Page 145 of 400

143
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem zorgt er voor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt geactiveerd als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde. Het systeem zorgt er
dan voor dat de benodigde bedieningskracht
minder wordt en dat de effectiviteit van het
remmen wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR)
De ASR (ook wel aangeduid met
tractieregeling) past de aandrijfkracht aan om
het doorspinnen van de wielen te beperken
via de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC)
De dynamische stabiliteitscontrole bewaakt de
vier wielen en grijpt, als de koers van de auto
afwijkt van de door de bestuurder gewenste
richting, automatisch in via de remmen van een
of meerdere wielen en het motorkoppel om de
auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.
Intelligente tractiecontrole
Afhankelijk van de uitvoering is uw auto
uitgerust met een systeem dat zorgt voor extra
tractie op besneeuwde wegen: intelligente
tractiecontrole.
Deze functie detecteert situaties met weinig
grip, zoals wegrijden en voortbewegen van
de auto in verse en diepe sneeuw of over
platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden regelt de
intelligente tractiecontrole het doorspinnen
van de voor wielen om zo voor een optimale
grip te zorgen en de aandrijving en de
bestuurbaarheid te verbeteren.Onder gladde omstandigheden is het
raadzaam te rijden op winterbanden.
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD)
Als dit lampje blijft branden, duidt dit
op een storing in het ABS-systeem. Als dit lampje gaat branden in
combinatie met de lampjes STOP
en ABS, een geluidssignaal
en een melding, duidt dit op
een storing in de elektronische
remdrukregelaar (EBD).
Stop zo snel mogelijk op een
veilige plaats.
Laat in beide gevallen zo snel
mogelijk uw auto controleren door
het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden
en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd
die voor uw auto zijn gehomologeerd.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig in en laat het niet los.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren door het CITROËN-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
5
Veiligheid
Page 146 of 400

144
Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC) en antispinregeling (ASR)
Activering
Deze systemen worden automatisch geactiveerd
zodra de motor wordt gestart.
Zodra deze systemen detecteren dat de wielen te
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste richting, grijpen ze in
op de werking van de motor en het remsysteem.
Dit wordt aangegeven door
knipperen van het lampje in het
instrumentenpaneel.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond...)
kan het nuttig zijn het DSC- en ASR-systeem
uit te schakelen, zodat de wielen kunnen
spinnen en weer grip kunnen krijgen.
Het is echter aanbevolen het systeem zo snel
mogelijk weer in te schakelen. Druk op deze knop.
Of Draai de knop in deze stand.
Als het verklikkerlampje van de knop gaat
branden, grijpen het DSC- en ASR-systeem
niet meer in op de werking van de motor.
Opnieuw inschakelen
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf 50 km/h.
Maar bij snelheden tot 50
km/h kunt u de
systemen handmatig opnieuw inschakelen. Druk op deze knop.
Of Draai de rolknop in deze stand.
Het lampje van de knop gaat uit.
Storing
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een melding op het
display, is er sprake van een storing
in deze systemen.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Veiligheid
Page 147 of 400

145
Grip control
Specifieke en gepatenteerde antispinregeling
voor betere tractie (grip) op ondergronden met
sneeuw, modder en zand.
Dit systeem werkt in elke situatie optimaal en
zorgt er voor dat u ook onder omstandigheden
met weinig grip uw weg kunt ver volgen.
Het gaspedaal dient voldoende te worden
ingetrapt om het systeem optimaal gebruik
te laten maken van het motor vermogen. De
elektronica zorgt zelf voor de juiste instellingen.
Tijdens de werking van het systeem draait
de motor soms met hoge toerentallen, dit is
normaal.
Normaal (ESP)
F Zet de knop in deze stand.
ASR/DSC
Deze systemen zorgen voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder
mag zich echter nooit laten verleiden tot
het nemen van meer risico's of te hard
rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen
leiden (regen, sneeuw, ijzel) wordt de
kans dat de wielen hun grip verliezen
groter. Het is voor uw veiligheid dus van
het grootste belang dat de systemen
altijd ingeschakeld zijn, zeker als de
omstandigheden gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de fabrikant met
betrekking tot de wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsysteem,
elektronische onderdelen alsmede van
de montageprocedures die door het
CITROËN-netwerk worden toegepast.
Voor een doeltreffende werking van deze
systemen onder winterse omstandigheden
is het noodzakelijk de auto te voorzien van
winterbanden voor en achter die er voor
zorgen dat de wegligging zo neutraal
mogelijk is.
Met een draaiknop met vijf standen kunt u de
stand selecteren die het meest geschikt is voor
de rijomstandigheden die u tegenkomt.
Afhankelijk van de gekozen stand gaat een
lampje branden ter bevestiging van uw keuze.
In combinatie met Peak Mountain Snow
Flake-vierseizoenenbanden biedt dit
systeem een optimaal compromis tussen
veiligheid, grip en tractie. Deze banden
leveren zowel 's zomers als 's winters
uitstekende prestaties. Dit is de stand voor situaties waarin weinig
wielslip optreedt, gebaseerd op de meest
voorkomende omstandigheden tijdens het
rijden op autowegen en snelwegen.
Telkens wanneer u het contact uitschakelt,
neemt het systeem automatisch deze
stand aan.
In deze stand past het systeem bij het
wegrijden de regeling aan op de hoeveelheid
grip die elk voor wiel op dat moment heeft.
(regeling actief tot 50 km/h)
Sneeuw
5
Veiligheid
Page 148 of 400

146
F Zet de knop in deze stand.
Off road (modder, nat gras
enz .)
F Zet de knop in deze stand.
In deze stand wordt bij het wegrijden veel
wielslip toegestaan bij het wiel met de minste
grip, zodat de modder van de band wordt
ver wijderd en het wiel ver volgens weer grip
krijgt. Tegelijkertijd wordt zo veel mogelijk
koppel naar het wiel met de meeste grip
overgebracht.
Tijdens het rijden verdeelt het systeem
de wielslip zodanig dat de acties van de
bestuurder zo veel mogelijk effect hebben.
(regeling actief tot 80
km/h)
Zand
In deze stand is het gelijktijdig licht doorslippen
van de aangedreven wielen toegestaan, zodat
de auto vooruit komt en het risico van ingraven
wordt beperkt.
(regeling actief tot 120 km/h) F
Z
et de knop in deze stand.
Activeer op zand geen andere standen omdat
de kans bestaat dat de auto vast komt te zitten.
U kunt de ASR en het
ESP uitschakelen door de
draaiknop in de stand "
OFF"
te draaien.
De ASR en het DSC grijpen niet meer
in op de werking van de motor en het
remsysteem als de auto uit de koers raakt.
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld vanaf 50
km/h of als het
contact opnieuw wordt aangezet.
Veiligheid
Page 149 of 400

147
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
Vast maken
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F H oud de gordel tijdens het oprollen vast.
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners er voor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken. De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.
F
T
rek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Rijadviezen
Uw auto is hoofdzakelijk ontworpen voor
het gebruik op verharde wegen, maar u
kunt er ook mee uit de voeten op minder
goed begaanbare wegen.
Uw auto is echter geen terreinauto,
en is niet ontworpen voor de volgende
omstandigheden:
-
h
et rijden in terreinen die de
onderzijde van de auto zouden kunnen
beschadigen of waarin onderdelen
(brandstofleiding, brandstofkoeler, ...)
geraakt zouden kunnen worden door
stenen of andere objecten,
-
h
et rijden in terrein met steile hellingen
en weinig grip,
-
h
et door waden van beekjes en
stroompjes, enz.
5
Veiligheid
Page 150 of 400
148
Hoogteverstelling
F Beweeg de knop A omlaag en schuif het bevestigingspunt omlaag om het lager te
plaatsen.
F
S
chuif het bevestigingspunt omhoog om het
hoger te plaatsen.
Het schoudergedeelte van de gordel moet
in het holle gedeelte van de schouder vallen.
Tweezitsbank vóór
Zorg er bij auto's met een voorbank voor
dat de juiste veiligheidsgordel in de juiste
gordelsluiting wordt gestoken.
Steek de veiligheidsgordel van de bestuurder
niet in de gordelsluiting van de middelste
veiligheidsgordel en andersom, en gebruik
de gordel van de bestuurder niet voor de
middelste zitplaats.
Veiligheidsgordels achter
Als uw auto is uitgerust met een
3 -zitsachterbank (eendelig of
een 1/3 -2/3 verdeling), zijn er
driepuntsveiligheidsgordels en oprolautomaten
aanwezig bij de buitenste zitplaatsen.
De middelste zitplaats is voorzien van een
gordelgeleider en een oprolautomaat die zijn
bevestigd aan de rugleuning.
Veiligheid
Page 151 of 400

149
Bevestig elke veiligheidsgordel van de 2e
en 3e zitrij aan de juiste gesp.
Ver wissel geen gordels of gespen van
de buitenste zitplaatsen met die van de
middelste zitplaats.
Let erop dat bij het neerklappen van de
buitenste zitplaatsen of het plaatsen van
de rugleuning in de tafelstand de gordel
van de middelste zitplaats niet klem komt
te zitten.
Controleer na het opklappen van (een deel
van) de achterbank of de gordels goed zijn
opgerold en of deze goed kunnen worden
vastgemaakt.
Let erop dat bij het op- of neerklappen
van de buitenste zitplaatsen of bij toegang
tot de 3e zitrij de gordel van de middelste
zitplaats niet klem komt te zitten.
De oprolautomaten voor de buitenste
zitplaatsen van de 2e zitrij beschikken over
spankrachtbegrenzers.
De zitplaatsen van de 3e zitrij zijn voorzien
van driepuntsveiligheidsgordels met
oprolautomaten.
Met afzonderlijke voorstoelen
Ze zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel en een aan
de rugleuning bevestigde geleider en
oprolautomaat.
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s)
Met afzonderlijke voorstoelen
Als bij het aanzetten van het contact één of
meer veiligheidsgordels niet zijn vastgemaakt of
weer zijn losgemaakt, gaat het pictogram van de
desbetreffende veiligheidsgordel(s) branden.
Bij een rijsnelheid van 20
km/h of
hoger knipperen de betreffende
pictogrammen gedurende twee
minuten, in combinatie met een
geluidssignaal. Na deze 2
minuten
blijven de betreffende pictogrammen
branden zolang de bestuurder of
voorpassagier de gordel niet heeft
vastgemaakt.
1.
Pictogram veiligheidsgordel(s) vóór
losgemaakt/niet vastgemaakt
2. Pictogram veiligheidsgordel links
losgemaakt/niet vastgemaakt
3. Pictogram veiligheidsgordel rechts
losgemaakt/niet vastgemaakt
5
Veiligheid
Page 152 of 400

150
Met tweezitsbank voor (plus de
bestuurdersstoel)
Als bij het aanzetten van het contact één of
meer veiligheidsgordels niet zijn vastgemaakt
of weer zijn losgemaakt, gaat het pictogram
van de desbetreffende veiligheidsgordel(s)
branden.Advies
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Zorg er voor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels werken dan niet
optimaal.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die de lengte van de riem
automatisch aanpast aan uw lichaamsbouw.
De gordel wordt automatisch opgerold als
deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.
A.
Pictogram veiligheidsgordel(s) vóór
losgemaakt/niet vastgemaakt
B. Pictogram veiligheidsgordel links
losgemaakt/niet vastgemaakt
C. Pictogram middelste veiligheidsgordel
losgemaakt.
D. Pictogram veiligheidsgordel rechts
losgemaakt. Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
d
ient deze strak om het lichaam te worden
gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging naar
voren worden getrokken, zonder dat de
gordel gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
-
m
ag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, die tevens voor de garantie
zorgt en de werkzaamheden volgens de
voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar
bij het CITROËN-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.
Veiligheid