Page 233 of 400

231
Visiopark 1
Werkingsprincipe
De door camera's geleverde beelden
kunnen door de omgeving zijn ver vormd
(externe omstandigheden, manier van
rijden enz.).
Bij schaduwzones achter de auto (bij
zonnig weer) of bij onvoldoende licht
kan het beeld donkerder worden en het
contrast afnemen.
De weergave verdwijnt bij een wagensnelheid
van ongeveer 10 km/h.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
ongeveer 7
seconden na het uit de
achteruitversnelling schakelen of als een portier,
een schuifdeur, een achterdeur wordt geopend.
Met dit systeem kunt u op het scherm de nabije
omgeving van uw auto zien dankzij de camera
aan de achterzijde van de auto.
Ter aanvulling wordt voor het beeld van bovenaf
van de omgeving van uw auto (birdview-beeld,
rechter gedeelte) gebruik gemaakt van de
informatie van de parkeersensoren achter en/
o f vo o r.
Naast het birdview-beeld (rechter gedeelte)
kunnen andere typen beelden worden
weergegeven (linker gedeelte):
-
s
tandaardbeeld van de omgeving achter de
auto,
-
1
80°-beeld van de omgeving achter de auto,
-
i
ngezoomd beeld achter. Het systeem geeft een aan de omstandigheden
aangepast beeld (linker gedeelte) en een
birdview-beeld van de auto in zijn nabije
omgeving weer.
Standaard is de stand AUTO geactiveerd.
In deze modus bepaalt het systeem zelf, op
basis van de informatie van de parkeerhulp,
welk beeld (standaard of ingezoomd) het beste
kan worden weergegeven.
Het 180°-beeld kan alleen via de menu's
worden geselecteerd. De camera achter neemt tijdens het
achteruitrijden beelden van de omgeving van
de auto op. Tijdens het manoeuvreren wordt
in real time een birdview-beeld van uw auto in
zijn directe omgeving (weergegeven tussen de
blauwe haken) samengesteld.
Dit beeld maakt het correct inparkeren
gemakkelijker en biedt u de mogelijkheid alle
obstakels in de buurt van de auto te zien.
Dit samengestelde beeld verdwijnt automatisch
als de auto langere tijd stilstaat.
6
Rijden
Page 234 of 400

232
Beelden van de omgeving
achter de auto
Als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld,
wordt de camera achter op de achterklep
geactiveerd.
"Standaardbeeld""180°-beeld"
Het gebied achter uw auto wordt op het scherm
weergegeven.
De blauwe lijnen geven de breedte van uw auto
(met buitenspiegels) weer: ze verplaatsen zich
afhankelijk van de stand van het stuur wiel.
De rode lijn geeft een afstand van 30
cm achter
de achterbumper weer, de twee blauwe lijnen
een afstand van 1
m en 2 m.
Dit beeld is beschikbaar in de modus AUTO en
kan worden geselecteerd in het menu voor het
veranderen van het beeld. Dankzij het 180°-beeld kunt u, bij het achteruit
uit een parkeerplaats rijden, anticiperen op
kruisende voertuigen, voetgangers of fietsers.
Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
Het is als volgt samengesteld:
Deze weergave is alleen beschikbaar door
deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van het beeld.
De parkeerhulp achter geeft ook
informatie over de omgeving van de auto.
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Houd tijdens het achteruitrijden de
omgeving van de auto in de gaten met
behulp van de spiegels.
"Ingezoomd beeld"
Tijdens het achteruitrijden slaat de camera de
beelden van de omgeving op. Aan de hand van
deze informatie kan een beeld van bovenaf
van het gebied vlak achter de auto worden
samengesteld zodat u tijdens de manoeuvre de
obstakels in de omgeving van de auto kunt zien.
Dit beeld is beschikbaar in de modus AUTO en
kan worden geselecteerd in het menu voor het
veranderen van het beeld.
Rijden
Page 235 of 400

233
"Modus AUTO"
Snelstartmodus
Activeren
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld als
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie wordt weergegeven op het
touchscreen. Druk op het rode kruis links boven op
het venster om het weergegeven venster te sluiten. De functie wordt automatisch
uitgeschakeld zodra een aanhanger wordt
aangekoppeld of een fietsendrager op de
trekhaak wordt gemonteerd (auto's met
een trekhaak die volgens de voorschriften
van de fabrikant is gemonteerd).
Controleer regelmatig of de lens van de
camera nog goed schoon is.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig
schoon met een zachte, droge doek.
Deze stand is standaard geactiveerd.
Met behulp van de sensoren in de achterbumper
wordt, wanneer de auto een obstakel nadert op
het niveau van de rode lijn (minder dan 30
cm),
automatisch overgeschakeld van het beeld aan de
achterzijde naar het bovenaanzicht. Een melding (in het Engels) geeft aan dat u
de omgeving van de auto moet controleren
voordat u de manoeuvre uitvoert.
Door op deze zone te drukken kunt u op elk
gewenst moment de weergavemodus kiezen.
Met de snelstartmodus kan zo snel mogelijk de
omgeving van de auto (linker gedeelte) en de
bovenzijde van de auto worden weergegeven. Wanneer het submenu wordt weergegeven,
kunt u een van de vier beeldopties kiezen:
"Standaardbeeld". "180°-beeld".
"Ingezoomd beeld".
" M o dus AUTO ".
6
Rijden
Page 236 of 400

234
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
ver wisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet
meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de
waakzaamheid van de bestuurder niet door het
systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand en
telkens voordat u een lange rit gaat maken de
bandenspanning te controleren (ook die van het
reservewiel).
Het rijden met een te lage bandenspanning heeft
een nadelige invloed op het weggedrag en de
remweg van de auto en veroorzaakt vroegtijdige
bandenslijtage, vooral onder zware omstandigheden
(zware belading, hoge snelheden, een lange rit).
Een te lage bandenspanning leidt ook
tot een hoger brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over
voertuigidentificatie .
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of
er is minder dan 10
km gereden met een
beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden (bij warme
banden) moet de bandenspanning ten
opzichte van de op de sticker vermelde
spanning met 0,3
bar worden verhoogd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Reser vewiel
Het stalen reser vewiel is niet voorzien van
een bandenspanningssensor.Waarschuwing te lage bandenspanning
Deze waarschuwing wordt aangegeven
door permanent branden van het
lampje, een geluidssignaal en,
afhankelijk van de uitvoering een
melding op het scherm.
F Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien. Een visuele controle
is dus niet voldoende.
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
of
F
c
ontroleer als u een compressor in
de auto hebt, bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset, de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld,
of
F
r
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is
om deze controle onmiddellijk uit te voeren.
Rijden
Page 237 of 400

235
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Reset
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met de
bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Het resetten van het systeem moet gebeuren
bij aangezet contact en stilstaande auto. De nieuwe opgeslagen
bandenspanningsparameters worden
door het systeem als referentiewaarden
beschouwd.
Met audiosysteem
Selecteer in het menu
"
Persoonlijke instelling –
configuratie " de optie "Initialisatie
bandenspanningscontrole ".
Met touchscreen
Selecteer in het menu "Rijden/Auto"
de optie " Bandenspan.contr. ".
Druk op " Ja" om het resetten te bevestigen .
Als het resetten is voltooid, klinkt een
geluidssignaal en wordt een melding
weergegeven.
Storing
Als het lampje te lage bandenspanning gaat
knipperen en vervolgens blijft branden in
combinatie met het lampje Ser vice, wijst dit op
een storing in het systeem. In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat uw auto controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Na het uitvoeren van werkzaamheden
aan het systeem moet de spanning van de
vier banden worden gecontroleerd en het
systeem worden gereset.
6
Rijden
Page 238 of 400
VERTROUWD
BIJVULLEN
MET TOTAL QUARTZ-
SMEERMIDDELENAl meer dan 45 jaar delen TOTAL
en CITROËN dezelfde waarden:
topprestaties, creativiteit en technische
innovatie.
In dit kader heeft TOTAL een serie
TOTAL QUARTZ-smeermiddelen
ontwikkeld die geschikt zijn voor motoren
van het merk CITROËN, zodat ze nog
minder brandstof verbruiken en nog
minder belastend zijn voor het milieu.
TOTAL en CITROËN testen de
betrouwbaarheid en de prestaties van hun
producten tijdens autosportwedstrijden
onder extreme omstandigheden.
Kies voor TOTAL QUARTZ-
smeermiddelen om uw auto
te onderhouden. Dé garantie
voor een optimale levensduur
en uitstekende prestaties van
uw motor.
Page 239 of 400

237
Brandstof
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 69 l i t e r.
Openen van de brandstofvulklep.
Indien uw auto is voorzien van het Stop
& Start-systeem, tank dan nooit wanneer
de motor zich in de STOP-stand bevindt;
zet in dat geval altijd het contact af met
de sleutel of met de knop "START/STOP"
bij een auto met het Keyless entry and
start-systeem.Voor een juiste weergave van de
brandstofniveaumeter moet er minimaal 8
liter
brandstof worden getankt.
Bij het openen van de tankdop kan een geluid
van aangezogen lucht hoorbaar zijn. Dit wordt
veroorzaakt door de onderdruk die ontstaat
door de afdichting van het brandstofcircuit.
F
K
ies bij het tankstation de juiste brandstof
(deze staat vermeld op de sticker aan de
binnenzijde van de brandstofvulklep van uw
auto).
F A ls uw auto is voorzien van een
conventionele sleutel, steek deze dan in de
vuldop en draai de sleutel linksom. F
D
raai de vuldop open en plaats deze op de
steun (aan de klep).
F
S
teek het vulpistool zo ver mogelijk in de
vulopening en druk hierbij de metalen
klep A in.
F
V
ul de brandstoftank. Laat het vulpistool
maximaal drie keer afslaan, aangezien er
anders storingen kunnen optreden.
F
P
laats de vuldop terug en sluit deze door de
dop rechtsom te draaien.
F
D
ruk de brandstofvulklep dicht (uw auto
moet ontgrendeld zijn).
F
Z
et de motor af.
F
O
ntgrendel de auto als deze is voorzien van
het Keyless entry and start-systeem.
F
O
pen de brandstofvulklep.
7
Praktische informatie
Page 240 of 400

238
Als uw auto is voorzien van een schuifdeur
aan de linkerzijde, open deze dan niet
tijdens het tanken omdat hierbij de
brandstofvulklep beschadigd kan raken.
Uw auto is voorzien van een katalysator die de
schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen
vermindert.
Indien u per vergissing de verkeerde
brandstof tankt, moet de tank beslist
worden afgetapt voordat de motor
wordt gestart.
Te laag brandstofniveau
Als het minimumbrandstofniveau
is bereikt, gaat dit
waarschuwingslampje branden, in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding.
Onderbreking
brandstoftoevoer
Voor uw veiligheid wordt bij een aanrijding de
brandstoftoevoer door de brandstofafsluiter
onderbroken. Als het lampje gaat branden is er minder dan
8 liter brandstof in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u zonder brandstof komt te staan.
Tankbeveiliging diesel
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met
een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is
om benzine te tanken. Hiermee wordt schade
aan de motor, ontstaan door het tanken van de
verkeerde brandstof, voorkomen.
Deze voorziening, die in de tankopening
is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de
brandstoftankdop verwijdert. Het vullen van de brandstoftank met
behulp van een jerrycan is wel mogelijk.
Houd de tuit van de jerrycan recht en
druk deze niet tegen de klep van de
tankbeveiliging, om er voor te zorgen dat de
brandstof netjes in de vulopening stroomt.
Reizen naar het buitenland
Omdat de tankpistolen voor het
tanken van Diesel per land kunnen
verschillen, kan de aanwezigheid van een
tankbeveiliging op de auto er toe leiden
dat tanken niet mogelijk is.
Niet alle auto's met een dieselmotor
zijn voorzien van een tankbeveiliging.
Daarom adviseren wij u voordat u naar
het buitenland afreist bij het CITROËN-
netwerk te informeren of uw auto geschikt
is om in het desbetreffende land te kunnen
tanken.
Wanneer u bij een uitvoering met dieselmotor
een benzinetankpistool in de tankopening
probeert te plaatsen, wordt dit tegengehouden
door een klep. Daardoor blijft het pistool
vergrendeld en kan er dus niet getankt worden.
Probeer in dat geval niet toch te tanken
maar kies een dieseltankpistool.
Praktische informatie