Page 265 of 400

263
Als de spanning van één of meer
banden is aangepast, moet het
bandenspanningscontrolesysteem worden
gereset.
Zie de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het
Bandenspanningscontrolesysteem.
Reservewiel
Toegang tot het gereedschap
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
gereedschapskist.
Overzicht gereedschap
F Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting van de auto.
F
S
tart de motor en laat de motor draaien.
F
B
reng de band met behulp van de
compressor op de voorgeschreven
spanning (spanning verhogen:
schakelaar B in stand I; spanning
verlagen: schakelaar B in stand O en
knop C indrukken), zoals vermeld op de
bandenspanningssticker.
F
V
er wijder de set en berg deze op. 1.
Wielsleutel.
Hiermee kunnen de wielbouten worden
ver wijderd en kan de krik worden uit- en
ingedraaid.
2. Krik.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
3. Gereedschap voor het ver wijderen van
sierdoppen/-delen.
Hiermee kunnen, indien aanwezig, de
sierdoppen van de wielbouten van een
lichtmetalen velg of het sierdeel van een
stalen velg worden verwijderd.
4. Dop voor slotbouten.
Hiermee kunnen met behulp van de
wielsleutel de speciale slotbouten worden
verwijderd.
5. Sleepoog.
Het gereedschap bevindt zich in een
gereedschapskist.
8
Storingen verhelpen
Page 266 of 400

264
Zie de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over slepen.
Deze gereedschappen zijn specifiek voor
uw auto en kunnen, afhankelijk van de
uitvoering van uw auto, verschillen.
Gebruik het niet voor andere doeleinden.
De krik mag uitsluitend worden gebruikt voor het
ver wisselen van een wiel met een beschadigde
of lekke band.
Gebruik niet een andere krik dan de door de
fabrikant geleverde krik.
Als de auto niet is voorzien van de originele krik,
neem dan contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats, om de door de
fabrikant voorgeschreven krik aan te schaffen.
De krik voldoet aan de Europese regelgeving zoals
deze is vastgelegd in de Richtlijn 2006/42/CE
over machines.
De krik is onderhoudsvrij.
Toegang tot het reservewiel
F Het reser vewiel is bereikbaar vanaf de achterzijde van de auto.
F
O
pen de achterdeuren of de achterklep
(afhankelijk van de uitvoering).
Om te voorkomen dat de elektrisch
bedienbare schuifdeur(en) ongewild wordt
(worden) geopend, moet u de functie
" Handsfree toegang " uitschakelen via
het configuratiemenu van de auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de schuifdeur met
handsfree-functie . F
A
ls uw auto is uitgerust met een trekhaak,
krik de auto dan aan de achterzijde op
(uitsluitend bij punt B ) tot er voldoende
ruimte is om het reser vewiel te kunnen
verwijderen.
Verwijderen
F Open de achterdeuren (of achterklep) om bij de in de dorpel geplaatste bout van de
reservewielhouder te komen.
Storingen verhelpen
Page 267 of 400

265
F Draai de bout los met behulp van de wielsleutel (ongeveer 14 omwentelingen),
tot de reservewielhouder laag genoeg hangt
om de haak van de reser vewielhouder los te
maken.
F
H
aal de reser vewielhouder los van de haak
en plaats het reser vewiel in de nabijheid
van het te ver vangen wiel.
TerugplaatsenBand in de reser vewielhouder
Als u de maat wilt wijzigen van de band op het
reservewiel, volg dan onderstaande instructies.
In de reser vewielhouder kan een wiel
met een lekke band in de maat 215
of
225
worden geplaatst.
F
P
laats het wiel voor de reservewielhouder.
F
B
eweeg het reser vewiel geleidelijk in de
reservewielhouder door hem heen en weer
(van links naar rechts) te bewegen tot het
bevestigingsgedeelte van de haak vrij komt.
F
B
evestig de reser vewielhouder aan de haak
en draai de bout weer volledig vast met de
wielsleutel.
Oorspronkelijke bandenmaat XS - M XL
215/65
R16 Het plaatsen van een wiel
met een 225 -band in de
reservewielhouder is verboden.
Er is geen beperking.
215/60
R17
215/60
R17
M&S
2 2 5 / 5 5
R17
Het plaatsen van een wiel met een 215 - band in de reservewielhouder wordt
niet aanbevolen (kans op bijgeluiden).
8
Storingen verhelpen
Page 268 of 400

266
Een wiel verwijderen
Stilzetten van de autoZet de auto stil op een plaats waar het verkeer niet
gehinderd wordt en zorg er voor dat de auto op een
horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat.
Schakel bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de eerste versnelling in en
zet ver volgens het contact uit om de wielen te
blokkeren.
Selecteer bij een automatische transmissie de
stand P en zet ver volgens het contact uit om de
wielen te blokkeren.
Selecteer bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak de stand P en zet vervolgens het
contact uit om de wielen te blokkeren.
Trek de parkeerrem aan en controleer of het
lampje op het instrumentenpaneel brandt.
Controleer of de inzittenden de auto hebben
verlaten en zich op een veilige plaats bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de
krik steunt; gebruik een bok.
F Plaats het voetstuk van de krik op de grond, recht onder een van de twee steunpunten
A of B . Gebruik het steunpunt dat zich het
dichtste bij het te ver wisselen wiel bevindt.
Gebruik niet:
-
d
e krik voor andere werkzaamheden
dan het opkrikken van de auto,
-
e
en andere krik dan de door de
fabrikant geleverde krik.
F
A
ls uw auto is uitgerust met stalen
velgen, ver wijder dan de naafdop met het
gereedschap 3 .
F
A
ls uw auto is uitgerust met lichtmetalen
velgen, ver wijder dan de sierdoppen van de
wielbouten met het gereedschap 3 .
F
A
ls uw auto is uitgerust met slotbouten,
zet dan de dop 4
op de wielsleutel 1
om de
slotbout los te draaien.
F
D
raai de andere bouten los (zonder ze te
verwijderen) met uitsluitend de wielsleutel 1 .
Storingen verhelpen
Page 269 of 400

267
F Krik met behulp van de wielsleutel 1 de
auto op tot er voldoende ruimte tussen
het wiel en de grond is om het (niet lekke)
reservewiel te monteren. Zorg er voor dat de krik stabiel staat. Op
een gladde of losse ondergrond kan de
krik wegglijden of wegzakken – Kans op
letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder de
steunpunten A of B onder de auto en
zorg er voor dat het contactvlak van het
steunpunt goed in het middelste deel van
de kop van de krik steekt. Zo niet, dan kan
de auto beschadigd raken en/of de krik
wegzakken – Kans op letsel!
F
V
er wijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
F
V
erwijder het wiel.
Een wiel monteren
F Plaats het wiel op de naaf.
F
D raai de bouten met de hand vast tot tegen
de aanslag.
F
D
raai de slotbout (indien aanwezig) met de
wielsleutel 1
en de dop 4 handvast.
F
D
raai de overige wielbouten handvast met
alleen wielsleutel 1 .
F
D
raai de krik 2
met de draaiknop uit tot de
kop van de krik het steunpunt A of B raakt;
het contactvlak van het steunpunt A of B
moet goed in het middelste deel van de kop
van de krik steken.
8
Storingen verhelpen
Page 270 of 400

268
F Laat de auto weer volledig zakken.
F V ouw de krik 2 op en ver wijder deze.
F
D
raai de slotbout (indien aanwezig) met de
wielsleutel 1
en de dop 4 vast.
F
D
raai de overige wielbouten vast met alleen
de wielsleutel 1 .
F
B
erg het gereedschap op in de
gereedschapskist. Bandenspanningscontrolesysteem
Het stalen reser vewiel is niet voorzien van
een bandenspanningssensor.
Na het ver wisselen van een wiel
Berg het wiel met de lekke band correct op in
de reservewielhouder.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Laat het wiel met de lekke band controleren.
Na nadere inspectie kan de technicus u
vertellen of de band gerepareerd kan worden
of moet worden vervangen.
Bepaalde rijhulpsystemen moeten worden
uitgeschakeld, bijv. Active Safety Brake .
Controleer als uw auto is uitgerust met
een bandenspanningscontrolesysteem de
bandenspanning en reset het systeem.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem .Wiel met naafdop
Monteren: plaats de naafdop met de
inkeping tegenover het ventiel en druk de
rand er van ver volgens rondom met de
hand vast.
Monteren van het stalen reser vewiel
Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen
velgen is het normaal dat bij het monteren
van het reser vewiel de ringen van de
bouten de velg niet raken. Als de bouten
volledig zijn aangedraaid, zorgt het
conische draagvlak van de bouten voor de
bevestiging van het reservewiel.Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven.
Storingen verhelpen
Page 271 of 400

269
Een lamp vervangen
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
F
r
einig de koplampen nooit met een
droge of schurende doek en gebruik
geen oplosmiddelen;
F
g
ebruik een spons met zeepwater of
een pH-neutraal product;
F
w
anneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te verwijderen,
houd de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten en de
randen ervan gericht, om beschadiging
van de vernislaag en de afdichtrubbers
te voorkomen.
Bij het ver vangen van lampen moet de
verlichting minstens enkele minuten
uitgeschakeld zijn (risico van ernstige
verbranding).
F
R
aak de lamp niet met de vingers aan,
maar gebruik een niet-pluizende doek.
Het is van belang dat u uitsluitend
lampen van anti-ultraviolet (UV) toepast
om beschadiging van de koplamp te
voorkomen.
Ver vang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties. Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
Typen lampen
Uw auto is voorzien van verschillende typen
lampen. Verwijder ze als volgt:
Type A
Type B
Type C
Type D
Vervang een uitschakelde halogeenlamp
pas als deze volledig is afgekoeld (om
brandwonden te voorkomen). Raak de
lamp niet met de vingers aan, maar
gebruik een niet-pluizende doek.
Glassokkellamp: de lamp is gemonteerd met een
drukbevestiging. Trek de lamp daarom voorzichtig los.
Lamp met bajonetsluiting: druk de lamp iets in
en draai deze linksom. Halogeenlamp: duw de borgveer open en
verwijder de lamp uit de lamphouder.
Halogeenlamp: draai de lamp linksom.
8
Storingen verhelpen
Page 272 of 400

270
Type E
Controleer na het ver vangen of de
verlichting goed werkt.
Verlichting vóór
Halogeenlampen
Xenonlamp: het vervangen van een xenonlamp
moet worden uitgevoerd door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats in verband met elektrocutiegevaar.Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het ver vangen van
lampen
en in het bijzonder de typen lampen.
Let er bij het monteren van H7-lampen met nokjes of iets
dergelijks op dat deze nokjes goed in de uitsparingen
komen, zodat het licht in de juiste richting schijnt.
1.Parkeerlichten.
Type A , W5W-5W
2. Grootlicht.
Type C , H1- 55W
3. Dimlicht.
Type C , H7- 5 5 W
4. Dagrijverlichting.
Type A , W21W LL-21W
5. Richtingaanwijzer.
Type B , PY21W-21W (amberkleurig)
Xenonlampen
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het ver vangen van
lampen en in het bijzonder de typen lampen.
1. Grootlicht.
Type C , H1- 55W
2. Dimlicht.
Type E , D8S 25W
3. Richtingaanwijzer.
Type B , PY21W-21W (amberkleurig)
Storingen verhelpen