Page 65 of 308

63
Spiegels
Buitenspiegels
Buitenspiegelverwarming
Deze functie kunt u inschakelen door
bij draaiende motor op de toets van
de achterruitverwarming te drukken.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het ontwasemen en
ontdooien van de achterruit .
Afstellen
Stel om veiligheidsredenen de
buitenspiegels goed af om de "dode hoek"
zo klein mogelijk te maken.
Voor werpen die u in de buitenspiegel ziet,
zijn dichterbij dan ze lijken.
Hiermee moet rekening worden
gehouden om de afstand ten opzichte
van achteropkomend verkeer goed in te
schatten.
Handmatig inklappen
U kunt de spiegels handmatig inklappen
(parkeren, smalle garage enz.)
F
K
antel de spiegel naar de auto.
Elektrisch inklappen
F Zet knop A in de middenstand.
F
T
rek knop A naar
achteren.
Van buitenaf: vergrendel de auto met de
afstandsbediening of het "Keyless entry and
start"-systeem.
Elektrisch uitklappen
De buitenspiegels worden elektrisch uitgeklapt
als de auto met de afstandsbediening of het
"Keyless entry and start"-systeem wordt
ontgrendeld. Behalve als de spiegels met de
schakelaar A waren ingeklapt; zet in dat geval
de schakelaar weer in de middelste stand.
F
B
eweeg de schakelaar A of draai de
schakelaar C (afhankelijk van de uitvoering)
naar rechts of links om de desbetreffende
buitenspiegel te selecteren.
F
B
eweeg de schakelaar B of C (afhankelijk
van de uitvoering) in de vier richtingen om
de spiegel af te stellen.
F
Ze
t de schakelaar A of
C (afhankelijk van de
uitvoering) weer in de middelste stand. Bij stilstaande auto en aangezet contact
kunnen de buitenspiegels van binnenuit
elektrisch worden ingeklapt:
3
Ergonomie en comfort
Page 66 of 308

64
Het in-/uitklappen van de spiegels
tijdens het ver-/ontgrendelen kan worden
uitgeschakeld. Neem contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Indien nodig kunnen de buitenspiegels
handmatig worden ingeklapt.
Binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een
antiverblindingsstand waardoor de spiegel
donkerder wordt en de bestuurder minder hinder
onder vindt van bijvoorbeeld de zon en van de
koplampen van achteropkomend verkeer.
Handbediend model
Verstellen
F S tel de spiegel af zoals deze in de dagstand
staat.
Dag-/nachtstand
"Elektrochromatische"
binnenspiegel
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal zicht
naar achteren.
F
T
rek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten. F
D
uw het hendeltje naar voren om de spiegel
terug te zetten in de dagstand.
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Ventilatie
Luchttoevoer
De lucht in het interieur, die overigens wordt
gefilterd, wordt van buitenaf toegevoerd via het
luchtrooster onder de voorruit, of is lucht die in
het interieur wordt gerecirculeerd.
Luchtgeleiding
De lucht kan afhankelijk van de instellingen van
de bestuurder via verschillende circuits worden
toegevoerd:
-
r
echtstreekse toevoer naar het interieur
(toevoer van buitenlucht),
-
t
oevoer via het verwarmingscircuit,
-
t
oevoer via het circuit van de
airconditioning.
Bedieningspaneel
Afhankelijk van uitrustingsniveau is
dit systeem te regelen via het menu
Airconditioning op het touchscreen
of via het bedieningspaneel onder het
audiosysteem in de middenconsole.
De toetsen voor de ontwaseming/ontdooiing
van de achterruit bevinden zich onder het
touchscreen of op het bedieningspaneel onder
het audiosysteem in de middenconsole.
Ergonomie en comfort
Page 67 of 308

65
LuchtverdelingGebruiksadviezen voor ventilatie en airconditioning
Neem voor een optimale werking van deze
systemen de volgende gebruiksadviezen in
acht:
F
L
et erop dat voor een gelijkmatige
verdeling van de lucht naar het
interieur de uitstroomopening
onder de voorruit, de verschillende
luchtkanalen, ventilatieroosters en
overige uitstroomopeningen alsmede de
ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
F
D
ek de lichtsensor op het dashboard
niet af; deze wordt gebruikt voor
het regelen van het automatische
airconditioningsysteem.
F
Z
et de airconditioning minstens één tot
twee keer per maand 5 tot 10
minuten
aan om het systeem in per fecte staat te
houden.
F
L
aat de filterelementen regelmatig
ver vangen. Wij raden u een
gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij
het toegevoegde speciale actieve middel
draagt het bij tot een gezuiverde lucht
voor de inzittenden en een schoon
interieur (vermindering van allergische
reacties, stank en vetaanslag).
F
L
aat de airconditioning controleren
volgens de aanbevelingen in het
garantie- en onderhoudsboekje, om het
systeem in per fecte staat te houden.
1.
Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de voorruit.
2. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de zijruiten vóór.
3. Verstelbaar en afsluitbaar
zijventilatierooster.
4. Middelste verstelbare en afsluitbare
ventilatieroosters.
5. Uitstroomopeningen voetenruimte
inzittenden vóór.
6. Uitstroomopeningen achter. F
G ebruik de airconditioning niet als deze
niet koelt en raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor
(trekken van een aanhanger op een steile
helling bij een hoge buitentemperatuur)
kan de airconditioning tijdelijk worden
uitgeschakeld voor een optimale trekkracht
van de motor.
Om te voorkomen dat de ruiten beslaan en
de luchtkwaliteit in het interieur achteruit
gaat:
-
r
ijd niet te lang met uitgeschakelde
ventilatie.
-
h
oud de luchtrecirculatie niet langere tijd
ingeschakeld.
3
Ergonomie en comfort
Page 68 of 308

66
Als de binnentemperatuur zeer
hoog is wanneer de auto lang in
de zon heeft gestaan, moet u het
passagierscompartiment kort ventileren.
Zorg er voor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de
lucht in het interieur goed ver verst wordt.
Condensvorming door de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein plasje
water onder de auto vormt. Dit is een
normaal verschijnsel.
Stop & Star t
De verwarming en airconditioning werken
alleen als de motor draait.
Schakel tijdelijk de Stop & Start-functie uit
om een comfortabele temperatuur in het
interieur te behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het Stop & Star t-
systeem.
Verwarming/handbediende
airconditioning
Het systeem werkt alleen als de motor draait.
De handbediende airconditioning werkt bij
draaiende motor.
1. Recirculatie van de interieurlucht.
2. Instellen van de temperatuur.
3. Instellen van de luchtverdeling.
4. Instellen van de luchtopbrengst.
5. Airconditioning aan/uit.
De temperatuur afstellen
F Draai de knop naar het blauwe gedeelte
(koud) of het rode gedeelte (warm) om de
temperatuur naar eigen wens in te stellen.
De luchtstroom afstellen
F Draai aan de rolknop om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen.
Rijd niet te lang met uitgeschakelde
aanjager om te voorkomen dat de ruiten
beslaan en de luchtkwaliteit vermindert.
Instellen van de
luchtverdeling
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Voetenruimte.
Voorruit en zijruiten.
De luchtstroom kan worden verdeeld door
meerdere toetsen te combineren.
Ergonomie en comfort
Page 69 of 308

67
Mode AUTO
Airconditioning aan/uit
De airconditioning kan tijdens alle seizoenen effectief
gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
-
d
e temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
-
i
n de winter bij temperaturen boven 3 °C beslagen
ruiten snel te ontwasemen.
F Druk op deze toets om de airconditioning in/uit te
schakelen.
De airconditioning werkt niet als de regeling
voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld.
Automatische
airconditioning
De airconditioning werkt bij draaiende motor,
maar de aanjager en bedieningsfuncties
werken ook bij ingeschakeld contact.
De werking van de airconditioning en de
regeling van de temperatuur, de luchtopbrengst
en de luchtverdeling in het interieur worden
automatisch aangestuurd.
F
S
electeer het menu
Airconditioning van het
touchscreen om de pagina met
de bedieningsknoppen van het
systeem weer te geven.
Regeling van de temperatuur
F Druk op een van deze toetsen om de waarde te verlagen
(blauw) of te verhogen (rood).
De weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald
comfortniveau en niet op een exacte temperatuur.
Druk voor maximale koeling of ver warming
van de passagiersruimte op de boven- of
onderkant van de toets voor het instellen
van de temperatuur totdat LO of HI wordt
weergegeven.
Automatisch
comfortprogramma
F Druk op de toets AUTO om het
automatische programma van
de airconditioning in of uit te
schakelen.
1. Regeling van de luchtopbrengst.
2. Instellen van de temperatuur.
3. Instellen van de luchtverdeling.
4. Toegang tot de secundaire pagina.
5. Recirculatie van de interieurlucht.
6. Airconditioning A AN/UIT.
7. Automatisch schakelprogramma. Het airconditioningssysteem werkt
automatisch: afhankelijk van het comfortniveau
dat u hebt geselecteerd, zorgt het systeem voor
een optimale temperatuur, luchtopbrengst en
luchtverdeling in het interieur.
F
D
ruk op deze knop om de
secundaire pagina weer te
geven. Op deze pagina kunt u de
intensiteit van het automatische
comfortprogramma aanpassen
door een van de drie beschikbare
instellingen te kiezen.
F
D
ruk om de actuele instelling te
wijzigen meerdere keren op de
knop om de gewenste intensiteit
te selecteren:
" Soft ": voor een aangenaam comfort en een
zo laag mogelijk geluidsniveau, doordat de
aanjagersnelheid beperkt wordt.
" Normal ": voor het beste compromis tussen
een aangename temperatuur en een laag
geluidsniveau (standaardinstelling).
" Fast ": voor een doeltreffende en dynamische
luchttoevoer.
3
Ergonomie en comfort
Page 70 of 308

68
De intensiteit is uitsluitend gekoppeld aan de
stand AUTO. Als de stand AUTO echter wordt
uitgeschakeld, blijft de geselecteerde intensiteit
opgeslagen.
Als de intensiteit wordt gewijzigd ter wijl de
stand AUTO is uitgeschakeld, wordt de stand
AUTO hierdoor niet ingeschakeld.Om bij koud weer en koude motor de
toevoer van koude lucht in het interieur
te beperken, wordt de luchtopbrengst
geleidelijk vergroot tot de gewenste
comfortwaarde is bereikt.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager of hoger is dan
de ingestelde waarde, heeft het geen
zin om voor een optimale temperatuur
de ingestelde waarde te wijzigen. Het
systeem compenseert automatisch en zo
snel mogelijk het temperatuurverschil.
Het is mogelijk de luchtopbrengst en de
luchtverdeling handmatig in te stellen.
Zodra u een instelling wijzigt, wordt het
automatische programma "comfort"
uitgeschakeld. F
D
ruk op de toets AUTO om het
automatische comfortprogramma
weer in te schakelen.Regeling luchtopbrengst
F Druk op een van deze toetsen om de luchtopbrengst te
verhogen of te verlagen.
Het symbool van de luchtopbrengst (ventilator)
wordt geleidelijk opgevuld, afhankelijk van de
gewenste aanjagersnelheid.
Door de luchtopbrengst tot het minimum
te verlagen wordt de aanjager volledig
uitgeschakeld.
Naast de ventilator wordt " OFF" weergegeven.
Vermijd het te lang rijden met
uitgeschakelde ventilatie om te voorkomen
dat de ruiten beslaan of de luchtkwaliteit
vermindert.
Regeling luchtverdeling
U kunt de luchtverdeling in het interieur regelen
met behulp van deze drie toetsen. Voorruit.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Voetenruimte.
Bij het indrukken van een toets wordt de
desbetreffende functie in- of uitgeschakeld. De drie functies kunnen gelijktijdig worden
geactiveerd. In dat geval stroomt de
lucht uit de middelste ventilatieroosters,
de zijventilatieroosters en de
uitstroomopeningen in de voetenruimte.
Airconditioning aan/uit
De airconditioning functioneert, als de ruiten
gesloten zijn, optimaal in elk seizoen.
Het systeem stelt u in staat:
-
i
n de zomer de temperatuur in het interieur
te verlagen,
-
i
n de winter bij temperaturen boven 3 °C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Inschakelen
F Druk op deze toets om de airconditioning in te schakelen.
Als het lampje brandt, is de airconditioning
ingeschakeld.
De airconditioning werkt niet als de
regeling voor de luchtopbrengst is
uitgeschakeld.
Ergonomie en comfort
Page 71 of 308

69
Ventilatiefunctie bij
ingeschakeld contact
Bij ingeschakeld contact kunt u het
ventilatiesysteem gebruiken om de
luchtopbrengst en de luchtverdeling in
het interieur te regelen afhankelijk van de
laadtoestand van de accu.
Bij deze functie wordt de airconditioning niet
ingeschakeld.
Uitschakelen
F Druk nogmaals op deze toets om de airconditioning uit te
schakelen.
Als het lampje gedoofd is, is de airconditioning
uitgeschakeld.
Recirculatie van
interieurlucht
De toevoer van buitenlucht voorkomt het
beslaan van de voorruit en de zijruiten.
De recirculatie van de interieurlucht dient
om de toevoer van buitenlucht bij stank en
stofoverlast af te sluiten.
Deze functie kan ook tijdelijk worden
gebruikt om de lucht in het interieur sneller
te ver warmen of af te koelen. F
D
ruk op deze toets om de lucht in
het interieur te laten recirculeren.
F
D
ruk nogmaals op deze toets om
de toevoer van buitenlucht weer
in te schakelen.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen
dat de luchtkwaliteit in het interieur
achteruitgaat en de ruiten beslaan.
Ontwasemen – ontdooien
voorruit
Deze opdruk op het
bedieningspaneel geeft aan in welke
stand de knoppen moeten staan om
de voorruit en de zijruiten snel te
ontwasemen of te ontdooien.
Richt bij koud weer de
zijventilatieroosters op de zijruiten
zodat deze sneller ontwasemd
worden.
Met bedieningspaneel op
de middenconsole
Aan/Uit
F Zet de knoppen van de temperatuurregeling en de luchtverdeling in de met de
desbetreffende opdruk weergegeven stand. F
D
ruk op deze knop om de lucht
over de voorruit te verdelen; het
lampje ervan gaat branden.
F Controleer of de luchtrecirculatie is uitgeschakeld; het desbetreffende lampje moet uit zijn.
F Zet de knop van de luchtopbrengst in de stand 0 .
Met touchscreen
Aan/Uit
F Druk op deze knop. Het lampje
gaat branden.
F
D
ruk nogmaals op deze toets om het
programma uit te schakelen. Het lampje
er van gaat uit.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de voorruitontwaseming
in werking is, de STOP-functie niet
beschikbaar is.
Het systeem werkt volledig automatisch
en regelt de luchttemperatuur, de
aanjagersnelheid en de luchttoevoer; het stelt
de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en
de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
3
Ergonomie en comfort
Page 72 of 308

70
Voorruitverwarming
Bij koud weer ver warmt deze functie de gehele
voorruit en het gedeelte langs de voorruitstijlen.
Zonder dat u daar voor de instellingen van de
airconditioning hoeft te wijzigen, zorgt deze
functie er voor dat de ruitenwisserbladen
sneller loskomen van de voorruit als ze zijn
vastgevroren en dat opeenhoping van sneeuw
door de werking van de ruitenwissers wordt
voorkomen.
Inschakelen/Stoppen
F Druk nogmaals op deze toets om de functie weer uit te schakelen; het lampje van de
toets gaat uit.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld als
de motor wordt afgezet.
Achterruitverwarming
Aan/Uit
F Druk op deze toets om de achterruit en, afhankelijk van de uitvoering, de
buitenspiegels te ontwasemen. Het lampje
van de knop gaat branden.
De achterruitver warming wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen.
F U kunt de achterruitver warming ook eerder uitschakelen door nogmaals op de knop te
drukken. Het lampje van de knop gaat uit. Schakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit, omdat een
geringer stroomverbruik leidt tot een
verlaging van het brandstofverbruik.
De achterruitverwarming werkt uitsluitend
bij draaiende motor.
Verlichting bagageruimte
De verlichting van de bagageruimte gaat
automatisch branden zodra de bagageruimte wordt
geopend en dooft zodra deze wordt gesloten.
Er zijn verschillende verlichtingstijden:
-
b
ij afgezet contact: ongeveer 10 minuten,
-
i
n de energiespaarstand (eco-mode): ongeveer
30
seconden,
-
b
ij draaiende motor: onbeperkt.
F Druk bij draaiende motor op deze toets; het lampje van de toets gaat branden.
Deze functie is actief zodra de
buitentemperatuur lager is dan 0
°C.
Ergonomie en comfort