheidslimiet altijd gerespecteerd
moet worden en dat de bestuurder altijd
waakzaam moet blijven.
Stuurkolomschakelaars
1.Selecteren van de snelheidsbegrenzer.
2. Verlagen van de ingestelde snelheid.
3. Verhogen van de ingestelde snelheid.
4. Inschakelen/onderbreken van de
snelheidsbegrenzer.
5.
Afhankelijk van de uitvoering:
Weergeven van de opgeslagen snelheden of
programmeren van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig
worden ingeschakeld .
6
Rijden
Page 140 of 308

138
Weergave op het display
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken
voor meer informatie over het opslaan van
snelheden of de snelheidslimietherkenning .
Head-up-display
8.Ingestelde snelheid.
9. De door de snelheidslimietherkenning
weergegeven snelheid.
Inschakelen
F Als de ingestelde snelheid (laatste in het
systeem opgeslagen snelheid) de door u
gewenste snelheidslimiet is, druk dan op
de toets 4 om de snelheidsbegrenzer in te
schakelen.
F
D
raai de knop 1 in de stand LIMIT: de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F
D
ruk nogmaals op de toets 4 om de werking
van de functie tijdelijk te onderbreken
(Pause).
Instellen van de snelheidslimiet
(ingestelde snelheid)
Wijzigen van de ingestelde snelheidslimiet:
F i n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3 ,
F
i
n stappen van +/- 5 km/h: blijf de toets 2 of
3 ingedrukt houden.
Wijzigen van de snelheidslimiet met behulp van
de opgeslagen snelheden via het touchscreen:
F
d
ruk op de toets 5 voor weergave van de
zes geprogrammeerde snelheden,
F
d
ruk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Deze snelheid wordt de nieuwe snelheidslimiet.
Wijzigen van de ingestelde snelheid van de
snelheidsbegrenzer op basis van de door
de snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid:
F
d
e snelheid die u kunt opslaan verschijnt op
het instrumentenpaneel,
F
d
ruk één keer op de toets 5 ; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan.
F
D
ruk nogmaals op toets 5 om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
7. Snelheidsbegrenzer A AN/UIT.
Rijden
Page 141 of 308

139
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
F Trap het gaspedaal met kracht in tot voorbij
het weerstandspunt om de ingestelde
snelheid te overschrijden.
De werking van de snelheidsregelaar wordt
tijdelijk onderbroken en de weergegeven
ingestelde snelheid knippert.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Als het overschrijden van de ingestelde snelheid
niet wordt veroorzaakt door het stevig intrappen
van het gaspedaal, klinkt bovendien een
geluidssignaal.
Zodra de wagensnelheid de ingestelde snelheid
weer heeft bereikt, wordt de snelheidsbegrenzer
ingeschakeld: de weergegeven ingestelde
snelheid knippert niet meer.
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand 0: de informatie over de snelheidsbegrenzer wordt niet meer
weergegeven. Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsbegrenzer.
Laat ze controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het gebruik van matten die niet door
CITROËN zijn goedgekeurd, kan de
werking van de snelheidsbegrenzer
hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten op elkaar.
Storing
Snelheidsregelaar
Met behulp van de
snelheidsregelaar kan de bestuurder
met een constante ingestelde
snelheid rijden zonder gas te hoeven
geven.De snelheidsregelaar moet handmatig
worden ingeschakeld
.
Daar voor moet de auto met een snelheid
van minstens 40 km/h rijden, en:
-
b
ij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de
derde versnelling zijn ingeschakeld,
-
b
ij auto's met een automatische
transmissie moet de stand D zijn
geselecteerd of moet, in de stand M ,
minimaal de tweede versnelling zijn
ingeschakeld.
Het onderbreken van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig met de toets, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of om
veiligheidsredenen door activering van het
ESP-systeem.
Als de snelheidsregelaar is ingeschakeld, kunt
u de werking er van tijdelijk onderbreken door
op de toets 4 te drukken: het display toont de
onderbreking (Pause).
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
De snelheidsregelaar is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten
altijd in de buurt van de pedalen.
6
Rijden
Page 142 of 308

140
F Draai de knop 1 in de stand CRUISE: de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken
voor meer informatie over het opslaan van
snelheden of de snelheidslimietherkenning .
1.
Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. De actuele snelheid als de ingestelde
snelheid instellen of de ingestelde
snelheid verlagen.
3. De actuele snelheid als de ingestelde
snelheid instellen of de ingestelde
snelheid verhogen.
4. Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling.
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergeven van de opgeslagen snelheden
of
programmeren van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid.
6.Snelheidsregelaar geselecteerd.
7. Snelheidsregeling onderbroken/hervat.
8. Ingestelde snelheid.
9. De door de snelheidslimietherkenning
weergegeven snelheid.
Inschakelen
F Druk op de toets 4 om de werking van de
functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
Weergave op het instrumentenpaneel
Head-up display
F Druk, wanneer de gewenste snelheid is bereikt, op de toets 2 of 3 om de
snelheidsregelaar te activeren en een
ingestelde snelheid op te slaan. De actuele
rijsnelheid wordt de ingestelde snelheid.
U kunt het gaspedaal nu loslaten.
Rijden
Page 143 of 308

141
F Druk nogmaals op de toets 4 om de snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).
Wijzigen van de ingestelde
kruissnelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid
in die niet al te veel afwijkt van de actuele
wagensnelheid. Zo voorkomt u dat de
auto onver wacht gaat accelereren of vaart
minderen.
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:
F
i
n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3 ,
F
i
n stappen van +/- 5 km/h: blijf de toets 2 of
3 ingedrukt houden. Let op: tijdens het ingedrukt houden van
de toets 2 of 3 kan de rijsnelheid zeer snel
veranderen.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp van
de geprogrammeerde snelheidsinstellingen via
het touchscreen:
F
d
ruk op de toets 5 voor weergave van de
zes geprogrammeerde snelheden,
F
d
ruk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid.
Wijzigen van de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar op basis van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid:
F
d
e snelheid die u kunt opslaan verschijnt op
het instrumentenpaneel,
F
d
ruk één keer op de toets 5; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan.
F
D
ruk nogmaals op toets 5 om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan
de ingestelde snelheid worden overschreden
door het gaspedaal in te trappen.
De snelheidsregelaar wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de ingestelde snelheid
knippert.
Het loslaten van het gaspedaal is voldoende om
weer terug te keren naar de ingestelde snelheid.
Zodra de auto de ingestelde snelheid heeft
bereikt, schakelt de snelheidsregelaar in: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
U moet dan mogelijk het rempedaal intrappen
om de wagensnelheid te beperken. De
werking van de snelheidsregelaar wordt dan
automatisch onderbroken.
Druk op toets 4 om het systeem opnieuw te
activeren met de rijsnelheid hoger dan 40
km/h.
6
Rijden
Page 144 of 308

142
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand 0: de informatie over de snelheidsregelaar wordt niet meer
weergegeven.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsregelaar.
Laat ze controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Activeer de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand
tot uw voorligger te blijven rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in de
stad, bij druk verkeer, op bochtige of steile
wegen, op gladde of ondergelopen wegen
of bij slecht zicht (zware regenval, mist,
sneeuw enz.).
De ingestelde snelheid kan in sommige
gevallen niet worden aangehouden of
zelfs niet worden bereikt: bij het trekken
van een aanhanger, als de auto zwaar
beladen is, op een steile helling.
Het gebruik van matten die niet door
CITROËN zijn goedgekeurd, kan de
werking van de snelheidsregelaar
hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten op elkaar.
Waarschuwing kans op aanrijding
en Active Safety Brake
Activerings- en
bedieningsvoorwaarden
Dit systeem is een rijhulpsysteem dat drie
functies bevat:
Waarschuwing kans op aanrijding:
waarschuwt de bestuurder wanneer er een
risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger of een voetganger op de rijstrook.
Intelligente noodremassistentie : vergroot
het remvermogen wanneer de bestuurder het
rempedaal niet ver genoeg intrapt.
Active Safety Brake : treedt in werking
wanneer de bestuurder, na de waarschuwing,
niet snel genoeg reageert en niet remt.
Dit systeem helpt, zonder ingrijpen van de
bestuurder, een aanrijding te voorkomen
of de zwaar te van de aanrijding te
beperken door de snelheid van de auto te
verminderen.
De auto is voorzien van een camera boven aan
de voorruit.
Rijden